20
Toen Elínborg van het Hooggerechtshof terugkwam belde ze Sigurður Óli. Hij vertelde haar dat Benjamín waarschijnlijk niet de vader was geweest van het kind dat zijn verloofde Solveig verwachtte en dat dit ertoe geleid had dat de verloving werd verbroken. En ook dat de vader van Solveig zich na de verdwijning van zijn dochter had verhangen en niet ervoor zoals haar zus Bára had gezegd.
Elínborg ging langs bij het bevolkingsregister en las oude overlijdensverklaringen door voor ze Grafarvogur in reed. Ze hield er niet van dat de mensen tegen haar logen, vooral niet als er sprake was van deftige mevrouwen die vonden dat ze privileges hadden en op anderen neerkeken.
Bára luisterde naar haar weergave van Elsa’s woorden over de onbekende vader van Solveigs kind en haar gelaatsuitdrukking veranderde evenmin als de vorige dag.
‘Had je dit al eerder gehoord?’ vroeg Elínborg.
‘Dat mijn zus een lichtekooi was? Nee, dat had ik niet eerder gehoord en ik begrijp niet waarom je dat bij mij op tafel komt leggen. Na al die jaren. Dat begrijp ik niet. Je zou mijn zus met rust moeten laten. Ze heeft het niet verdiend dat er praatjes over haar gaan. Wat voor bewijs heeft die... die Elsa eigenlijk?’
‘Het verhaal van haar moeder,’ zei Elínborg.
‘Die het van Benjamín had?’
‘Ja. Hij heeft het niemand verteld voor hij op zijn sterfbed lag.’
‘Hebben jullie een haarlok van haar bij hem thuis gevonden?’
‘Ja, inderdaad.’
‘En gaan jullie die samen met de botten laten onderzoeken?’
‘Neem aan van wel.’
‘Jullie denken dus dat hij haar gedood heeft. Dat Benjamín, die slapjanus, zijn verloofde vermoord heeft. Ik vind het ondenkbaar. Absoluut ondenkbaar. Ik snap niet dat jullie dit kunnen denken.’
Bára zweeg en verzonk in gedachten.
‘Komt het dan ook in de krant?’ vroeg ze.
‘Daar weet ik niets van,’ zei Elínborg. ‘De botten hebben veel aandacht gekregen.’
‘Dat mijn zus vermoord is?’
‘Als dat de uitkomst van het onderzoek is. Weet jij wie de vader van haar kind geweest zou kunnen zijn?’
‘Benjamín was de enige.’
‘Werd er nooit een ander genoemd? Heeft ze nooit met jou over een ander gepraat?’
Bára schudde het hoofd.
‘Mijn zus was geen lichtekooi.’
Elínborg schraapte haar keel.
‘Je hebt me verteld dat jullie vader een paar jaar vóór je zus zelfmoord heeft gepleegd.’
Ze keken elkaar even aan.
‘Je kunt nu beter gaan,’ zei Bára en ze stond op.
‘Ik was het niet die over je vader begon. Ik heb zijn overlijdensverklaring bij het bevolkingsregister opgezocht. Het bevolkingsregister liegt bijna nooit, in tegenstelling tot vele anderen.’
‘Ik heb je niets meer te zeggen,’ zei Bára, maar ze zag er niet meer zo arrogant uit.
‘Ik denk niet dat je hem genoemd zou hebben als je niet over hem had willen praten. Diep in je hart.’
‘Verdomde nonsens!’ stootte ze uit. ‘Ben je nou ook nog psycholoog geworden?’
‘Hij stierf zes maanden na de verdwijning van je zus. Uit de verklaring kan niet worden afgelezen of hij zelfmoord pleegde. Er wordt niets over een doodsoorzaak gezegd. Waarschijnlijk te deftige mensen om het woord zelfmoord in de mond te kunnen nemen. Plotseling thuis overleden, staat er.’
Bára keerde haar de rug toe.
