19

Sigurður Óli belde Erlendur en vertelde hem over zijn gesprek met Elsa en dat zij dacht dat er een andere man in het spel was geweest die Benjamíns verloofde Solveig zwanger had gemaakt, maar wie dat was wist niemand. Ze bespraken de zaak een tijdje en Erlendur vertelde Sigurður Óli wat hij van de oud-militair Edward Hunter te weten was gekomen over de diefstallen uit het depot en hoe een man met een gezin daar op de heuvel bij de zaak betrokken was geweest. Edward geloofde ook dat de vrouw van de man onder huiselijk geweld te lijden had gehad en dat bevestigde het verhaal van Höskuldur, dat hij weer van koopman Benjamín had gehoord.

‘Die mensen zijn allemaal allang dood en begraven,’ zei Sigurður Óli vermoeid. ‘Ik weet niet waarom we dat proberen uit te zoeken. Het is net of we spoken achternazitten. We zullen nooit iemand van die mensen ontmoeten en met hen praten. Het zijn allemaal spoken uit spookverhalen.’

‘Heb je het over de groene vrouw op de heuvel?’ vroeg Erlendur.

‘Elínborg zegt dat de oude Róbert de geest van Solveig in een groene jas heeft gezien en daarmee zijn we regelrecht aan een jacht op spoken begonnen.’

‘Maar wil jij dan niet weten wie daarginds onder de grond ligt met zijn hand in de lucht alsof hij levend begraven is?’

‘Ik heb nou twee dagen in een smerig hol van een kelder gezeten en het kan me niks schelen,’ zei Sigurður Óli. ‘Al dat verdomde geklets kan me werkelijk geen ene moer schelen,’ zei hij om het nog wat meer nadruk te geven en hij verbrak de verbinding.

Toen Erlendur en Elínborg van Hunter terugkwamen ging Elínborg ervandoor. Ze was samen met een aantal andere politiemannen opgeroepen om een verdachte naar het Hooggerechtshof van Reykjavík te begeleiden, een bekende groothandelaar die betrokken was bij alweer een grote drugszaak. De zaak had de voortdurende aandacht van de media en de journalisten kwamen bij bosjes naar het gerechtsgebouw. Die dag werd een groot aantal aangeklaagden tegelijk naar het Gerechtshof overgebracht om naar de aanklachten te luisteren. Elínborg probeerde zich in korte tijd zo goed mogelijk op te knappen. Als het nieuws met een reportage uit het gerechtshof kwam, zou ze wel eens op televisie kunnen komen en dan kon je maar beter iets nets aanhebben en in elk geval wat lippenstift op.

‘Mijn haar!’ kreunde ze en ze fatsoeneerde het met haar vingers.

 

Erlendur was net als de dag daarvoor met zijn gedachten bij Eva Lind, liggend op de intensive care, met maar weinig kans op overleven. Door zijn hoofd spookte hun laatste ruzie van twee maanden geleden thuis bij hem in zijn flat. Het was toen nog winter, met zware sneeuwval, donker en koud. Hij wilde helemaal geen ruzie met haar maken. Wilde zijn zelfbeheersing niet verliezen. Maar ze gaf nooit iets toe. Zoals gewoonlijk.

‘Je kunt niet zo met het kind omspringen,’ had hij gezegd toen hij voor de zoveelste keer probeerde haar iets aan het verstand te brengen. Hij dacht dat ze ongeveer vijf maanden ver was. Ze had zichzelf flink aangepakt toen ze ontdekte dat ze zwanger was en na twee pogingen leek het dat het haar ging lukken om met de drugs te stoppen. Hij steunde haar zoveel hij kon maar ze wisten allebei dat zijn steun weinig gewicht in de schaal legde en hun contact was van dien aard dat hoe minder hij zich met haar bemoeide, des te waarschijnlijker het was dat ze resultaat zou behalen. De houding van Eva Lind tegenover haar vader was dubbel. Ze zocht zijn gezelschap maar ze gaf hem ook van alles de schuld. Viel van het ene uiterste in het andere zonder een middenweg te kunnen vinden.

‘Wat weet jij daar nou van?’ zei ze. ‘Wat weet jij van kinderen? Ik kan mijn kind heel goed krijgen. En ik zal mijn kind in alle rust krijgen.’

Hij wist niet wat ze gebruikte, of het drugs waren of alcohol of allebei, maar ze was nauwelijks zichzelf toen hij de deur voor haar opendeed en haar binnenliet. Ze viel op zijn bank neer, gaan zitten kon je het nauwelijks noemen. Haar buik stak onder een open leren jack uit, zichtbaar boller geworden. Onder haar jack droeg ze slechts een dun T-shirt. Buiten vroor het minstens tien graden.

