12
Skarphéðinn had een grote witte tent over het terrein van de opgraving laten zetten en toen Erlendur er vanuit de lentezon binnenstapte zag hij dat de voortgang van het werk ongelofelijk traag was. Er was een vlak van ongeveer tien vierkante meter in de grond naast de bouwput vrijgemaakt en het skelet lag op de grens ervan. De arm stak omhoog als tevoren en twee mannen lagen op hun knieën met kleine penselen en troffels in hun handen in de aarde te pulken en die op vuilnisblikken over te brengen.
‘Is dit nu niet iets te nauwkeurig?’ vroeg Erlendur toen Skarphéðinn naar hem toe kwam en hem begroette. ‘Zo komen jullie nooit klaar.’
‘Je kunt nooit te voorzichtig zijn bij zo’n opgraving,’ zei Skarphéðinn net zo serieus als eerst en trots omdat zijn mensen volgens zijn methoden met resultaten kwamen. ‘En jij, jij vooral, zou je dat moeten realiseren,’ voegde hij eraan toe.
‘Gebruik je dit nou niet een beetje als een oefenterrein?’
‘Een oefenterrein?’
‘Voor archeologen? Is dit een groep die je aan de universiteit college geeft?’
‘Nee, ben je nou helemaal, Erlendur. We doen dit zorgvuldig. Zo en niet anders wordt het gedaan.’
‘Het maakt misschien helemaal niets uit.’
‘Dat merken we dan wel,’ zei Skarphéðinn en hij liet zijn tong langs zijn slagtanden glijden.
‘Ik heb begrepen dat de patholoog-anatoom op vakantie in Spanje is,’ zei Erlendur. ‘Hij wordt over een paar dagen thuis verwacht. Dat schiet niet op maar we hebben tijd genoeg.’
‘Wie zou het kunnen zijn die daar ligt?’ vroeg Elínborg.
‘We kunnen nog niet vaststellen of het een man of een vrouw, een oud of een jong iemand is,’ zei Skarphéðinn. ‘En het is misschien niet onze zaak om dat vast te stellen. Maar ik denk wel dat er niet langer enige twijfel aan bestaat dat hier een moord is gepleegd.’
‘Zou het een jonge, zwangere vrouw kunnen zijn?’ vroeg Erlendur.
‘Daar zullen we binnenkort een antwoord op kunnen geven,’ zei Skarphéðinn.
‘Binnenkort?’ zei Erlendur. ‘Niet in dit tempo.’
‘Geduld is een schone zaak, Erlendur,’ zei Skarphéðinn. ‘Een schone zaak!’
Erlendur wilde hem gaan vertellen waar hij met die schone zaak naartoe kon, toen Elínborg ertussen kwam.
‘De moord hoeft niet per se iets met deze plaats te maken te hebben,’ zei ze plompverloren.
Ze was het met bijna alles eens geweest wat Sigurður Óli de vorige dag had gezegd toen hij begonnen was zijn ongenoegen over Erlendur uit te spreken. Hij vond dat Erlendur veel te veel vasthield aan de eerste de beste gedachte die in verband met de vondst van de botten in zijn hoofd was opgekomen, namelijk dat degene die daar in de aarde lag op de heuvel had gewoond of zelfs in een van de zomerhuizen in de omgeving. Naar het oordeel van Sigurður Óli was het waanzin om zich blind te staren op een of ander huis dat daar ergens had gestaan en op mensen die daar wel of niet in gewoond hadden. Erlendur was al weg naar het ziekenhuis toen Sigurður Óli, vol kritiek, dit verhaal hield en Elínborg besloot om eens te horen wat Erlendur hierover te zeggen had.
‘Hij zou bijvoorbeeld vermoord kunnen zijn in het westen van de stad en hiernaartoe gebracht zijn,’ zei ze. ‘Het is helemaal niet zeker dat de moord hier op de heuvel begaan is. Sigurður Óli en ik hebben het daar gisteren over gehad.’
Erlendur groef met zijn handen diep in zijn zakken tot hij een aansteker en een pakje sigaretten te pakken had. Skarphéðinn keek hem zeer afkeurend aan.
‘Je gaat niet hier in de tent staan roken,’ zei hij boos.
‘Dan gaan we naar buiten,’ zei Erlendur tegen Elínborg, ‘om de schone zaak niet te verstoren.’
Ze gingen de tent uit en Erlendur stak een sigaret op.
‘Sigurður Óli en jij hebben natuurlijk gelijk,’ zei hij. ‘Het is helemaal niet zeker dat de moord, als het al een moord was, dat weten we niet, het is helemaal niet zeker dat die moord hier ter plekke is gepleegd. Het lijkt me,’ ging hij verder, een dikke rookwolk uitblazend, ‘dat we drie even plausibele theorieën hebben. Allereerst is daar de geliefde van Benjamín Knudsen, die verdween toen ze zwanger was en van wie iedereen dacht dat ze de zee in was gelopen. Om de een of andere reden, misschien zoals je zegt jaloezie, doodde hij het meisje en verborg haar hier bij zijn zomerhuis; daarna werd hij nooit meer dezelfde. De tweede mogelijkheid is dat het iemand is die in Reykjavík vermoord is, misschien zelfs in Keflavík of wat mij betreft Akranes; ergens, waar dan ook, in de omgeving van de stad. Hierheen gebracht, begraven en van de aardbodem verdwenen. En de derde mogelijkheid is dat de mensen die hier op de heuvel hebben gewoond een moord hebben gepleegd en het lijk in de buurt van hun huis hebben begraven omdat ze nergens anders heen konden. Misschien was het een reiziger, een bezoeker, misschien een van de Britten die hier in de oorlog naartoe kwamen en hun barakken aan de andere kant van de heuvel bouwden, of een van de Amerikanen die het van hen overnamen, misschien was het iemand van de familie zelf.’
