Eerste aardbeien
In de tuin bij Jip staan aardbeien.
Mogen we ze plukken? zeurt Jip de hele dag.
Hè nee, jongen, zegt moeder. Je ziet toch dat ze nog niet rijp zijn.
Wanneer zijn ze rijp?
Als ze rood zijn, zegt moeder.
Jip en Janneke gaan iedere ochtend kijken. En iedere middag ook. Ze vinden dat het veel te lang duurt. De aardbeitjes zijn wel een klein beetje rood. Maar nog lang niet helemaal.
Ze worden noooooit rijp, zegt Jip boos.
Dat komt, zegt moeder, omdat jullie veel te vaak gaan kijken. En omdat jullie er echt op zitten te wachten. Dan duurt altijd alles lang. Jullie moeten wat anders doen. En jullie moeten twee dagen niet gaan kijken naar de aardbeien.
Gaat het dan vlugger? vraagt Janneke.
Dan gaat het vlugger, zegt moeder.
Goed, zegt Jip, dat doen we dan.
En ze gaan paardebloemen plukken. En ze maken van de paardebloemen een ketting.
En ze gaan de viooltjes begieten in de tuin.
En de volgende dag gaan ze op de wei spelen bij boer Jansen.
En dan wéér de volgende dag zegt moeder: Hoe zou het toch met de aardbeitjes zijn?
De aardbeitjes! gilt Jip. Kom mee, Janneke.
Ze hadden de aardbeien helemaal vergeten.
Nu rennen ze de tuin in. En Jip komt terug met een handvol.
Kijk eens, roept hij. Helemaal rood.
Janneke heeft ook een handje geplukt. Mooi hè? zegt ze opgewonden.
Wat is dat vlug gegaan, hè moeder?
Dat komt, omdat je er niet meer naar gekeken hebt, zegt moeder. En omdat je er niet op hebt zitten wachten. Maar je mag ze niet in de suikerpot dopen, kinders! We zullen ze netjes wassen en dan op een bordje doen.
O, wat lekker. De eerste aardbeien. Zo uit de tuin. En zelf geplukt!