23
Het liep tegen tienen en het begon koud te worden op de heuvel en Erlendur vroeg Mikkelína of ze niet in zijn auto zouden gaan zitten. Of misschien konden ze morgen beter met elkaar praten. Het was al laat en...
‘Laten we maar even in de auto gaan zitten,’ zei ze en ze ging op weg. Ze liep langzaam en elke keer als ze haar klompvoet op de grond zette maakte haar lichaam een slag naar links. Erlendur liep met haar mee naar de auto, een klein stukje voor haar uit, opende het portier en hielp haar in te stappen. Daarna liep hij voor de auto langs naar zijn kant. Hij kon niet zien hoe Mikkelína naar de heuvel gekomen was. Ze leek niet met de auto te zijn.
‘Ben je hier met een taxi gekomen?’ vroeg hij toen hij achter het stuur ging zitten. Hij startte de auto. De motor was nog heet en ze kregen het snel warm.
‘Símon heeft me gebracht,’ zei ze. ‘Hij komt zo meteen terug om me te halen.’
‘We hebben geprobeerd om inlichtingen te krijgen over de mensen die hier op de heuvel woonden. Ik neem aan dat het om jouw familie gaat en sommige dingen die we hebben gehoord, hoofdzakelijk van oude mensen natuurlijk, zijn nogal raar. Een van die berichten gaat over de gashouder bij Hlemmur.’
‘Hij pestte haar met de gashouder,’ zei Mikkelína, ‘maar ik denk niet dat zij daar verwekt is tijdens een of andere eind-van-de-wereld-orgie, zoals hij beweerde. Hij zou het evenzogoed zelf geweest kunnen zijn. Ik denk dat hem dat ooit onder de neus gewreven is, dat hij er zelfs mee gepest is, misschien toen hij nog jong was, misschien ook later, en dat hij er haar verhaal van heeft gemaakt.’
‘Jij denkt dus dat je vader in de gashouder verwekt is?’
‘Hij was mijn vader niet,’ zei Mikkelína. ‘Mijn vader is verongelukt. Hij was matroos op een vissersboot en mijn moeder hield van hem. Dat was mijn enige troost in het leven toen ik klein was. Dat hij niet mijn vader was. Hij haatte mij in het bijzonder. De stoethaspel. Om hoe ik was. Toen ik drie jaar oud was werd ik ziek, raakte verlamd en kon niet meer praten. Hij dacht dat ik achterlijk was. Noemde me de idioot. Maar ik was bij mijn volle verstand. De hele tijd. Maar ik kreeg nergens enige oefening in, iets dat men tegenwoordig vanzelfsprekend vindt. En ik zei nooit een woord omdat ik in constante angst voor die man leefde. Het is niets nieuws dat kinderen die iets vreselijks meemaken heel stil worden en hun spraakvermogen zelfs verliezen. Ik neem aan dat er zoiets met mij is gebeurd. Het was pas later dat ik leerde lopen en begon te praten en te leren. Ik ben afgestudeerd. In de psychologie.’
Ze zweeg.
‘Het is me niet gelukt om erachter te komen wie zijn ouders waren,’ ging ze verder. ‘Ik ben op zoek geweest. Om dat wat er gebeurde te begrijpen, om te begrijpen wat het precies was dat er gebeurde en waarom. Ik probeerde iets over zijn jeugd te achterhalen. Hij werkte hier en daar als boerenarbeider, het laatst in Kjós, ongeveer in de tijd dat moeder en hij elkaar voor het eerst ontmoetten. In de periode van zijn jeugd waarvoor ik de meeste belangstelling heb, groeide hij op in het district M´yrar, op een keuterboerderijtje dat Melur heette. Dat bestaat niet meer. Het echtpaar daar had zelf drie kinderen maar ze hadden ook kinderen in huis waarvoor de gemeente betaalde, in die tijd kenden we hier nog steeds bestedelingen. Deze mensen stonden erom bekend dat ze hun pleegkinderen slecht behandelden. Er werd op de naburige boerderijen over gepraat. Er ligt nog een rechtszaak die tegen hen werd aangespannen vanwege een kind dat, toen het onder hun hoede was, stierf tengevolge van ondervoeding en een slechte behandeling. Op het kind werd sectie verricht bij de boerderij, onder zeer primitieve omstandigheden, zelfs naar de maatstaven van die tijd. Het was een achtjarig jongetje. Ze lichtten een deur uit de scharnieren en verrichtten daar de sectie op. Ze spoelden de darmen in de beek. Ontdekten dat hij onnodig hard behandeld was, zoals het genoemd werd, maar konden niet zien of dat zijn dood had veroorzaakt. Dat heeft hij allemaal gezien. Misschien waren het vriendjes. Hij was in diezelfde tijd als pleegkind op Melur. Hij wordt in de gerechtelijke stukken genoemd. Ondervoed en met wonden op zijn rug en op zijn voeten.’
Ze zweeg.
‘Ik ben niet op zoek naar een rechtvaardiging voor wat hij deed en voor hoe hij ons behandelde,’ zei ze toen. ‘Daar is geen enkele rechtvaardiging voor. Maar ik wilde weten wie hij was.’
Ze zweeg weer.
