27

De winter op de heuvel was lang en zwaar.

De moeder van de kinderen bleef op Gufunes werken en de jongens gingen elke ochtend met de schoolbus mee. Grímur kreeg weer werk bij het kolenvervoer. Het leger wilde hem na de diefstalzaak niet meer in dienst nemen. Het depot was gesloten en de barakken waren in hun geheel naar Halogaland in Noorwegen overgebracht. Er stonden alleen nog wat hekken en palen en een klein betonnen parkeerterrein dat voor de barakken had gelegen. Het grote kanon was uit de bunker verwijderd. De mensen spraken erover dat het einde van de oorlog nabij was. De Duitsers waren zich in Rusland aan het terugtrekken en er werd verteld dat hun binnenkort aan het westelijk front een grote aanval te wachten stond.

Grímur keurde hun moeder die winter nauwelijks een blik waardig. Sprak nauwelijks tegen haar tenzij om haar met beledigingen te overstelpen. Ze deelden het bed niet langer. Hun moeder sliep bij Símon in de kamer en Grímur wilde Tómas bij zich hebben. Allen behalve Tómas merkten op dat hun moeder die winter dikker werd totdat haar buik vooruitstak als een bitterzoete herinnering aan wat er die zomer gebeurd was en als een vreselijk teken van wat er zou kunnen gebeuren als Grímur aan zijn dreigementen vast zou houden.

Ze probeerde uit alle macht haar toestand zo onopvallend mogelijk te laten zijn. Grímur bleef haar regelmatig bedreigen. Zei dat ze het kind niet zou mogen houden. Zei soms dat hij dat bij de geboorte zou doden. Zei dat het net zo’n idioot zou worden als Mikkelína en dat je het beter maar meteen kon doodmaken. ‘Vervloekte yankenhoer,’ zei hij. Maar hij viel haar die winter niet aan. Hield zich gedeisd en sloop geruisloos om haar heen als een roofdier dat een aanval op zijn prooi voorbereidt.

Ze probeerde over een scheiding te praten maar Grímur lachte haar uit. Ze praatte met de mensen op Gufunes niet over haar toestand en hield haar zwangerschap verborgen. Misschien dacht ze tot aan het einde dat Grímur op zijn dreigementen terug zou komen, dat het loze dreigementen waren, dat hij als het zover was op zijn grote woorden terug zou komen en ondanks alles als een vader voor het kind zou zijn.

Ten slotte nam ze haar toevlucht tot een wanhoopsdaad. Niet om zich op Grímur te wreken, hoewel ze daar meer dan genoeg redenen voor had, maar om zichzelf en het kind dat ze onder het hart droeg te beschermen.

Mikkelína voelde die moeilijke winter heel sterk hoe de spanning tussen haar moeder en Grímur steeds meer toenam en ze merkte ook een verandering in Símon op die haar niet minder zorgen baarde. Hij was altijd al heel erg aan hun moeder gehecht geweest, maar nu week hij nauwelijks nog van haar zijde als hij overdag uit school thuiskwam en zij klaar was met haar werk. Sinds Grímur op die koude herfstmorgen uit de gevangenis was thuisgekomen, was hij veel nerveuzer dan vroeger. Hij ontliep zijn vader zo veel mogelijk en zijn zorgen over zijn moeder werden met de dag groter en drukkender. Mikkelína hoorde hem soms in zichzelf praten en soms dacht ze te horen dat hij met iemand praatte die ze niet zag en die niet bij hen in huis kon zijn, iemand die niet bestond. Ze hoorde hem soms hardop praten over wat hij zou moeten ondernemen om hun moeder en het kind dat ze droeg, het kind van zijn vriend Dave, te beschermen. Hoe het zijn opgave was zijn moeder tegen Grímur te beschermen. Hoe het zijn opgave was ervoor te zorgen dat het kind zou leven. Anderen waren er niet. Zijn vriend Dave kwam nooit meer terug. Símon nam de dreigementen van Grímur zeer ernstig. Hij geloofde zonder meer dat het kind niet zou mogen leven. Dat Grímur het af zou pakken en dat zij het nooit te zien zouden krijgen. Dat Grímur ermee de bergen in zou gaan en zonder het kind terug zou komen.

