18

Edward Hunter had in de oorlogsjaren een leidende positie in het Amerikaanse leger gehad en was een van de weinige soldaten die na het einde van de oorlog niet uit IJsland weggingen. Ambassadesecretaris Jim kon hem zonder al te veel moeilijkheden via de Amerikaanse ambassade traceren. Hij zocht naar soldaten uit het bezettingsleger die nog in leven waren, zowel Britse als Amerikaanse, maar het waren er volgens de inlichtingen van het Britse ministerie van Binnenlandse Zaken niet veel. De meeste Britse soldaten die op IJsland waren, verloren later het leven in gevechten in Afrika en Italië of aan het westelijk front, bij de invasie in Normandië in 1944. Van de Amerikaanse soldaten was het maar een handjevol dat aan het front belandde; de meesten vervulden hun dienstplicht hier op IJsland tot aan het einde van de oorlog. Een paar van hen bleven hier met hun IJslandse vrouw achter en werden na verloop van tijd IJslands staatsburger, Edward Hunter was een van hen.

Erlendur werd ’s ochtends vroeg door Jim gebeld.

‘Ik heb met de lui van de Amerikaanse ambassade gesproken en zij hebben mij op deze Hunter gewezen. Ik wilde je de moeite besparen en heb zelf met hem gepraat. Hoop dat je dat goed vindt.’

‘Dankjewel,’ zei Erlendur nog half in slaap.

‘Hunter woont in Kópavogur.’

‘Sinds de oorlog?’

‘Dat weet ik helaas niet.’

‘Maar hij woont hier dus nog, die Hunter,’ zei Erlendur terwijl hij zijn ogen uitwreef.

Hij had die nacht niet goed geslapen, had gedoezeld en nare dromen gehad. Hem zat dwars wat het vrouwtje met het dunne haar hem de vorige avond op de intensive care had gezegd. Hij geloofde absoluut niet dat mediums een rol als afgezanten van het hiernamaals vervulden en hij geloofde ook niet dat zij iets zagen dat andere mensen niet zagen. Integendeel, hij was van mening dat het een bende zwendelaars was, handig in het loskrijgen van inlichtingen uit mensen en in het aflezen van bepaalde algemene gegevens uit hun gedrag en zelfs uit hun kleding om daar vervolgens een heleboel wetenswaardigheden over de betrokkene uit af te leiden, die in de helft van de gevallen konden kloppen en er in de andere helft van de gevallen naast zaten; een eenvoudige waarschijnlijkheidsberekening. Toen het een keer op het bureau ter sprake kwam verwees Erlendur het allemaal als verdomde, vervloekte kletspraat naar de prullenbak, nogal tot teleurstelling van Elínborg. Zij geloofde in mediums en in een leven na de dood en om de een of andere reden had ze gedacht dat hij openstond voor zulke zaken. Misschien omdat hij niet uit Reykjavík kwam. Het bleek een groot misverstand. Hij stond helemaal niet open voor het bovennatuurlijke. Maar toch was er iets in het optreden van die vrouw daar in het ziekenhuis geweest en in wat ze zei, waar Erlendur aan moest blijven denken en waardoor zijn slaap verstoord werd.

‘Ja, hij heeft hier al deze tijd gewoond,’ zei Jim en hij verontschuldigde zich er wel duizend keer voor dat hij hem wakker had gemaakt, had dat helemaal niet willen doen, dacht dat alle IJslanders in de lente vroeg opstonden, dat deed hij zelf ook, dat eeuwige lentelicht kende geen genade.

‘En, wacht eens even, getrouwd met een IJslandse?’

‘Ik heb met hem gepraat,’ zei Jim met zijn Engelse accent, alsof hij de vraag niet had gehoord. ‘Hij wil je ontvangen. Overste Hunter diende een tijdlang bij de militaire politie hier in Reykjavík en hij herinnert zich wat... hoe zeggen jullie dat, trammelant, waar hij je graag over zal vertellen. Daar in het depot op Grafarholt. Goed van me, hè? Trammelant.’

Toen Erlendur hem in de ambassade had bezocht, had Jim hem verteld dat hij heel geïnteresseerd was in het IJslands en ernaar streefde om niet alleen de meest gangbare woorden te gebruiken.

‘Mooi woord,’ zei Erlendur, die wat belangstelling probeerde te tonen. ‘Wat voor trammelant?’

‘Dat zal hij je vertellen. En ik blijf zien of ik nog iets boven water kan krijgen over de soldaten die hier gestorven of verdwenen zijn. Je zou overste Hunter er ook naar moeten vragen.’