‘En je moeder?’ vroeg Erlendur. Hij voelde dat Mikkelína hem alles ging vertellen wat zij van belang vond en dat ze dat op haar manier zou doen. Hij wilde haar niet opjagen. Ze moest alle tijd krijgen om haar verhaal te doen.
‘Ze had pech,’ zei Mikkelína eenvoudigweg, alsof dit de enige verstandige conclusie was waartoe je kon komen. ‘Ze had pech dat ze bij die man belandde. Iets anders is het niet. Zij had net zomin enige familie maar kreeg over het geheel genomen een goede opvoeding in Reykjavík en toen ze elkaar ontmoetten was ze dienstmeisje bij een keurige familie. Het is me ook niet gelukt om erachter te komen wie haar ouders waren. Als het al ooit ergens geregistreerd is geweest, dan zijn de papieren nu toch verdwenen.’
Mikkelína keek Erlendur aan.
‘Maar voor het te laat was leerde ze echte liefde kennen. Hij kwam op het juiste moment in haar leven, denk ik.’
‘Wie? Wie kwam in haar leven?’
‘En dan Símon. Mijn broer. We hadden er geen idee van hoe hij zich voelde. Hadden geen idee van de druk die al die jaren op hem lag. Ik sloot de behandeling die mijn stiefvader mijn moeder gaf diep in mijn hart en leed omwille van haar, maar ik was harder dan Símon. Arme, arme Símon. En dan Tómas nog. Hij had te veel van zijn vader. Te veel haat.’
‘Nu ben ik de draad kwijt. Wie kwam er in haar leven, in het leven van je moeder?’
‘Hij kwam uit New York. Een Amerikaan. Uit Brooklyn.’
Erlendur knikte.
‘Mama had liefde nodig, iets van liefde, iets van respect, een erkenning van het feit dat ze bestond, dat ze een menselijk wezen was. Dave gaf haar opnieuw zelfrespect. Maakte weer een menselijk wezen van haar. We hebben ons lang afgevraagd waarom hij zoveel tijd met moeder doorbracht. Wat het was dat hij in haar zag, terwijl niemand anders haar een blik waardig keurde behalve mijn stiefvader dan en die alleen maar om haar af te ranselen. Maar toen vertelde hij het mijn moeder. Waarom hij haar wilde helpen. Hij zei dat hij het vermoed had zodra hij haar zag toen hij de eerste keer met de forel kwam; hij viste vaak in het Reynisvatn. Kende alle tekenen van huiselijk geweld. Hij zag het aan haar persoon, zag het in haar ogen. In haar gezicht, haar bewegingen. In één ogenblik kende hij haar hele geschiedenis.’
Mikkelína zweeg en keek naar de plaats waar de aalbessenstruiken op de heuvel stonden.
‘Dave kende het zelf. Hij groeide er op dezelfde manier mee op als wij kinderen. Zijn vader werd nooit aangeklaagd en nooit veroordeeld en nooit op enigerlei wijze gestraft voor het feit dat hij zijn vrouw sloeg tot aan haar dood. Dave zag haar sterven. Ze waren straatarm en ze kreeg tbc en stierf. Zijn vader ranselde haar vlak voor haar dood nog af. Dave was een puber en kon zijn vader niet aan. Verliet het huis op de dag dat zijn moeder stierf en kwam nooit meer terug. Ging een paar jaar later in het leger. Voor de oorlog uitbrak. Werd in de oorlog naar Reykjavík en hier de heuvel op gestuurd waar hij een armzalig huisje binnenging en het gezicht van zijn moeder terugzag.’
Ze zaten zwijgend naast elkaar.
‘Ditmaal was hij groot genoeg om er iets aan te doen,’ zei Mikkelína.
Een auto reed hen langzaam voorbij en stopte bij de bouwput. Er stapte een man uit die in de richting van de aalbessenstruiken tuurde.
‘Daar is Símon die me komt ophalen,’ zei Mikkelína. ‘Het is laat geworden. Maakt het je iets uit als we morgen verder gaan? Als je wilt, kun je naar mij toekomen.’
Ze deed het portier open en riep de man, die zich omdraaide.
‘Weet jij wie daar ligt?’ vroeg Erlendur.
‘Morgen,’ zei Mikkelína. ‘We praten morgen verder. Het heeft geen haast,’ zei ze toen. ‘Niets heeft nog haast.’
De man was naar de auto toe gekomen en hielp Mikkelína uitstappen.
‘Dank je wel, Símon,’ zei ze. Erlendur rekte zich over de stoel om de man beter te kunnen zien. Toen opende hij het portier aan zijn kant en stapte uit.
‘Maar dit kan Símon niet zijn,’ zei hij tegen Mikkelína met een blik op de man die haar ondersteunde. Hij was niet ouder dan 35 jaar.
‘Hè?’ zei Mikkelína.
‘Was Símon niet je broer?’ vroeg Erlendur met een blik op de man.
‘Ja,’ zei Mikkelína en toen was het of ze plotseling de verbazing van Erlendur begreep. ‘Dit is niet die Símon,’ zei ze met een droeve glimlach. ‘Dit is mijn zoon, die ik naar hem heb genoemd.’