Blaren in de tuin

 

Er liggen zoveel blaren in de tuin, zegt Jips vader. Zoveel blaren. Wie wil ze eens voor me opruimen?

Ik, zegt Jip.

Ik, zegt Janneke.

In ’t schuurtje is de hark, zegt Jips vader. En de kruiwagen vind je er ook wel. Zorg maar dat het fijn in orde komt.

En dan gaan Jip en Janneke aan ’t werk. Ze vegen de blaren op een hoop. En het zijn er veel. Want het heeft gewaaid. En het is herfst.

Kijk eens, zegt Janneke. Wat mooi! En ze laat een blad zien. Een heel mooi kastanjeblad. Helemaal goudgeel. Mooi hè?

Ja, zegt Jip, maar dit is nog mooier. En hij laat een ander blad zien. Dat is rood. Een rood blad van de wingerd.

Die moet je niet weggooien, hoor, zegt Janneke. Bewaar ze maar.

En dit, kijk eens dit, zegt Jip.

Ze vergeten helemaal dat ze blaren moeten opruimen. Ze zoeken allemaal mooie blaren uit. Rode en gele en bruine.

Janncke maakt er een kransje van. Dat is prachtig.

Voor mij ook een, zegt Jip.

En ze maakt er voor hem ook een.

Nou ben jij de koningin, zegt Jip. En ik ben de koning.

Ze hebben nu allebei een gouden kroontje. Zo mooi.

En Janneke haalt moeders plastic regenjas en doet die aan. En Jip haalt vaders jekker en doet die aan.

Nu is het veel echter. Koning en Koningin.

En de schuur is het paleis.

En de kruiwagen is de gouden koets.

En Takkie is het prinsje. Hij mag ook mee in de gouden koets.

Maar als vader ’s middags zegt: En, zijn de blaren opgeruimd? Dan zegt Jip: O nee.

O nee, dat is waar ook, zegt Janneke.