Roken

 

Er komt visite.

Jip zegt: Dag mevrouw.

En Janneke zegt ook: Dag mevrouw.

Dag Jip. Dag Janneke, zegt de mevrouw. Ik heb iets voor jullie meegebracht. Kijk maar.

En ze geeft Jip een pakje.

Het is voor jullie samen, zegt de mevrouw.

Jip maakt het open.

O, zegt hij. Sigaretten.

Sigaretten, zegt Janneke.

Doe het doosje maar open, zegt de mevrouw. Dan mogen jullie ieder een sigaret roken.

Jip vindt het heel gek. Hij is toch een klein jongetje? En kleine jongetjes mogen toch niet roken?

Maar Janneke doet het doosje open. Ja hoor. Er zitten sigaretjes in.

Steek er maar een op, zegt de mevrouw.

J ip steekt er een in zijn mond.

En Janneke ook.

En dan roept Jip: O, ik proef chocola!

Ja, het zijn sigaretten van chocola. Wat leuk! Nu mogen Jip en Janneke allebei roken.

Maar rook niet te veel, zegt moeder. Anders is het doosje zo gauw op.

Als vader thuiskomt, zegt J ip: Kijk eens vader! Tjonge, zegt vader. Rook je een sigaret? En jij ook, Janneke?

Ja, zegt Jip.

Ja, zegt Janneke. Het mag.

Wat stout, zegt vader. Geef eens gauw hier. Jip geeft vader de sigaret.

Ooooo, zegt vader. Nou zie ik het. Hij is van chocola.

En dan moeten Jip en Janneke erg lachen.