‘Is er misschien een kleine kans dat je me de waarheid gaat vertellen?’ vroeg Elínborg, die ook was opgestaan. ‘Wat heeft je vader hiermee te maken? Waarom heb je hem genoemd? Wie was de vader van Solveigs kind? Was hij het?’
Ze kreeg geen enkele reactie. Ze stonden in de mooie kamer van de groothandelaar en de stilte tussen hen was bijna tastbaar. Elínborg liet haar blik door de grote kamer gaan, alle mooie spullen, de schilderijen van het echtpaar, de dure meubels, een zwarte vleugel, op een in het oog vallende plaats een foto van Bára met de leider van de Boerenpartij. Wat een dooie boel, dacht ze bij zichzelf.
‘Hebben niet alle families hun geheimen?’ zei Bára ten slotte. Ze stond nog steeds met haar rug naar Elínborg toe.
‘Dat neem ik aan,’ zei Elínborg.
‘Het was niet mijn vader,’ zei Bára met tegenzin. ‘Ik weet niet waarom ik over zijn dood tegen je heb gelogen. Het kwam er gewoon zo uit. Als je de psychiater wilt spelen, kun je zeggen dat ik ergens diep in mijn hart het hele verhaal aan je wilde vertellen. Dat ik er zo lang over gezwegen heb, dat de dam doorbrak toen jij over Solveig begon te praten. Ik weet het niet.’
‘Wie was het dan?’
‘De zoon van zijn broer,’ zei Bára. ‘In Fljót. Het gebeurde tijdens een bezoek in de zomer.
Ze was een heel ander mens toen ze uit Fljót terugkwam. Mama... onze moeder merkte het meteen en toen de tijd verstreek was het natuurlijk ook niet mogelijk om het te verbergen.’
‘Vertelde ze jullie moeder wat er gebeurd was?’
‘Ja. Vader ging naar het noorden. Meer weet ik er niet over. Hij kwam terug en toen hadden ze de jongen naar het buitenland gestuurd. Er zal daar in de streek wel over gekletst zijn. Mijn grootvader had een groot boerenbedrijf. Er waren maar twee zonen. Mijn vader ging naar het zuiden, zette een zaak op poten en werd rijk. Politiek steunde hij Jónas van Hrifla. Vereerde de man.’
‘Wat gebeurde er met de neef?’
‘Niets. Solveig zei dat hij haar gedwongen had. Haar had verkracht. Mijn ouders wisten niet wat ze moesten doen, ze wilden geen aanklacht tegen hem indienen, gezien alle juristerij en de heisa die daarmee gepaard ging. De jongen kwam een paar jaar later terug naar IJsland en woonde hier in Reykjavík. Kreeg een gezin. Hij stierf ongeveer twintig jaar geleden.’
‘En Solveig en het kind?’
‘Ze wilden haar een abortus laten doen maar dat weigerde ze. Ze weigerde het kind weg te laten halen. En toen verdween ze op een dag.’
Bára draaide zich weer om naar Elínborg.
‘Je kunt wel zeggen dat die zomerse logeerpartij in Fljót ons leven vergald heeft. Het leven van ons als familie heeft vergald. Het heeft zeker mijn hele leven beïnvloed. Het verstoppertje spelen. De familietrots. Er mocht niets gezegd worden. Er mocht nooit over iets van dit alles gepraat worden. Daar zorgde mijn moeder wel voor. Ik weet dat ze met Benjamín gepraat heeft, later. De zaak aan hem heeft uitgelegd. En zo werd de dood van Solveig alleen haar zaak. Die van Solveig. Haar privé-zaak, haar keuze. Zij was even de kluts kwijt. Met ons was alles in orde. Wij waren rein en fijn. Zij was de kluts kwijt en liep de zee in.’
Elínborg keek haar aan en voelde plotseling medelijden met haar en begon na te denken over de leugen die haar leven was.