Erlendur liet zijn peuk op de grond vallen en drukte hem uit.
‘Persoonlijk, en ik kan niet precies verklaren waarom, voel ik het meeste voor die laatste theorie. De theorie over de geliefde van Benjamín zou de meest eenvoudige zijn als we de botten met haar in verband kunnen brengen. De derde theorie bezorgt ons misschien de meeste problemen omdat we het dan hebben over een verdwijning, al dan niet geregistreerd, binnen een groot en dichtbevolkt gebied en van heel wat jaren geleden. In dat verband is alles open.’
‘Als blijkt dat er daar bij de botten ook resten van een ongeboren kind liggen, hebben we dan het antwoord niet zo goed als gevonden?’ vroeg Elínborg.
‘Dat zou een heel eenvoudige oplossing zijn, zoals ik al zei. Hebben we een schriftelijk bewijs van die zwangerschap?’ vroeg Erlendur.
‘Wat bedoel je?’
‘Weten we iets over die zwangerschap?’
‘Bedoel je dat Benjamín gelogen heeft? Dat ze niet zwanger was?’
‘Dat weet ik niet. Er kan sprake geweest zijn van een zwangerschap, alleen niet van hem.’
‘Ze zou hem bedrogen hebben?’
‘We kunnen hier eindeloos over blijven speculeren totdat we eindelijk eens wat gegevens van deze archeologen krijgen.’
‘Wat zou er toch met die persoon gebeurd kunnen zijn?’ vroeg Elínborg met een zucht, de botten in de aarde voor zich ziend.
‘Misschien had hij het verdiend,’ zei Erlendur.
‘Hè?’
‘Die persoon. Of we mogen dat hopen. Hopelijk is het niet een of ander onschuldig mens geweest die op deze manier aan zijn eind is gekomen.’
Hij moest aan Eva Lind denken. Had zij het verdiend om meer dood dan levend op de intensive care te liggen? Was het zijn schuld? Kon iemand behalve zijzelf er de schuld van krijgen? Was de toestand waarin ze nu verkeerde niet aan haarzelf te wijten? Was het niet haar zaak, haar vervloekte dopeverslaving? Of had hijzelf er ook een aandeel in? Ze was daar zelf van overtuigd en had hem dat meer dan eens laten weten als ze vond dat hij niet eerlijk tegenover haar was.
‘Je had nooit van ons weg mogen gaan,’ schreeuwde ze eens naar hem. ‘Kijkt met een soort minachting naar me. Je bent zelf geen haar beter. Je bent net zo’n verdomde stakker als ik.’
‘Ik kijk nooit met enige minachting naar je,’ zei hij maar het drong niet tot haar door.
‘Kijkt op iemand neer alsof hij uitschot is,’ schreeuwde ze. ‘Alsof je wat meer voorstelt dan ik. Alsof je een intelligenter en beter mens bent dan ik. Alsof je beter bent dan mama, Sindri en ik! Gaat gewoon van ons weg als een keurige mijnheer en keurt ons geen blik meer waardig. Alsof je, alsof je verdomme iemand bent, godalmachtig!’
‘Ik probeerde...’
‘Je probeerde geen hol! Wat heb je geprobeerd? Helemaal niets. Helemaal niets, verdomme. Ging ervandoor als een echte stakker.’
‘Ik heb nooit op je neergekeken,’ zei hij. ‘Dat klopt niet. Ik begrijp niet waarom je dat zegt.’
‘Nou en of. Dat doe je. En daarom ben je weggegaan. Omdat wij zo weinig voorstellen. Zo beroerd weinig voorstellen dat je ons niet kon verdragen. Vraag het mama maar! Zij zegt dat het allemaal jouw schuld is. Alles. Jouw schuld. Ook hoe ik nu ben. Wat vind je daarvan, verdomde meneer God Almachtig?’
‘Het is niet allemaal juist wat je moeder zegt. Ze is boos en verbitterd en...’
‘Boos en verbitterd! Je moest eens weten hoe vreselijk boos en verbitterd ze is en je haat als de pest en ons, jullie kinderen, erbij omdat het niet haar schuld was dat je wegging, want zij is de fucking Heilige Maagd. Het was ónze schuld. Van Sindri en mij. Snap je dat, vervloekte idioot die je bent? Snap je dat, vervloekte idioot...’
‘Erlendur?’
‘Hè?’
‘Gaat het wel?’
‘Goed hoor, goed.’
‘Ik wil even bij de dochter van Róbert langs gaan.’ Elínborg stond voor hem en wuifde met een hand voor zijn gezicht alsof hij in trance geraakt was. ‘Ga jij naar de Britse ambassade?’
‘Hè?’ Erlendur kwam weer tot zichzelf. ‘Ja, laten we dat doen,’ zei hij verstrooid. ‘Dat zullen we doen. En, Elínborg?’
‘Ja?’
‘Laten we de districtsarts hier weer naartoe halen om de botten te bekijken als ze eenmaal vrij liggen. Skarphéðinn weet er geen donder van. Hij doet me meer en meer denken aan een of ander gedrocht uit een sprookje van Grimm.’