Oe! Een koe!
Wat is piknik, moeder? vraagt Janneke.
Dat is buiten eten, zegt moeder. Buiten op het gras. Alles meenemen. Boterhammen. En melk. En een tafellaken. En bekertjes. En dan buiten dekken.
Mogen wij dan piknik? vraagt Janneke. Picknicken heet het dan, zegt moeder. Waar wou je dat doen? In de tuin?
Nee, zegt Janneke. In de wei. Ver weg. Hè, Jip?
Ja, zegt Jip. Heel ver weg.
Goed, zegt moeder. Dan zullen we dat eens hebben.
En Janneke mag zelf een mand inpakken. Met broodjes. En een fles melk. En een groot servet. En twee sinaasappels.
Ziezo. Daar gaan ze. Jip en Janneke dragen samen de mand.
En dan gaan ze naar de wei van boer Jansen.
O ba, zegt Janneke. Er zijn koeien.
Die zijn ver weg, zegt Jip. Die doen niks.
Nu gaan ze dekken. Op het gras. En Janneke legt de broodjes op het servet. En ze schenkt de melk in bekertjes. Leuk hè?
Ja, leuk.
En het smaakt zo lekker buiten. Heel anders dan binnen.
Maar ineens... wat is dat? Daar staat ineens een grote koe. Vlak achter Janneke. Ze kijkt om. En ze schrikt zo. Oe! gilt ze. En ze holt weg, de wei uit.
Kom maar! schreeuwt Jip. Hij doet niks.
Maar Janneke durft niet.
Ze staat achter het hek te kijken.
En de koe gaat niet weg.
En Jip moet nu alleen picknicken.
Alleen met de koe. Daar is niks aan.
Treurig pakt Jip de mand weer in. En ze gaan weer naar huis.
Wat is dat nou? vraagt moeder. De mand is nog vol. Hoe komt dat?
Er was een koe, zegt Janneke.
Ja, zegt Jip. Die flauwe meid. Ze is bang voor een koe.
Heel flauw, zegt moeder. Weet je wat? Ga dan maar in de tuin.
En nu zitten Jip en Janneke in de tuin te picknicken.
Maar toch was het in de wei veel echter, zegt Jip boos.
En Janneke schaamt zich. Een klein beetje.