Ze groetten en Erlendur liep op een paar stramme benen naar de keuken en zette koffie. Hij was nog steeds diep in gedachten. Kon een medium de vraag beantwoorden, aan welke kant van de lijn iemand zich bevond die tussen leven en dood zweefde? Hij geloofde daar absoluut niet in maar dacht bij zichzelf dat, als het mogelijk was om mensen die het verlies van een geliefd persoon beleefden wat gemoedsrust te geven, hij zich daar niet mee zou bemoeien. Het maakte geen moer uit waar de troost vandaan kwam.

De koffie was gloeiend heet en hij verbrandde zijn tong toen hij ervan slurpte. Hij probeerde niet te denken aan wat hem die nacht en die ochtend het meest had beziggehouden en het lukte hem ook.

Zo’n beetje.

 

Ed Hunter, eertijds overste in het Amerikaanse leger, leek meer op een IJslander dan welke Amerikaan ook. Hij ontving Erlendur en Elínborg in zijn eengezinswoning in Kópavogur, gekleed in een IJslands wollen vest, met een wit, rafelig baardje. Zijn haar zat door de war en zijn uiterlijk was wat onverzorgd, maar hij was zowel vriendelijk als beleefd toen hij hen met een handdruk begroette en hun vroeg hem gewoon Ed te noemen. In dat opzicht deed hij Erlendur aan Jim denken. Hij vertelde hun dat zijn vrouw in de Verenigde Staten was, waar ze bij zijn zus logeerde. Zelf ging hij steeds minder vaak naar het Westen.

Op weg naar Hunter vertelde Elínborg wat ze van Bára te horen had gekregen over de verloofde van Benjamín en dat ze een groene jas had aangehad toen ze verdween. Elínborg vond dat opmerkelijk, maar Erlendur maakte verder praten hierover onmogelijk door nogal onbeschoft te zeggen dat hij niet in spoken geloofde. Elínborg voelde dat hij het niet verder wilde bespreken.

Ed liet hen binnen in een ruime kamer en toen Erlendur om zich heen keek, kreeg hij de indruk dat er van het leven van de militair Hunter niet veel meer te zien was: zijn oog viel op twee sombere IJslandse landschapsschilderingen, IJslandse keramische beeldjes en ingelijste familieportretten. Niets dat Erlendur aan het soldatenleven of aan de Wereldoorlog herinnerde.

Ed wist dat ze kwamen en zat klaar met zowel koffie als thee en wat koekjes erbij, en na wat beleefd heen en weer gepraat waarvan ze alle drie algauw genoeg kregen, nam de oude soldaat het initiatief en vroeg hoe hij hen kon helpen. Hij sprak bijna foutloos IJslands en was kort van stof en heel direct alsof de militaire discipline al heel lang geleden alle onnodige randjes had afgeslepen.

‘Jim van de Britse ambassade vertelde ons dat jij hier in de oorlog hebt gediend, onder meer bij de militaire politie en dat je van doen gehad hebt met de zaken van het depot dat op de plaats stond waar nu het golfterrein op Grafarholt is.’

‘Ja, daar golf ik tegenwoordig regelmatig,’ zei Hunter. ‘Ik heb op tv het nieuws over de botten op de heuvel gezien en Jim vertelde me dat jullie dachten dat het een van onze soldaten zou kunnen zijn die daar in de oorlog zaten, een Brit of een Amerikaan.’

‘Is er ooit iets in dat depot gebeurd?’ vroeg Erlendur.

‘Ze stalen,’ zei Hunter. ‘Het gebeurde in de meeste depots. Misschien zouden jullie het verloedering noemen. Een groep soldaten die levensmiddelen stal en aan de Reykjavíkkers verkocht. Het begon op heel kleine schaal maar naarmate de dieven zich zekerder begonnen te voelen, nam het steeds meer toe en uiteindelijk was er sprake van een behoorlijk uitgebreid bedrijf. De leider van het depot deed eraan mee. Ze werden allemaal veroordeeld. Verdwenen uit IJsland. Ik kan het me heel goed herinneren. Hield een dagboek bij, waar ik in heb zitten kijken nadat Jim met me had gepraat. Toen herinnerde ik me het weer, die diefstalzaak. Ik heb ook Phil opgebeld, een vriend van mij uit die tijd. Hij was mijn superieur. We hebben het samen zitten ophalen.’

‘Hoe werden de diefstallen ontdekt?’ vroeg Elínborg.

‘De hebzucht kreeg hen te pakken. Als diefstal op zo grote schaal gekomen is als daar het geval was, is het moeilijk om het verborgen te houden en er kwamen steeds meer geruchten dat er daar iets niet in orde was.’

‘En wat waren het voor mensen?’ Erlendur pakte zijn sigaretten en Hunter knikte om aan te geven dat hij wat hem betreft mocht roken. Elínborg keek misprijzend naar Erlendur.