Tómas was zwijgzaam, net als vroeger, maar in de loop van de winter merkte Mikkelína ook in hem een verandering op. Nadat Grímur hun moeder verboden had om in de ouderslaapkamer te slapen en haar naar het bed van Tómas had verjaagd, dat te klein en te ongemakkelijk voor haar was, liet hij Tómas ’s nachts bij zich in de kamer slapen. Mikkelína wist niet wat Grímur allemaal tegen Tómas zei, maar Tómas begon haar al snel heel anders te behandelen dan vroeger. Wilde niets met haar te maken hebben en verwijderde zich ook van Símon, hoewel ze altijd goed met elkaar hadden kunnen opschieten. Hun moeder probeerde met Tómas te praten maar hij wendde zich van haar af, boos, zwijgend en hulpeloos.

‘Símon is een beetje gek aan het worden,’ hoorde ze Grímur een keer tegen Tómas zeggen. ‘Hij wordt gek, net als je moeder. Pas maar op voor hem. Zorg ervoor dat je niet wordt zoals hij. Want dan word jij ook gek.’

Mikkelína hoorde haar moeder eenmaal met Grímur over het kind praten en dat was voorzover ze wist de enige keer dat hij haar toestond haar mening over de zaak te zeggen. Ze was flink dik geworden en hij verbood haar nog langer op Gufunes te werken.

‘Je houdt daar op en je zegt maar dat je voor je gezin moet zorgen,’ hoorde Mikkelína hem zeggen.

‘Maar je kunt toch zeggen dat het jouw kind is,’ zei hun moeder.

Grímur lachte haar uit.

‘Dat kun je doen.’

‘Kop dicht.’

Mikkelína merkte dat Símon ook lag te luisteren.

‘Je kunt best zeggen dat het kind van jou is,’ zei hun moeder bezwerend.

‘Waag het niet!’ zei Grímur.

‘Niemand hoeft iets te weten. Niemand hoeft ergens achter te komen.’

‘Het is nu te laat om de zaak nog te redden. Daar had je over na moeten denken toen je met die verdomde yank buiten in de bosjes zat.’

‘Ik kan het kind ook laten adopteren,’ zei ze voorzichtig. ‘Ik ben niet de enige die in deze situatie verkeert.’

‘O, nee,’ zei Grímur, ‘de halve verdomde stad is onder die lui gaan liggen. Maar denk maar niet dat jij daarom minder erg bent.’

‘Je hoeft het niet te zien. Ik sta het af zodra het geboren is en je hoeft het nooit te zien.’

‘Iedereen weet dat mijn vrouw een yankenhoer is,’ zei Grímur. ‘Ze weten allemaal dat je zwanger bent geweest.’

‘Dat weet niemand,’ zei ze. ‘Niemand. Niemand wist van Dave en mij.’

‘Hoe denk jij dan dat ik het te weten ben gekomen, stomme trut? Omdat jij het mij verteld hebt? Denk je nou heus dat zoiets niet bekend wordt?’

‘Ja, maar niemand weet dat hij de vader van het kind is. Dat weet niemand.’

‘Kop dicht,’ zei Grímur. ‘Kop dicht of...’

Zo wachtten ze die hele lange winter allemaal op de dingen die komen gingen en waaraan op de een of andere verschrikkelijke manier niet te ontkomen viel.

Het begon ermee dat Grímur ziek werd.

***

Mikkelína keek Erlendur strak aan.

‘Ze begon hem die winter te vergiftigen.’

‘Vergiftigen?’ zei Erlendur.

‘Ze wist niet wat ze deed.’

‘Hoe vergiftigde ze hem dan?’

‘Herinner je je Dúkskot in Reykjavík?’

‘Een jonge vrouw gebruikte rattengif om haar broer te doden. Het gebeurde ergens in het begin van de vorige eeuw.’

‘Mijn moeder wilde hem er niet mee doden. Ze wilde hem alleen verzwakken. Opdat ze het kind kon krijgen en in veiligheid kon brengen voordat hij erachter kwam dat alles voorbij was en het kind weg was. De vrouw in Dúkskot gebruikte rattengif voor haar broer. Ze stopte grote porties in zijn kwark, nota bene onder zijn ogen, maar zonder dat hij wist wat het was en hij kon erover vertellen omdat hij pas een paar dagen later stierf. Ze gaf hem brandewijn bij de kwark om de smaak weg te nemen. Toen er sectie op de man werd verricht, bleek dat er sprake was van een fosforvergiftiging, die langzaam werkt. Onze moeder kende dat verhaal. Ik weet niet hoe, maar het was natuurlijk een beruchte moord in Reykjavík. Ze wist in Gufunes aan rattengif te komen. Stal het in kleine porties en stopte het in zijn eten. Ze gebruikte per keer heel weinig opdat hij geen raar smaakje aan zijn eten zou proeven of iets anders dat zijn verdenking zou kunnen opwekken. Ze bewaarde het gif ook niet thuis maar nam elke keer zoveel mee als nodig totdat ze ophield in het bedrijf, toen nam ze een grote portie mee die ze thuis verstopte. Ze had er geen idee van wat voor uitwerking het gif op hem zou hebben en of er überhaupt bij zulke kleine porties enige uitwerking zou zijn, maar toen ze hem het rattengif een tijdje had toegediend, leek het effect te hebben. Hij werd slapper, was vaak ziek of vermoeid, gaf over. Kon niet meer naar zijn werk. Lag met pijn in bed.’