‘Ze stond er helemaal alleen voor,’ vervolgde Bára. ‘Het ging ons niets aan. Het was haar zaak.’
Elínborg knikte.
‘Zij ligt niet daar op de heuvel,’ zei Bára. ‘Ze ligt op de bodem van de zee en heeft daar al meer dan zestig vreselijke jaren gelegen.’
Erlendur kwam bij Eva Lind zitten nadat hij met haar dokter had gesproken. De dokter zei weer hetzelfde: haar toestand was onveranderd, alleen de tijd zou aan het licht brengen hoe het verder zou gaan. Erlendur zat naast het bed van zijn dochter en vroeg zich af waarover hij ditmaal met haar zou moeten praten, maar hij kwam er niet uit.
De tijd verstreek. Rust heerste op de intensive care. Zo nu en dan liep er een dokter langs de deur of een verpleegkundige op zachte, witte schoenen die het linoleum op de vloer zacht lieten knarsen.
Dat knarsen.
Erlendur keek naar zijn dochter en begon als vanzelf met zachte stem tegen haar te praten en haar te vertellen over een verdwijning waar hij zich lang het hoofd over had gebroken en die hij misschien nog steeds moest leren helemaal te begrijpen, ook al waren al die jaren verstreken.
Hij begon haar te vertellen over een kleine jongen die met zijn ouders van het platteland naar Reykjavík was verhuisd en altijd heimwee naar zijn geboortestreek bleef houden. Hij was te jong om te begrijpen waarom ze naar de stad verhuisden, een stad die in die tijd nog geen stad was maar een grote handelsnederzetting aan zee. Later begreep hij dat vele factoren hadden bijgedragen tot het nemen van die beslissing.
Zijn nieuwe omgeving was hem vanaf het begin af aan vreemd. Hij was opgegroeid in een eenvoudig boerenbestaan, met vee, isolement, mooie zomers en strenge winters, en met verhalen over zijn verwanten die in de plattelandsgemeenten overal in het rond hadden gewoond en gewerkt, de meesten van hen keuterboertjes, straatarm van generatie op generatie. Die mensen waren de helden in de verhalen die hij in zijn jeugd te horen kreeg over het boerenleven zoals hij het zelf kende. Verhalen uit het dagelijks leven die jaren en decennia lang waren overgeleverd en gevaarlijke tochten of rampen beschreven of wild komische verhalen die de vertellers bijna deden stikken van het lachen of hun zulke gemene hoestbuien bezorgden dat ze helemaal in elkaar krompen en tegelijkertijd hoestten en schudden van het lachen. Het waren allemaal verhalen over mensen met wie hij samenleefde en omging of mensen die generaties lang in de streek hadden gewoond, ooms en tantes van beide kanten, grootmoeders en overgrootmoeders en grootvaders en overgrootvaders tot vele generaties terug in de tijd. Hij kende al die mensen uit de verhalen, ook die al lang geleden waren gestorven en begraven waren op een klein kerkhof bij de oude plattelandskerk, zolang deze nog in gebruik was; verhalen over vroedvrouwen die ijskoude gletsjerrivieren doorwaadden omdat ze wisten dat er vrouwen op het punt van bevallen stonden; verhalen over boeren die ware heldendaden verrichtten bij het redden van vee in waanzinnig slecht weer; verhalen over boerenknechten die op weg naar de schapenstal verdwaalden en doodvroren; verhalen over dronken dominees; verhalen over spoken en monsters; verhalen over een leven dat deel uitmaakte van zijn leven.
Hij bracht al die verhalen mee naar de stad toen zijn ouders daarheen verhuisden. Ze veranderden een badhuisje van de Britse soldaten uit de oorlogsjaren, dat even buiten de stad stond, in een kleine eengezinswoning, want iets anders konden ze zich niet permitteren. Het stadsleven was niet goed voor zijn vader, die een zwak hart had en al snel nadat hij naar het zuiden gekomen was, stierf. Zijn moeder verkocht het badhuis, huurde een kleine kelderwoning in de buurt van de haven en ging in de vis werken. Zelf wist hij niet wat hij moest gaan doen toen hij niet langer naar school hoefde te gaan. Had geen geld om verder te leren. Misschien ook niet genoeg belangstelling. Werkte als arbeider. In de bouw. Ging naar zee. Zag een advertentie, politiemensen gezocht.