‘Gewone soldaten. De meesten. De leider van het depot was de hoogste in rang. En ten minste één IJslander. Een man die daar op de heuvel woonde. Aan de andere kant.’

‘Weet je hoe hij heette?’

‘Nee. Hij woonde met zijn gezin in een armzalig ongeverfd huisje. We vonden er heel wat waren. Uit het depot. In mijn dagboek staat dat hij drie kinderen had, van wie een, een meisje, gehandicapt. De andere twee waren jongens. Hun moeder...’

Hunter zweeg.

‘Wat met die moeder?’ vroeg Elínborg. ‘Je wilde iets over de moeder gaan zeggen.’

‘Ik denk dat ze een vreselijk leven had.’ Hunter zweeg weer en verzonk in gedachten alsof hij probeerde terug te gaan naar die lang vervlogen tijd waarin hij een diefstalzaak onderzocht en een IJslands huis daar op de heuvel was binnengekomen en daar een vrouw had gezien die duidelijk mishandeld was. En het was niet alleen zo dat ze onlangs bij wijze van uitzondering was aangevallen, maar je kon zien dat ze het slachtoffer van langdurig en systematisch toegepast geweld was geweest, zowel geestelijk als lichamelijk.

Ze viel hem nauwelijks op toen hij met vier andere leden van de militaire politie het huis in kwam. Hij zag meteen het gehandicapte meisje, dat op een armzalig bed in de keuken lag. Hij zag de twee jongens die naast elkaar bij dat bed stonden, zich niet verroerden en vol angst naar de inval van de soldaten in hun huis keken. Hij zag de man van de keukentafel opspringen. Ze hadden zich niet van tevoren gemeld en hij had hen duidelijk niet verwacht. Ze konden meteen aan iemand zien of hij een kranige kerel was. Of hij gevaarlijk was. Deze man zou geen problemen geven.

Toen zag hij de vrouw. Het was heel vroeg in het voorjaar en binnen schemerachtig en hij had even nodig om aan het donker te wennen. De vrouw stond halfverborgen in wat hem een gangetje leek. Hij dacht eerst dat het om een dief ging die zich uit de voeten wilde maken. Hij liep snel op de gang af en trok intussen zijn revolver uit de holster die hij aan zijn zij had. Riep iets de gang in en richtte zijn revolver op het donker. Het gehandicapte meisje begon tegen hem te schreeuwen. De twee jongens vielen hem tegelijk aan en krijsten iets dat hij niet verstond. En toen kwam die vrouw uit het donker tevoorschijn, een vrouw die hij de rest van zijn leven niet meer zou vergeten.

Hij begreep meteen waarom ze zich verborgen hield. Ze had een vreselijk toegetakeld gezicht, haar bovenlip gezwollen en een van haar ogen zo dik dat ze het niet open kon krijgen. Met het andere oog keek ze doodsbang naar hem en ze kromp onwillekeurig in elkaar alsof ze dacht dat hij haar zou gaan slaan. Ze had een armzalig vod van een jurk over een andere jurk aan, blote benen, sokken en afgetrapte schoenen. Haar haren waren vies en hingen in dikke strengen op haar schouders. Zo te zien hinkte ze. Ze was het zieligste schepsel dat hij ooit in zijn leven had gezien.

Hij zag hoe ze probeerde haar jongens te kalmeren en begreep dat het niet haar uiterlijk was dat ze verborgen wilde houden.

Ze wilde haar schaamte verbergen.

De kinderen werden stil. De grootste jongen ging dicht tegen zijn moeder aan zitten. Hij liet zijn blik naar haar man gaan, stopte de revolver terug in de holster, liep op hem toe en gaf hem met zijn vlakke hand een keiharde, kletsende klap.

‘Tja, zo ging het,’ zei Hunter aan het einde van zijn verhaal. ‘Ik had mezelf niet in de hand. Weet niet wat er gebeurde. Weet niet wat er over me kwam. Het was in feite onbegrijpelijk. Je was erop getraind, begrijpen jullie, erop getraind om wat dan ook aan te kunnen. Erop getraind om je kalmte te bewaren, wat er ook gebeurde. Het was van groot belang, om nooit je zelfbeheersing te verliezen, dat kunnen jullie je voorstellen, oorlog en zo. Maar toen ik die vrouw zag... toen ik zag wat zij had moeten verduren en kennelijk niet alleen deze ene keer, maar ik zag haar leven voor me in handen van die man, en er brak iets in me. Er gebeurde iets waar ik geen enkele controle over had.’

Hunter zweeg.