‘Had hij er nooit enig vermoeden van?’ vroeg Erlendur.

‘Niet voor het te laat was,’ zei Mikkelína. ‘Hij stelde geen enkel vertrouwen in dokters. En zij moedigde hem natuurlijk niet aan om zich te laten onderzoeken.’

‘Hoe zat het met wat hij zei over het aanpakken van Dave? Heeft hij daar nog wat meer over gezegd?’

‘Nee, nooit,’ zei Mikkelína. ‘Dat was vooral een loos dreigement van hem. Geklets om moeder bang te maken. Hij wist dat ze van Dave hield.’

Ze zaten bij haar in de kamer, Erlendur en Elínborg, en luisterden naar haar verhaal. Ze hadden Mikkelína verteld dat het skelet onder het kind in het graf op Grafarholt dat van een man was. Mikkelína schudde het hoofd, ze had hun dat zelf kunnen vertellen als ze niet zo uit haar huis waren weggestormd zonder haar te vertellen waarom.

Ze wilde horen over de kleine botjes maar toen Erlendur vroeg of ze die wilde zien, bedankte ze.

‘Maar ik zou ze graag willen hebben als jullie ze niet langer nodig hebben,’ zei ze. ‘Het wordt tijd dat ze in gewijde aarde rust.’

‘Ze?’ vroeg Elínborg.

‘Ja. Zij,’ zei Mikkelína.

 

Sigurður Óli had Elsa laten weten wat de districtsarts ontdekt had. Het lijk in het graf kon niet dat van Benjamíns verloofde Solveig zijn. Elínborg belde Bára, Solveigs zus, met hetzelfde nieuws.

Toen Erlendur en Elínborg op weg naar Mikkelína waren, had Hunter Erlendur op zijn mobiele telefoon gebeld om hem te laten weten dat het hem nog steeds niet gelukt was om erachter te komen wat er van David Welch was geworden; hij wist niet of hij het land uit was gezonden of wanneer dat gebeurd zou kunnen zijn. Hij zei dat hij zou blijven zoeken.

Eerder die ochtend was Erlendur nog even bij zijn dochter op de intensive care gaan kijken. Haar toestand was onveranderd en Erlendur zat een tijdje bij haar en ging verder met het verhaal over zijn broertje dat niet ver van Eskifjörður op het hoogland was omgekomen toen Erlendur tien jaar oud was. Ze waren met hun vader schapen aan het opdrijven toen het slechte weer hen overviel. De broertjes raakten hun vader kwijt en al heel gauw ook elkaar. Hun vader wist de bewoonde wereld te bereiken, uitgeput en wanhopig. Er werden zoekploegen uitgestuurd.

‘Het was puur geluk dat ze mij vonden,’ zei Erlendur. ‘Ik weet niet waarom. Ik was zo slim om me in de sneeuw in te graven. Was meer dood dan levend toen ze een stok door een opgewaaide hoop sneeuw staken en mijn schouder raakten. We verhuisden weg van daar. Konden er niet langer leven, wetend dat hij daar ergens in het hoogland was. Probeerden een nieuw leven te beginnen, in Reykjavík.

Tevergeefs.’

Op dat moment kwam er een arts het vertrek binnen om Erlendur te spreken. Ze groetten elkaar en spraken even over de toestand van Eva Lind. ‘Onveranderd,’ zei de arts. ‘Geen enkel teken van verbetering of van een bijkomen uit het coma.’ Ze zwegen. Groetten. In de deuropening draaide de arts zich om.

‘Je moet geen wonderen verwachten,’ zei hij en hij keek verbaasd toen Erlendur koeltjes glimlachte.

 

En nu zat Erlendur tegenover Mikkelína en dacht aan zijn dochter op haar ziekbed en zijn broer die in de sneeuw lag en de woorden van Mikkelína sijpelden zijn bewustzijn binnen.

