Goudvissen

 

Mijn opa heeft goudvissen, zegt Janneke.

Waar dan? vraagt Jip.

Bij hem thuis. In een kom. Ga je mee kijken?

Jip en Janneke gaan kijken.

Dag opa, zeggen ze. En ze gaan meteen naar de goudvissen.

Wat mooi. Het zijn net worteltjes. Levende worteltjes. En ze zwemmen in het rond. En ze happen met hun bekjes.

Ze hebben honger, zegt Jip.

Ja, zegt Janneke. Ze hebben honger. Mogen ze eten hebben, opa?

Maar opa is niet in de kamer. Hij is naar de keuken om limonade te halen.

Wat moeten ze eten? vraagt Jip.

Ik weet het niet, zegt Janneke. Zouden ze appeltjes lusten? Kijk, daar staat een schaal met appels.

Jip en Janneke geven kleine stukjes appel aan de vissen.

Maar de vissen lusten het niet.

Misschien is het te hard, zegt Jip. Misschien willen ze zacht eten. Jam? Daar staat een pot jam optafel.

Jip neemt een lepel jam. En hij doet de jam in de kom.

Maar de vissen eten geen jam.

Wat een gekke beesten, zegt Jannekc. Ze lusten geeneens jam.

Chocola? vraagt Jip. En hij wil net een stuk chocola in het water gooien, als opa binnenkomt.

Wat doen jullie daar? zegt hij.

We willen de vissen eten geven, zegt Jip. Maar ze lusten niks. Geen appels en geen jam.

O, zegt opa, maar je moet vissen geen appels geven. En ook geen jam. Ze moeten vissenvoer eten. Kijk maar. En hij strooit een beetje uit een zakje.

Kijk maar, dat lusten ze wel, zegt opa.

De vissen eten het heel vlug op. Maar als het op is blijven ze toch nog happen met hun bekjes.

Jip en Janneke blijven nog heel lang kijken. En dan gaan ze naar huis.

Ik wil ook goudvissen, zegt Jip.

Geen kwestie van, zegt moeder. We hebben al een hond. En een kat. Goudvissen wil ik niet.

Dan ga ik bij Jannekes opa wonen, zegt Jip.

Maar Jip meent er niets van. Hij wil niet eens bij Jannekes opa wonen. En hij gaat met Takkie spelen. Als je een steen gooit, brengt Takkie hem terug. En dat kunnen goudvissen niet.