‘Voor de oorlog uitbrak was ik twee jaar politieman in Baltimore. Het werd toentertijd nog geen “huiselijk geweld” genoemd, maar het was natuurlijk precies even erg. Zo leerde ik het kennen en ik heb er altijd een afschuw van gehad. Ik zag meteen wat er hier gaande was en hij had ons ook nog bestolen... maar, nou ja, de man werd volgens jullie wetten berecht,’ zei hij toen alsof hij de herinnering aan de vrouw op de heuvel van zich af wilde schudden. ‘Ik denk dat hij geen strenge straf gekregen heeft. Was natuurlijk binnen enkele maanden weer thuis om zijn arme vrouw af te ranselen.’

‘Zo te horen heb je het over ernstig huiselijk geweld,’ zei Erlendur.

‘Van de ergste soort. Het was erbarmelijk om die vrouw te zien,’ zei Hunter. ‘Gewoon erbarmelijk. Zoals ik al zei. Ik zag meteen wat hier speelde. Probeerde met haar te praten maar ze begreep geen woord Engels. Ik vertelde de IJslandse politie over haar, maar zij zeiden dat ze niet veel konden doen. In dat soort zaken is nog maar weinig veranderd, lijkt me.’

‘Je weet niet meer hoe die mensen heetten, klopt dat?’ vroeg Elínborg. ‘Staan ze niet in je dagboek?’

‘Nee, maar ze zouden in jullie rapporten moeten staan. Vanwege die diefstalzaak. En dan werkte hij daar in het depot. Er zijn natuurlijk lijsten van de mensen die daar werkten. Van de IJslanders die daar op de heuvel werkten. Misschien is het te lang geleden.’

‘En de militairen?’ vroeg Erlendur. ‘De mannen die door jullie rechtbank werden veroordeeld?’

‘Ze zaten een tijdje in de militaire gevangenis. Diefstal uit depots was een algemeen maar zeer ernstig vergrijp. Werden daarna naar de frontlinie gestuurd. Een soort doodvonnis.’

‘En jullie hebben ze allemaal te pakken gekregen.’

‘Daar weet ik niets van. De diefstallen waren over. Het depot werd weer zoals het moest zijn. De zaak was opgelost.’

‘Je denkt dus dat niets ervan in verband met de botten staat?’

‘Daar kan ik niets over zeggen.’

‘Je herinnert je geen enkele verdwijning uit jullie rijen of uit die van de Britten?’

‘Bedoel je desertie?’

‘Nee. Een onopgeloste verdwijning. Vanwege die botten. Wie het zou kunnen zijn. Of het een Amerikaanse soldaat uit het depot daar kan zijn.’

‘Ik heb geen idee. Geen flauw idee.’

Ze praatten nog een hele tijd met Hunter. Hij leek er plezier in te hebben om met hen te praten. Leek er plezier in te hebben herinneringen op te halen aan die lang vervlogen tijd, gewapend met zijn waardevolle dagboek, en algauw hadden ze het over de oorlogsjaren op IJsland en de invloed die de aanwezigheid van het leger daar had gehad, tot Erlendur weer tot de orde kwam. Hij kon zich dit niksen niet permitteren. Hij stond op en Elínborg ook en hij bedankte hem hartelijk uit naam van beiden.

Hunter stond ook op en liep met hen naar de deur.

‘Hoe hebben jullie de diefstallen ontdekt?’ vroeg Erlendur in de deuropening.

‘Ontdekt?’ herhaalde Hunter.

‘Hoe kwamen jullie ze op het spoor?’

‘Ja, ik begrijp je wel. De telefoon. Er werd naar het hoofdkwartier van de politie gebeld en gemeld dat er op grote schaal uit dit depot werd gestolen.’

‘En wie was de verklikker?’

‘Dat hebben we jammer genoeg nooit ontdekt. We hebben nooit geweten wie het was.’

***

Símon stond naast zijn moeder en keek met open mond toe toen de soldaat zich met een eigenaardige blik van verbazing en woede van hen afwendde, dwars door de keuken liep en Grímur onverhoeds zo’n klap in zijn gezicht gaf dat hij op de grond viel.

De drie soldaten in de deuropening bewogen zich niet toen de man die Grímur had aangevallen over hem heen gebogen stond en iets tegen hem riep dat ze niet verstonden. Símon kon zijn ogen niet geloven. Hij keek naar Tómas die geen oog afhield van wat er gebeurde en daarna keek hij naar Mikkelína en zag dat ze vol angst naar de op de grond liggende Grímur staarde. En toen keek hij naar zijn moeder en zag tranen in haar ogen.