‘Mijn moeder was geen moordenaar,’ zei ze.

Erlendur keek haar aan.

‘Ze was geen moordenaar,’ herhaalde Mikkelína. ‘Ze dacht dat ze het kind kon redden. Ze vreesde voor haar kind.’

Ze keek schuins naar Elínborg.

‘Hij ging er trouwens niet dood van,’ zei ze. ‘Hij ging niet dood van het vergif.’

‘Maar je zei dat hij er geen enkel vermoeden van had voor het te laat was,’ zei Elínborg.

‘Ja,’ zei Mikkelína. ‘Toen was het te laat.’

***

De avond dat het gebeurde was het of het Grímur, die de hele dag met veel pijn in bed had gelegen, wat beter ging.

Hun moeder kreeg buikpijn en tegen de avond had ze weeën en die kwamen met korte tussenpozen. Ze wist dat het te vroeg was. Het kind zou voortijdig ter wereld komen. Ze liet de jongens de matrassen uit hun kamer halen en gebruikte ook de matras uit Mikkelína’s bed in de keuken, maakte een soort bed in de keuken en ging daar rond de tijd van het avondeten op liggen.

Ze vroeg Símon en Mikkelína om schone lakens klaar te leggen en warm water om het kind te wassen. Ze had drie kinderen thuis gekregen en wist wat ze moest doen.

Het was nog steeds donker winterweer maar het was onverwachts warmer geworden en het had overdag geregend en binnenkort kwam de lente eraan. Hun moeder was die dag buiten bij de aalbessenstruiken bezig geweest, had rondom schoongemaakt en de dode takken afgeknipt. Ze zei dat er goede bessen aan zouden zitten als ze in de herfst jam zou gaan maken. Símon week niet van haar zijde en was bij haar bij de aalbessenstruiken en ze probeerde hem te kalmeren en zei hem dat alles in orde zou komen.

‘Er komt niets in orde,’ zei Símon en hij herhaalde het nog eens. ‘Er komt niets in orde. Je mag het kind niet hebben. Je mag het niet. Dat zegt hij en hij wil het kind vermoorden. Dat zegt hij. Wanneer komt het kind?’

‘Maak je niet te veel zorgen,’ zei zijn moeder. ‘Als het kind komt ga ik ermee naar de stad en hij krijgt het nooit te zien. Hij is ziek en kan niets doen. Hij ligt alle dagen in bed en kan niets doen.’

‘Maar wanneer komt het kind?’

‘Dat kan elk ogenblik gebeuren,’ zei zijn moeder geruststellend. ‘Hopelijk zo gauw mogelijk, dan is dat ook weer voorbij. Niet bang zijn, Símon. Je moet sterk zijn. Voor mij, Símon.’

‘Waarom ga je niet naar het ziekenhuis? Waarom ga je niet bij hem weg om het kind te krijgen?’

‘Dat staat hij niet toe,’ zei ze. ‘Hij zou me terug komen halen en me bevelen om het kind thuis te krijgen. Hij wil niet dat iemand er iets over hoort. We zullen zeggen dat we het hebben gevonden. Geven het aan aardige mensen. Zo wil hij het hebben. Het komt allemaal in orde.’

‘Maar hij zegt dat hij het zal vermoorden.’

‘Dat doet hij niet.’

‘Ik ben zo bang,’ zei Símon. ‘Waarom moet het allemaal zo zijn? Ik weet niet wat ik moet doen. Ik weet niet wat ik moet doen,’ herhaalde hij en ze voelde dat zijn hart zwaar was van de zorgen.

Nu stond hij neer te kijken op zijn moeder, die op de matrassen in de keuken lag omdat de keuken na de ouderslaapkamer de enige ruimte was die groot genoeg was en ze begon te persen zonder ook maar één kik te geven. Tómas was binnen bij Grímur. Símon was naar de deur van de kamer geslopen en had hem dichtgedaan.

Mikkelína lag naast haar moeder, die probeerde zo min mogelijk van zich te laten horen. De deur van de ouderslaapkamer ging open en Tómas kwam de gang door de keuken in. Grímur zat kreunend op de rand van zijn bed. Hij had Tómas naar de keuken gestuurd om een schaaltje pap te halen waarvan hij nog niet had gegeten. Zei hem er zelf ook wat van te nemen.