Verhalen hoorde hij niet langer en de verhalen raakten vergeten. Al zijn familie was verdwenen, vergeten en begraven in leeggelopen plattelandsstreken. Hijzelf een stuk drijfhout in een stad waarmee hij zich in het geheel niet verbonden voelde. Hoewel hij terug wilde was er geen plek om naartoe te gaan. Wist dat hij geen stadsmens was. Wist niet precies wat hij dan wel was. Maar het gevoel van heimwee naar een ander leven verliet hem nooit en in zijn hart voelde hij hoe ontworteld en hoe ellendig hij was en toen zijn moeder stierf besefte hij dat hij zijn laatste band met het verleden verloor.
Hij bezocht de uitgaansgelegenheden. Leerde in Glaumbær een vrouw kennen. Hij had andere vrouwen leren kennen, maar dat had slechts tot vluchtige contacten geleid. Deze was anders, beslister, en hij had het gevoel dat ze hem de macht uit handen nam. Het ging allemaal zo snel dat hij het zich niet realiseerde. Ze stelde hem eisen waar hij op inging zonder dat hij er erg bij nadacht en voor hij het wist was hij met haar getrouwd en had hij een dochter met haar. Ze huurden een kleine woning. Ze had grote toekomstplannen voor hen beiden en sprak over kinderen krijgen en een flat kopen, gretig en opgewonden, met een blijde verwachting in haar stem als zag ze haar leven in een zekere baan en niets, niets zou er een schaduw op kunnen werpen, nooit. Hij keek haar aan en het drong tot hem door dat hij deze vrouw helemaal niet kende.
Ze kregen nog een kind en zij ging steeds sterker voelen hoe ver hij van haar af stond. Hij was slechts gematigd blij toen de jongen ter wereld kwam, was al begonnen aan te geven dat hij de banden wilde verbreken, weg wilde. Dat voelde ze. Ze vroeg of er een andere vrouw in het spel was, maar hij keek haar alleen maar aan en begreep de vraag niet. Had daar zelfs nooit over nagedacht. Er moest een andere vrouw in het spel zijn, zei ze. Dat is het niet, zei hij en hij wilde haar uitleggen hoe hij zich voelde en wat hij dacht, maar ze wilde het niet horen. Ze had twee kinderen met hem en hij kon het toch niet menen dat hij haar wilde verlaten. Hen zou verlaten. Zijn kinderen zou verlaten.
Zijn kinderen, Eva Lind en Sindri Snær. De troetelnamen die zij voor hen koos. Hij voelde niet dat er iets van hem in hen was. Voelde niet wat zijn rol als vader was, maar besefte wel de verantwoordelijkheid die hij droeg. Hij voelde de plicht die hij tegenover hen had en die niets te maken had met hun moeder of hun samenleven. Hij zei dat hij goed voor de kinderen wilde zorgen en dat hij wilde dat de scheiding vreedzaam geregeld zou worden. Zij zei dat er van vreedzaam geen sprake zou zijn, pakte Eva Lind op en drukte haar tegen zich aan. Hij voelde dat ze de kinderen wilde gebruiken om hem vast te houden en hij raakte er nog meer van overtuigd dat hij niet met deze vrouw kon leven. Het was vanaf het allereerste begin één grote vergissing geweest en hij had al veel eerder moeten ingrijpen. Hij wist niet wat hij al die tijd eigenlijk had gedacht, maar nu moest het uit zijn.