‘Ik dacht dat we hadden...’

‘We hebben niks,’ viel ze hem in de rede. ‘Jij en ik, we hebben niks. Niks!’

‘Ik dacht dat je had besloten dat je goed voor je kind zou zorgen. Dat je ervoor zou zorgen dat het niets overkwam. Ervoor zou zorgen dat het gif er geen invloed op zou hebben. Je was van plan om op te houden, maar daar ben je waarschijnlijk te goed voor. Je bent waarschijnlijk te goed om behoorlijk voor je kind te zorgen.’

‘Kop dicht.’

‘Waarom kom je eigenlijk hiernaartoe?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Het is je geweten. Waar of niet? Het is je geweten dat aan je knaagt en jij vindt dat ik je begrip moet tonen in je beroerde situatie. Daarom kom je hiernaartoe. Om medelijden met je te laten hebben en je geweten wat te sussen.’

‘Juist, ja, dit is echt de plaats voor iemand die een geweten wil hebben, heilige boon.’

‘Je had besloten hoe je het wilde noemen. Weet je nog wel? Als het een meisje werd.’

‘Jij had dat besloten. Ik niet. Jij. Net als alles. Jij besluit alles. Als jij wilt weggaan, dan ga je gewoon, hebt schijt aan mij en aan iedereen.’

‘Ze zou Auður heten. Dat wilde je.’

‘Denk je nu heus dat ik niet weet wat je aan het proberen bent? Denk je dat ik je niet doorheb? Je bent zo vreselijk bang... Ik weet wat ik in mijn buik heb. Ik weet dat het een individu is. Een persoon. Dat weet ik. Daar hoef jij me niet aan te herinneren. Dat hoef je niet.’

‘Goed,’ zei Erlendur. ‘Het lijkt me dat je dat soms vergeet. Dat je vergeet dat jij niet langer de enige bent om wie je moet denken. Jij bent het niet alleen die aan de drugs is. Je vergiftigt jezelf en het kind en het kind ondervindt er schade van, veel, veel meer dan jij.’

Hij zweeg.

‘Misschien was het een vergissing,’ zei hij, ‘om het niet weg te laten halen.’

Ze keek hem aan.

‘Duivel!’

‘Eva...’

‘Mama heeft het me verteld. Ik weet precies wat jij wilde.’

‘Waar heb je het over?’

‘En je kunt haar nou wel een leugenaar noemen en zeggen dat ze niet te vertrouwen is, maar ik weet dat het waar is.’

‘Wat? Waar heb je het over?’

‘Ze zei dat je het zou ontkennen.’

‘Wat ontkennen?’

‘Je wilde me niet.’

‘Hè?’

‘Je wilde me niet. Toen je haar zwanger maakte.’

‘Wat heeft je moeder gezegd?’

‘Je wilde me niet.’

‘Dat liegt ze.’

‘Je wilde dat ze zich liet aborteren...’

‘Dat is een leugen...’

‘...en nu zit je mij te veroordelen, terwijl ik zo mijn best doe. Zit me altijd maar te veroordelen.’

‘Het is niet waar. Het is nooit aan de orde geweest. Ik weet niet waarom ze je zoiets vertelt, maar het is niet waar. Het is nooit aan de orde geweest. We hebben het er nooit over gehad.’

‘Ze wist dat je dit zou zeggen. Ze heeft me ervoor gewaarschuwd.’

‘Je gewaarschuwd? Wanneer heeft ze je dit verteld?’

‘Toen ze wist dat ik zwanger was. Toen vertelde ze dat jij wilde dat ze zich zou laten aborteren en ze zei dat jij dat zou ontkennen. Ze zei dat je alles zou zeggen wat je nu net hebt gezegd.’

Eva Lind stond op en liep naar de deur toe.

‘Ze liegt, Eva. Geloof me. Ik weet niet waarom ze dit zegt. Ik weet dat ze me haat maar toch niet zo diep? Ze probeert je tegen me op te zetten. Dat moet je toch zien. Zoiets zeggen is... is... het is smerig. Dat kun je haar vertellen.’

‘Vertel het haar zelf maar,’ schreeuwde Eva Lind. ‘Als je tenminste durft!’

‘Smerig om je zoiets te laten horen. Zoiets te verzinnen om het contact tussen ons kapot te maken.’

‘Ik geloof haar liever.’

‘Eva...’

‘Kop dicht!’

‘Ik zal je vertellen waarom het niet waar kan zijn. Waarom ik nooit...’

‘Ik geloof je niet!’

‘Eva... Ik had...’

‘Hou je kop dicht. Ik geloof geen woord van wat je zegt.’

‘Dan moet je nu maar gaan,’ zei hij.

