Weggelopen

 

Kom, zegt moeder. We gaan naar de stad. We gaan winkelen. En Jip en Janneke krijgen hun jasjes aan. En hun petjes op. En ze mogen mee. Met de bus. Dat is al een heel feest. Want de bus rijdt hard. En het is ver. En ze zitten allebei voor het raampje.

Hier zijn we er, zegt moeder.

Ze stappen uit. En ze gaan naar het grote warenhuis. Daar is het zo vol. Zo vol. Jip en Janneke worden er draaierig van. Moeder moet een sjaaltje kopen. Het duurt wel lang. Jip kijkt om zich heen. O, kijk, zegt hij. Rolschaatsen!

Moeder hoort het niet. Die kijkt naar de sjaaltjes.

Waar dan? vraagt Janneke.

Daar, zegt Jip. En hij wijst. Ga mee kijken.

En hij trekt Janneke mee.

Daar gaan ze. Ze kijken naar de rolschaatsen. Die zijn erg mooi. En daarnaast zijn auto’s. En daarnaast zijn poppen. En poppenhuizen. Jip en Janneke kijken overal. Ze dwalen tussen de tafels door en ze roepen: Kijk eens! Kijk dan toch! Maar dan ineens zegt Jip: Ik ga vragen aan moeder of ik die auto krijg.

Ja, zegt Janneke.

Maar waar is moeder? Ze is er niet meer. Jip en Janneke willen terug. Maar ze kunnen niet meer vinden waar het was.

Daar! zegt Janneke. Maar nee, daar zijn de handschoenen. En geen sjaaltjes. Daar, zegt Jip. Maar nee, daar zijn de tassen.

En er zijn zoveel mensen. En de mensen dringen en duwen zo. Jip en Janneke pakken elkaars hand. En ze moeten een beetje huilen.

Dan komt er een juffrouw. Die zegt: Wat is er dan?

Moeder is weg, zegt Jip.

O, zegt de juffrouw. Kom dan maar mee. Dan gaan we haar zoeken. Hoe heten jullie?

Ik heet Jip, zegt Jip.

Ik heet Janneke, zegt Janneke.

Ze neemt Jip en Janneke mee naar een klein kamertje. Wacht maar, zegt ze. Nu gaan we het omroepen. Door een luidspreker. Luister maar goed. En dan horen Jip en Janneke een heel harde stem. Net als door de radio. En die stem zegt:

Jip en Janneke zijn bij kassa vier! Jip en Jan-neke zijn bij kassa vier!

En ja hoor. Even later, wie komt daar binnen? Moeder.

Ze zegt: Maar Jip toch! Maar Janneke toch! O, wat was ik ongerust! En ze geeft Jip een zoen en Janneke ook. Nooit meer weglopen, hoor, zegt ze.

En dan gaan ze een ballon kopen.

Jip krijgt een ballon. En Janneke krijgt er ook een. En ze mogen met de ballon in de bus.