Grímur was er niet op bedacht. Ze hoorden twee jeeps naar het huis toe rijden en hun moeder haastte zich de gang in opdat niemand haar zou zien. Hoe ze eruitzag met haar blauwe oog en gesprongen lip. Grímur stond niet eens van tafel op, alsof hij er zich helemaal geen zorgen over maakte dat ontdekt kon worden wat hij met de dieven in het depot uitspookte. Hij verwachtte zijn vrienden uit het depot met een lading die ze in zijn huis zouden bewaren. ’s Avonds wilden ze naar de stad gaan om iets van de gestolen waar te verkopen. Grímur beschikte nu over genoeg geld en was erover begonnen dat hij van de heuvel weg wilde, een woning wilde kopen, hij was er zelfs over begonnen dat hij zich een auto wilde aanschaffen, maar alleen als hij een heel goede bui had.

De militairen namen hem mee. Zetten Grímur in een van de jeeps en reden met hem de heuvel af. De man die de leiding had, de man die Grímur tegen de grond had geslagen of het niets was, gewoon op hem af was gelopen en hem had geslagen alsof hij niet wist hoe sterk hij was, zei iets tegen hun moeder voor hij afscheid nam, niet als een soldaat, maar met een handdruk, en hij ging in de tweede jeep zitten.

Algauw werd het weer stil in het huisje. Hun moeder stond nog steeds in de deur van de gang alsof ze zich de inval nog niet echt gerealiseerd had. Ze streek langzaam over haar ogen en staarde voor zich uit in een leegte die alleen zij zag. Ze hadden Grímur nog nooit op de grond zien liggen. Ze hadden hem nog nooit tegen de grond geslagen gezien. Ze hadden nog nooit iemand tegen Grímur zien schreeuwen. Hem nog nooit zo machteloos gezien. Ze realiseerden zich niet wat er gebeurde. Hoe dat kon gebeuren. Waarom Grímur de soldaten niet aanviel en ze tot moes sloeg. De kinderen keken elkaar aan. De stilte in huis was verstikkend. Ze keken naar hun moeder en plotseling hoorden ze een wonderlijk geluid uit Mikkelína komen. Ze zat half overeind in haar bed en ze hoorden het geluid opnieuw en zagen dat ze was gaan giechelen en het giechelen ging over in een lach die ze eerst nog probeerde in te houden, maar dat lukte niet en toen begon ze te lachen. Símon glimlachte en begon ook te lachen en Tómas deed het hen na en na een tijdje waren ze alle drie aan het lachen, een krampachtige en niet te stuiten lach die door het hele huis schalde en tot buiten op de heuvel met het mooie lenteweer doordrong.

Ongeveer twee uur later kwam er een vrachtwagen van het leger en toen werden alle spullen die Grímur en zijn kompanen er hadden bewaard, uit het huis gehaald. De jongens keken de wegrijdende vrachtauto na, renden naar de andere kant van de heuvel en zagen hem het depot binnen rijden waar alles werd uitgeladen.

Símon wist niet precies wat er gebeurd was en hij was er ook niet zeker van of zijn moeder het wist, maar Grímur werd tot een gevangenisstraf veroordeeld en kwam de volgende maanden niet naar huis. In het begin veranderde er niets op de heuvel. Het was net of ze zich niet realiseerden dat Grímur er niet langer was. Tenminste eerst niet. Hun moeder deed haar werk zoals ze altijd gedaan had en schroomde niet om oneerlijk verkregen geld te gebruiken om zichzelf en de kinderen in leven te houden. Later kreeg ze werk op de boerderij in Gufunes, die op ongeveer een halfuur lopen van het zomerhuis lag.

Als het goed weer was droegen de jongens Mikkelína naar buiten, de zon in. Soms namen ze haar mee naar Reynisvatn waar ze op forel visten. Als ze een goede vangst hadden bakte hun moeder de forel in de koekenpan en maakte er iets verrukkelijks van. Zo verliepen enkele weken. Beetje bij beetje werd de greep die Grímur op hen had, zelfs nu hij weg was, wat minder sterk. Het was weer fijn om ’s ochtends wakker te worden, de dag vloog zonder zorgen voorbij en de avonden verliepen in een rust die ze niet kenden maar die zo aangenaam was dat ze eindeloos lang wakker bleven en met elkaar praatten en speelden tot ze in slaap vielen.

De meeste invloed had de afwezigheid van Grímur echter op hun moeder. Toen ze zich gerealiseerd had dat Grímur voorlopig niet naar huis zou komen, begon ze op een dag het echtelijk bed van onder tot boven af te boenen. Ze ging met de matrassen naar buiten het erf op om ze te luchten en sloeg er alle stof en vuil uit. Ook de dekbedden bracht ze naar buiten en klopte ze uit, deed er nieuwe overtrekken omheen, waste haar kinderen een voor een met groene zeep en heet water uit een grote teil die ze op de keukenvloer neerzette en ten slotte waste ze haar haren en haar gezicht, waarop nog steeds de sporen van de laatste klappen van Grímur te zien waren, en haar hele lichaam goed en grondig. Aarzelend pakte ze een spiegel op en keek erin. Ze streek over haar oog en haar lip. Ze was mager geworden en haar gelaatsuitdrukking was hard, haar tanden staken wat vooruit, haar ogen lagen diep en haar neus, die een keer gebroken was, stond een beetje scheef, maar dat was bijna niet te zien.