‘Ja, precies,’ zei ze om hem te pesten. ‘Dump me maar.’

‘Eruit!’

‘Je bent afschuwelijk!’ schreeuwde ze en ze stormde de deur uit.

‘Eva!’ riep hij haar achterna, maar ze was weg.

Hij hoorde noch zag iets van haar tot zijn mobiele telefoon ging toen hij bij de botten stond, twee maanden later.

 

Erlendur zat in zijn auto te roken en dacht bij zichzelf dat hij anders had moeten reageren, iets van zijn trots had moeten laten vallen en had moeten proberen Eva Lind te vinden toen zijn woede gezakt was, haar had moeten vertellen dat haar moeder zat te liegen, dat hij nooit een abortus had voorgesteld, dat nooit had kunnen doen; dat hij het meisje niet in nood om hem had moeten laten roepen. Ze was niet volwassen genoeg om dit allemaal aan te kunnen, had geen begrip voor de toestand waarin ze beland was en was zich in het geheel niet van haar verantwoordelijkheid bewust. Getroffen door een wonderlijke blindheid voor zichzelf.

Erlendur zag ertegen op om haar het nieuws te vertellen als ze bij bewustzijn kwam. Als ze al bij bewustzijn kwam. Om iets te doen pakte hij de telefoon en belde naar Skarphéðinn.

‘Toon toch eens wat geduld,’ zei de archeoloog, ‘en hou op met al dat bellen. Als we bij de botten zijn laten we het je weten.’

Het leek verdorie wel of Skarphéðinn het onderzoek van de zaak had overgenomen, want hij werd met de dag ongemakkelijker.

‘Wanneer gaat dat gebeuren?’

‘Moeilijk te zeggen,’ zei hij en Erlendur zag de snor met de gele tanden eronderuit voor zich. ‘Dat moet gewoon blijken. Laat ons alsjeblieft ons werk in alle rust doen.’

‘Je kunt me toch wel iets zeggen? Is het een man? Een vrouw?’

‘Geduld is een schone zaak...’

Erlendur verbrak de verbinding. Hij stak juist een nieuwe sigaret op toen de telefoon ging. Het was Jim van de Britse ambassade. Edward Hunter en de Amerikaanse ambassade hadden een lijst gevonden met de namen van de IJslanders die in het depot hadden gewerkt en die was hem per fax toegezonden. Zelf had hij niets kunnen vinden over IJslanders die er werkten toen de Britten het depot beheerden. Er stonden negen namen op de lijst en Jim las ze door de telefoon aan Erlendur voor. Erlendur herkende geen van de namen en gaf Jim het faxnummer van het bureau zodat hij hem de lijst zou kunnen toezenden.

Hij reed de wijk Vogar in en parkeerde net als eerst op enige afstand van de woning in het souterrain waar hij een paar dagen geleden op zoek naar Eva Lind naar binnen was gestormd. Hij zat te wachten en vroeg zich in gedachten af wat het toch was in mannen dat hen ertoe bracht zich te gedragen zoals deze man zich tegenover de vrouw en het kind gedroeg, en hij kon tot geen enkele andere conclusie komen dan tot zijn gebruikelijke, dat ze verdomde idioten waren. Hij wist niet wat hij eigenlijk met deze man van plan was. Wist niet of hij nog iets anders wilde dan hem alleen vanuit zijn auto bespioneren. Hij kon de brandwonden op de rug van het kleine meisje maar niet uit zijn hoofd zetten. De man ontkende dat hij het kind iets had aangedaan en de moeder steunde zijn verklaring zodat de autoriteiten niet veel anders konden doen dan het kind bij hen weghalen. De zaak van de man lag bij de officier. Misschien werd hij aangeklaagd. Misschien ook niet.

Erlendur overwoog de mogelijkheden die hij had. Het waren er niet veel en ze waren geen van alle goed. Als de man de woning was binnengekomen op de avond dat hij Eva Lind zocht, toen het kindje daar op de grond zat met de brandwonden op haar ruggetje, zou hij de sadist hebben aangevallen. Sindsdien waren een paar dagen verstreken en hij kon de man niet zomaar zonder duidelijke aanleiding aanvallen voor wat hij het kind had aangedaan. Kon niet naar hem toe lopen en hem aanvallen, ook al zou hij dat het allerliefst willen doen. Erlendur wist dat hij niet met hem kon praten. Dat soort kerels lachte om dreigementen. Hij zou hem midden in zijn gezicht uitlachen.

In de twee uur dat Erlendur in zijn auto zat te roken, merkte hij geen beweging bij het huis op.

Ten slotte gaf hij het op en reed naar zijn dochter in het ziekenhuis. Probeerde dit te vergeten als zoveel andere dingen die hij in de loop van de tijd had moeten vergeten.