Tómas liep langs zijn moeder, Símon en Mikkelína, keek omlaag en zag dat het hoofdje van het kind eruit was gekomen en dat hun moeder er met al haar kracht aan trok tot de schouders zichtbaar werden.

Tómas pakte de schotel pap en een lepel en plotseling zag hun moeder uit een ooghoek dat hij de pap naar binnen wilde gaan werken.

‘Tómas! In godsnaam, raak die pap niet aan!’ schreeuwde ze in volledige vertwijfeling.

Een dodelijke stilte heerste in het huis en de kinderen staarden hun moeder aan die daar zat met het pasgeboren kind in haar handen en naar Tómas staarde, die zo vreselijk schrok dat hij de schotel pap op de grond liet vallen waar hij in duizend stukken sprong.

De bedrand kraakte.

Grímur kwam de gang door en de keuken in. Hij keek neer op hun moeder en het pasgeboren kind in haar handen en de walging spatte van zijn gezicht. Toen gleed zijn blik naar Tómas en keek hij naar de pap op de grond.

‘Is het werkelijk mogelijk?’ zei Grímur zacht en vol verbazing alsof hij eindelijk het antwoord had gevonden op een raadsel waar hij zich lang het hoofd over had gebroken. Hij keek weer neer op hun moeder.

‘Ben je mij gif aan het voeren?!’ zei hij hardop.

Hun moeder keek op naar Grímur. Mikkelína en Símon durfden niet op te kijken. Tómas stond doodstil naast de papspetters op de grond.

‘Dat vermoedde ik verdomme al! Al die slappigheid. Die pijn. Dat ziek zijn...’

Grímur keek de keuken rond. Toen viel hij aan op de kasten en rukte de laden open. Hij werd razend. Hij veegde alles uit de kasten zo op de vloer. Haalde een oude meelzak tevoorschijn en sloeg hem zo hard tegen de muur dat hij scheurde, en hoorde er een klein glazen flesje uit op de grond vallen.

‘Is dat het?!’ schreeuwde hij en hij pakte het flesje op.

Grímur boog zich naar hun moeder over.

‘Hoelang ben je hier al mee bezig?’ beet hij haar toe.

Hun moeder keek hem star in de ogen. Naast haar op de vloer brandde een klein kaarsje en ze had haastig een grote schaar opgepakt die ze naast zich op de grond had neergelegd, die in de kaarsvlam verhit en de navelstreng met trillende handen doorgeknipt en afgebonden terwijl hij op zoek was naar het vergif.

‘Geef antwoord!!’ schreeuwde Grímur.

Ze hoefde geen antwoord te geven. Hij las het in haar ogen. In haar gelaatsuitdrukking. In haar koppige houding. Hoe ze hem altijd, in haar diepste innerlijk, had weerstaan, onbuigzaam, hoe vaak hij haar ook aanviel, hoe hard hij haar ook sloeg, zag het in haar zwijgende tegenstand, het verzet dat hem aanstaarde met het bloedige soldatenjong in haar handen.

Zag het in het kind dat ze in haar armen hield.

‘Laat mama met rust,’ zei Símon zacht.

‘Geef het aan mij!’ schreeuwde Grímur. ‘Geef dat kind aan mij, jij vervloekte gifslang!’

Hun moeder schudde het hoofd.

‘Je krijgt het niet,’ zei ze zacht.

‘Laat mama met rust,’ zei Símon luider.

‘Kom op ermee!’ schreeuwde Grímur, ‘of ik vermoord jullie allebei. Ik vermoord jullie allemaal! Vermoord jullie!! Allemaal!!!’

Hij schuimbekte van woede.

‘Jij vervloekte hoer! Wil me vermoorden! Denk je nou heus dat je me kunt vermoorden!’

‘Hou ermee op!’ schreeuwde Símon.

Hun moeder hield het kind met één hand stevig tegen zich aan en voelde met haar andere hand naar de grote schaar maar kon hem niet vinden. Ze wendde haar blik van Grímur af en probeerde vertwijfeld de schaar in het vizier te krijgen maar die was verdwenen.

***

Erlendur keek Mikkelína aan.

‘Wie had de schaar gepakt?’ vroeg hij.

Mikkelína was opgestaan en stond bij het raam van de kamer. Erlendur en Elínborg keken elkaar aan. Ze dachten allebei hetzelfde.

‘Ben jij de enige die kan vertellen wat er is gebeurd?’ vroeg Erlendur.

‘Ja,’ zei Mikkelína. ‘Er is niemand anders.’

‘Wie had de schaar gepakt?’ vroeg Elínborg.