Toen het bijna middernacht was nam ze de kinderen mee, Mikkelína, Símon en Tómas, en nam ze bij zich in bed, waar ze met zijn vieren in sliepen. En in het vervolg sliepen de kinderen dicht tegen hun moeder aan in het grote bed, Mikkelína alleen rechts van haar en de twee jongens links, alle drie ingelukkig.

Ze bezocht Grímur niet éénmaal in de gevangenis. Alle tijd dat hij weg was noemden ze zijn naam nooit.

Op een ochtend, niet lang nadat Grímur was weggehaald, kwam de soldaat Dave er met zijn hengel over de heuvel aan en hij liep langs hun huis; hij knikte Símon toe, die voor het huis stond, en liep helemaal door tot aan Hafravatn. Símon ging hem stilletjes achterna en ging op veilige afstand op de grond liggen om te zien wat hij deed. Dave bracht de hele dag aan het water door op dezelfde ontspannen manier als de vorige keer en het leek hem niets uit te maken of hij nou wel of niet wat ving. Zijn inspanningen leverden hem drie forellen op.

Toen de avond begon te vallen kwam hij de heuvel weer op en bleef bij hun huis staan met de drie forellen aan een touwtje. Símon, die weer thuis was en hem vanuit het keukenraam in de gaten hield, er wel voor zorgend dat Dave hem niet zag, kreeg de indruk dat hij stond te aarzelen. Ten slotte was het of de soldaat een besluit nam en hij liep naar het huis en klopte op de deur.

Símon had zijn moeder over de soldaat verteld, dezelfde als die hun indertijd de forellen had gegeven, en ze was naar buiten gegaan en had hem nagekeken, was weer naar binnen gegaan, had in de spiegel gekeken en haar haren gekamd. Het leek wel of ze wist dat hij een bezoekje bij hen zou afleggen als hij weer naar de barakken terugging. Ze was klaar om hem te ontvangen toen hij dat deed.

Ze deed de deur open en Dave glimlachte, zei iets onbegrijpelijks en reikte haar de vissen aan. Ze nam ze aan en nodigde hem binnen. Hij kwam aarzelend naar binnen en stond daar wat ongemakkelijk in de keuken. Knikte naar de jongens en naar Mikkelína, die zich in allerlei bochten wrong om die soldaat beter te kunnen bekijken, die soldaat die van zo ver weg hun keuken in was gekomen, in zijn uniform met een zonderlinge hoofdbedekking die eruitzag als een omgekeerde boot, en plotseling herinnerde hij zich dat hij zijn soldatenmuts niet had afgenomen toen hij binnenkwam en hij trok hem gegeneerd van zijn hoofd. Hij was niet groot maar ook niet klein, zeker boven de dertig, slank, met een paar mooie handen die aan de omgekeerde boot zaten te draaien alsof hij hem na het wassen stond uit te wringen.

Ze wees hem een stoel bij de keukentafel en hij ging zitten en de jongens bij hem en hun moeder zette koffie, echte koffie uit het depot, koffie die Grímur had gestolen en die de militairen niet hadden gevonden. Dave wist dat Símon Símon heette en vond nu uit dat Tómas Tómas heette. Het waren namen waarvan de uitspraak hem geen enkele moeite kostte. Mikkelína vond hij een grappige naam en hij zei hem keer op keer op een vreselijk grappige manier die hen allen aan het lachen bracht. Hij zei dat hij David Welch heette en uit de Verenigde Staten kwam, uit een plaats die Brooklyn heette. Hij zei dat hij een gewone soldaat was. Ze wisten niet waar hij het over had.

A private,’ zei hij, maar ze keken hem alleen maar aan.

Hij dronk van zijn koffie en leek ervan te genieten. Hun moeder ging aan het eind van de tafel tegenover hem zitten.

I understand your husband is in jail,’ zei hij. ‘For stealing.’

Hij kreeg geen reactie.

Hij keek naar de kinderen, haalde een briefje uit zijn borstzak en draaide dat tussen zijn vingers alsof hij niet precies wist wat hij moest doen. Toen schoof hij het briefje over de keukentafel naar hun moeder. Ze pakte het op, maakte het open en las wat er op stond. Ze keek vol verbazing naar de man en toen weer naar het briefje, alsof ze niet precies wist wat ze ermee moest doen. Toen vouwde ze het op en stak het in de zak van haar schort.

Het lukte Tómas om David te laten begrijpen dat hij nog eens Mikkelína moest zeggen en toen hij dat deed begonnen ze weer te lachen en Mikkelína trok van puur plezier de gekste grimassen.