Hij probeerde haar ertoe te brengen hem toe te staan dat zijn kinderen een paar dagen per week of een deel van de maand bij hem zouden zijn, maar ze weigerde keihard, werd hels en zei dat hij hen nooit meer te zien zou krijgen als hij haar verliet. Daar zou ze voor zorgen.
Toen ging hij ervandoor. Verdween uit het leven van het kleine meisje dat, twee jaar oud, in haar luier op de grond zat en hem met haar speen in haar handje nakeek toen hij de deur uit ging. Een kleine witte speen die een heel klein beetje knarste als ze erin beet.
‘We pakten het verkeerd aan,’ zei Erlendur.
Dat knarsen.
Hij boog zijn hoofd. Hij nam aan dat de verpleegkundige weer langs de deur van de kamer liep.
‘Ik weet niet wat er van die man geworden is,’ zei Erlendur zo zacht dat je het bijna niet kon horen en hij keek naar zijn dochter en keek naar haar gezicht dat er vrediger uitzag dan hij ooit had gezien. De omtrekken duidelijker. Keek naar de apparaten die haar in leven hielden. Keek toen weer naar de grond.
Zo verliep lange tijd en toen stond hij op, boog zich over Eva Lind en kuste haar op het voorhoofd.
‘Hij verdween en ik denk dat hij nog steeds weg is en dat al heel lang, en ik weet niet of hij ooit gevonden zal worden. Dat is niet jouw schuld. Het gebeurde voordat jij er was. Ik denk dat hij naar zichzelf op zoek is, maar dat hij niet weet waarom of waar hij nou precies naar op zoek is, en hij zal het natuurlijk nooit vinden.’
Erlendur keek neer op Eva Lind.
‘Tenzij jij hem helpt.’
Haar gezicht als een koud masker in het licht van een kleine lamp op het nachtkastje.
‘Ik weet dat je naar hem op zoek bent en ik weet dat als er iemand is die hem kan vinden, jij dat bent.’
Hij draaide zich om en wilde de kamer uit gaan toen hij zijn ex-vrouw in de deuropening zag staan. Hij wist niet hoelang ze daar had gestaan. Wist niet hoeveel ze had gehoord van wat hij Eva Lind had verteld. Ze had dezelfde bruine jas over een trainingsbroek aan, maar met hoge hakken eronder, een lachwekkend smakeloze outfit. Erlendur had haar langer dan twee decennia niet meer van nabij gezien en zag hoeveel ouder ze in die tijd was geworden, hoe haar gelaatstrekken hun scherpte hadden verloren, de wangen wat gevulder waren en zich een onderkin had gevormd.
‘Wat je Eva Lind over een abortus hebt verteld, was een smerige leugen.’ In Erlendur welde de woede op.
‘Laat me met rust,’ zei Halldóra. Haar stem was ook ouder geworden. Was hees. Te veel gerookt. Te lang.
‘Wat voor leugens heb je de kinderen nog meer verteld?’
‘Ga weg,’ zei ze en ze stapte opzij opdat hij langs haar naar buiten kon komen.
‘Halldóra...’
‘Ga weg,’ herhaalde ze. ‘Ga gewoon weg en laat me met rust.’
‘We wilden deze kinderen allebei.’
‘Heb je er geen spijt van?’ vroeg ze.
Erlendur wist niet wat ze bedoelde.
‘Vind je dat ze iets aan deze wereld hebben bijgedragen?’
‘Wat is er gebeurd?’ zei Erlendur. ‘Waarom ben je zo geworden?’
‘Ga weg,’ zei ze. ‘Daar ben je goed in. Ga weg. Ga weg! Sta me toe hier in alle rust bij haar te zijn.’
Erlendur staarde haar aan.
‘Halldóra...’
‘Ga weg! zeg ik.’ Ze verhief haar stem. ‘Maak dat je weg komt. Nu! Ga weg! Ik wil je niet zien! Ik wil je niet meer zien!’
Erlendur liep langs haar de kamer uit en zij deed de deur achter hem dicht.