 

David Welch kwam die hele zomer door regelmatig op bezoek in het huis en raakte bevriend met de kinderen en met hun moeder. Hij viste in de twee meertjes en gaf hun wat hij ving en hij nam verschillende kleine dingen uit het depot mee die ze goed konden gebruiken. Hij speelde met de kinderen, die erg dol op hem waren, en hij had altijd zijn zakboekje bij zich om zich in het IJslands verstaanbaar te maken. Ze vonden het geweldig leuk als hij gebroken IJslands ging praten. Zijn ernstige gezicht kwam in geen enkel opzicht overeen met wat hij zei en hoe hij het zei: zijn IJslands was dat van een drie jaar oud kind.

Maar hij leerde snel en het werd steeds gemakkelijker voor hen om hem te verstaan en gemakkelijker voor hem om te weten wat zij zeiden. De jongens lieten hem zien waar de beste visplaatsen waren en liepen apetrots met hem over de heuvel en om het meer en ze leerden Engelse woorden van hem en de teksten van de Amerikaanse hits, waarmee ze vertrouwd waren omdat ze die uit het depot hadden horen klinken.

Hij kreeg een bijzondere band met Mikkelína. Het duurde niet lang voor hij haar vertrouwen volkomen had gewonnen en begonnen was haar naar buiten te dragen als het mooi weer was en uit te vinden waartoe ze in staat was. Hij deed ongeveer dezelfde dingen als hun moeder altijd gedaan had, bewoog haar handen en voeten, ondersteunde haar bij het lopen en hielp haar allerlei oefeningen te doen. Op een dag bracht hij een legerarts mee om eens naar Mikkelína te kijken. De arts onderzocht haar zorgvuldig en liet haar verschillende oefeningen voor hem doen. Hij keek met een zaklantaarn in haar ogen en haar keel, liet haar hoofd ronddraaien en bevoelde haar nek en haar wervelkolom tot beneden aan toe. Hij had blokken van verschillende vorm bij zich, die ze in bijpassende gaten moest stoppen. Dat deed ze in een wip. Hij kreeg te horen dat ze op haar derde ziek was geworden, dat ze hoorde wat er tegen haar werd gezegd, maar zelf bijna nooit iets zei. Kreeg te horen dat ze kon lezen en dat haar moeder haar nu leerde schrijven. De arts knikte alsof hij het begreep en zag er zeer nadenkend uit. Na het onderzoek sprak hij lang met Dave en toen hij weg was, wist Dave hen aan het verstand te brengen dat Mikkelína bij haar volle verstand was. Dat was geen nieuws voor hen. Maar toen zei hij dat Mikkelína mettertijd, met de juiste oefeningen en heel hard werken, zonder hulp zou moeten kunnen lopen.

‘Lopen!’ Hun moeder zakte langzaam op de keukenstoel neer.

‘En misschien zelfs gewoon praten,’ voegde Dave eraan toe. ‘Is ze nooit eerder bij een dokter geweest?’

‘Ik begrijp het niet,’ zei ze zuchtend.

She is okay,’ zei Dave. ‘Just give her time.’

Ze hoorde hem niet.

‘Hij is een vreselijke man,’ zei ze opeens en haar kinderen spitsten hun oren want ze hadden haar nog nooit over Grímur horen praten zoals ze deze dag deed. ‘Een vreselijke man,’ ging ze door. ‘Een verdomde, kleine ziel die het niet verdiend heeft te leven. Ik weet niet waarom ze mogen leven. Waarom zulke mensen bestaan. Ik begrijp het niet. Waarom zij mogen doen wat ze willen. Hoe ontstaan zulke mensen? Waardoor is hij een monster geworden? Waarom mag hij zich jaar na jaar als een beest gedragen en zijn kinderen aanvallen en vernederen en mij aanvallen en afranselen tot ik alleen nog maar wil sterven en methoden wil bedenken om...’

Ze zuchtte diep en ging bij Mikkelína zitten.

‘Je schaamt je ervoor dat je het slachtoffer van zo’n man bent en je trekt je in volkomen eenzaamheid terug en verspert iedereen de toegang, zelfs je kinderen, omdat je niet wilt dat iemand daar binnenkomt en wel op de laatste plaats je kinderen. En daar zit je dan en je verzamelt je krachten voor de volgende onverhoedse aanval en je bent vol haat tegen iets dat onbegrijpelijk voor je is en je hele leven wordt wachten op de volgende aanval, wanneer komt hij, hoe erg wordt hij, wat is de aanleiding, hoe kan ik hem afwenden? Hoe meer ik doe om het hem naar de zin te maken hoe meer hij me veracht. Hoe meer onderworpenheid en vrees ik laat zien, hoe intenser hij me gaat haten. En als ik verzet toon, vindt hij daarin een aanleiding om me halfdood te slaan. Er is geen enkele mogelijkheid om het goed te doen. Geen enkele.

Totdat het enige waaraan je nog denkt is dat het op moet houden en dat het niet uitmaakt hoe. Als het maar ophoudt.’

Een dodelijke stilte heerste in het huis. Mikkelína lag onbewegelijk in haar bed en de jongens waren dichter bij hun moeder gaan zitten. Ze luisterden verstard naar haar woorden. Ze had nooit eerder ook maar iets laten zien van de pijn waartegen ze zo lang had gevochten dat ze al het andere vergeten was.

‘Het komt allemaal in orde,’ herhaalde Dave.

‘Ik zal je helpen,’ zei Símon doodernstig.

Ze keek hem aan.

‘Dat weet ik, Símon,’ zei ze. ‘Dat heb ik altijd geweten, arme jongen van me.’

 

De dagen verstreken en Dave bracht al zijn vrije tijd bij het gezin op de heuvel door en hij was steeds langere tijd samen met hun moeder, ofwel daar thuis of wandelend om het meertje Reynisstaðavatn en verder naar Hafravatn. De jongens wilden graag wat meer van hem zien, maar hij ging niet langer met hen uit vissen en hij had ook minder tijd voor Mikkelína. Het maakte de kinderen weinig uit. Ze zagen de verandering in hun moeder en verbonden die met Dave en waren blij voor haar.

Ongeveer een halfjaar nadat Grímur in de armen van de militaire politie van de heuvel was afgevoerd, zag Símon op een mooie herfstdag Dave en zijn moeder in de verte naar het huis toe lopen. Ze liepen dicht naast elkaar en voorzover hij het kon zien, hielden ze elkaars hand vast. Toen ze dichterbij kwamen, lieten ze elkaar los en gingen een eindje verder van elkaar af lopen en Símon begreep dat ze niet wilden dat iemand hen kon zien.

‘Wat zijn Dave en jij van plan?’ vroeg Símon zijn moeder op een herfstavond toen het donker al over de heuvel was gevallen. Ze zaten in de keuken. Tómas en Mikkelína waren aan het kaarten. Dave had de dag bij hen doorgebracht maar was terug naar het depot. De vraag had de hele zomer al in de lucht gehangen. De kinderen hadden het er met elkaar over gehad en zich in gedachten allerlei scenario’s voorgesteld die er allemaal mee eindigden dat Dave de plaats van hun vader zou innemen en Grímur weg zou jagen zodat ze hem nooit meer zouden hoeven te zien.

‘Wat bedoel je met “van plan”?’ vroeg hun moeder.

‘Als hij terugkomt,’ zei Símon en hij zag dat Mikkelína en Tómas ophielden met kaarten en naar hem keken.

‘Er is genoeg tijd om daarover na te denken,’ zei hun moeder. ‘Voorlopig komt hij niet terug.’

‘Maar wat ga je dan doen?’ Mikkelína en Tómas keken nu van Símon naar hun moeder.

Ze keek Símon aan en daarna keek ze naar Mikkelína en Tómas.

‘Hij zal ons helpen,’ zei ze.

‘Wie?’ zei Símon.

‘Dave. Hij zal ons helpen.’

‘Wat gaat hij dan doen?’ Símon keek naar zijn moeder en probeerde haar te begrijpen. Zij keek hem recht aan.

‘Dave kent mensen zoals hij. Hij weet hoe je van hen af moet komen.’

‘Wat gaat hij dan doen?’ herhaalde Símon.

‘Maak je daar maar geen zorgen over,’ antwoordde zijn moeder.

‘Gaat hij ons van hem af helpen?’

‘Ja.’

‘Hoe?’

‘Dat weet ik niet. Hij zegt dat het ’t beste is als we zo min mogelijk weten en ik zou zelfs dit niet tegen jullie moeten zeggen. Ik weet niet wat hij van plan is te doen. Misschien praat hij met hem. Bedreigt hem, opdat hij ons met rust zal laten. Hij zegt dat hij vrienden in het leger heeft die hem indien nodig zullen helpen.’

‘Maar wat gebeurt er als Dave weggaat?’

‘Weggaat?’

‘Als hij vanhier vertrekt,’ zei Símon. ‘Hij blijft niet eeuwig hier. Hij is een soldaat. Ze sturen soldaten aan een stuk door weg. Er komen voortdurend nieuwe soldaten in de barakken. Stel dat hij weggaat? Wat doen wij dan?’

Ze keek haar zoon aan.

‘We vinden er wel een oplossing voor,’ zei ze met zachte stem. ‘Dan vinden we er een oplossing voor.’