hoofdstuk 4

Ik doe mee aan een toernooi in de Las Vegas Country Club voor een kans om naar het staatskampioenschap te gaan. Mijn tegenstander is een jongen die Roddy Parks heet. Het eerste wat me aan hem opvalt, is dat ook hij een unieke vader heeft. Meneer Parks draagt een ring met een mier in gestolde amber. Voordat de match begint, vraag ik hem ernaar.

Weet je Andre, als de wereld in een nucleaire ramp eindigt, zullen alleen de mieren het overleven. Dus wil ik dat mijn ziel in een mier terechtkomt.

Roddy is dertien, twee jaar ouder dan ik. Hij is groot voor zijn leeftijd en heeft een militaire stekelkop. Maar het lijkt alsof ik hem wel aankan. Onmiddellijk zie ik zwakke plekken in zijn spel. Maar op de een of andere manier weet hij die te compenseren en hij wint de eerste set.

Ik praat tegen mezelf, zeg dat ik moet aanvallen, meer moet lopen. Ik pak de tweede set.

Ik oefen meer druk uit, ben slimmer, sneller. De finishlijn is in zicht. Roddy is van mij, hij kan het wel schudden. Wat is dat trouwens voor naam, Roddy? Maar ik verlies een paar punten en nu steekt Roddy zijn armen in de lucht. Hij heeft de derde set gewonnen, 7-5, en de match. Ik kijk naar de tribune, naar mijn vader. Hij heeft zijn blik neergeslagen, is bezorgd. Niet boos, maar bezorgd. Ik ben ook bezorgd, maar ook verdomde boos, en ziek van zelfhaat. Ik zou willen dat ik de mier in meneer Parks’ ring was.

Ik maak hatelijke opmerkingen tegen mezelf terwijl ik mijn tennistas inpak. Als vanuit het niets verschijnt er een jongen die mijn woedende gedachten onderbreekt.

Hé, zegt hij, maak je niet druk. Het was gewoon je dag niet.

Ik kijk op. De jongen is een jaar ouder dan ik, een hoofd groter, en kijkt op een manier die me niet bevalt. Er is iets met zijn gezicht. Zijn neus en mond staan niet in één rechte lijn. En hij draagt een nichterig shirt met een mannetje erop dat polo speelt? Ik wil niets met hem te maken hebben.

Wie ben je verdomme? vraag ik.

Perry Rogers.

Ik draai me weer om naar mijn tennistas.

Hij snapt de hint niet. Hij gaat maar door over dat het gewoon niet mijn dag was, dat ik beter ben dan Roddy, dat ik hem de volgende keer wel zal verslaan, enzovoort. Hij probeert aardig te zijn, denk ik, maar hij gedraagt zich als een betweter, als een Björn Borg jr. en dus ga ik rechtop staan en probeer opgewekt te kijken. Het laatste waar ik behoefte aan heb zijn troostende woorden; die zijn nog zinlozer dan een troostprijs, vooral als die woorden afkomstig zijn van een joch met een man op zijn borst die polo speelt. Ik zwaai mijn tennistas over mijn schouder en vraag: Wat weet jij verdomme van tennis?

Later voel ik me schuldig. Ik had niet zo gemeen moeten zijn. Dan hoor ik dat hij ook tennist, dat hij aan hetzelfde toernooi meedoet. Ik hoor ook dat hij een oogje heeft op mijn zus Tami; vooral daarom praatte hij natuurlijk met me. Om dichter bij Tami te komen.

Ik voel me dan misschien schuldig, maar Perry is pisnijdig. Al snel hoor ik via de Vegas-geruchtenmolen: Pas maar op, die Perry wil je te grazen nemen. Hij zegt tegen iedereen dat ik onbeschoft tegen hem was en dat hij me de volgende keer te grazen zal nemen.

Weken later zegt Tami dat iedereen naar een griezelfilm gaat, alle oudere kinderen, en ze vraagt of ik ook meewil.

Gaat die Perry ook mee?

Misschien.

Ja, dan ga ik wel.

Ik ben dol op griezelfilms. En ik heb een plan.

Onze moeder brengt ons al vroeg naar de bioscoop, zodat we popcorn en snoep kunnen kopen en de beste stoelen kunnen uitzoeken, precies in het midden van de middelste rij. Ik zit altijd precies in het midden van de middelste rij. De beste plek. Ik laat Tami links van me zitten en hou de stoel naast me bezet. En ja hoor, daar komt die bekakte, ballerige Perry aan. Ik spring op en zwaai. Hé Perry! Hierheen!

Hij draait zich om, tuurt. Ik zie dat het hem verbaast dat ik zo vriendelijk ben. Hij probeert de situatie in te schatten, vraagt zich af wat hij moet doen. Dan glimlacht hij en ik zie dat hij besluit niet meer boos te zijn. Hij slentert door het middenpad, loopt onze rij in en laat zich in de lege stoel naast me vallen.

Hallo Tami, zegt hij voor me langs.

Hallo Perry.

Hallo Andre.

Hallo Perry.

Vlak voordat de lichten uitgaan en de eerste filmbeelden verschijnen, kijken we elkaar aan.

Vrede?

Vrede.

De film is Visiting Hours . Hij gaat over een psychopaat die een journaliste stalkt, haar huis binnendringt, haar dienstmeisje vermoordt, dan om de een of andere reden een jurk aantrekt en tevoorschijn springt als de journaliste thuiskomt. Ze kan zich losworstelen en de politie komt maar net op tijd. Ze brengen de vrouw snel naar het ziekenhuis, waar ze denkt veilig te zijn, maar natuurlijk heeft die psychopaat zich in het ziekenhuis verstopt, probeert de kamer van de journaliste te vinden en vermoordt iedereen die hem voor de voeten loopt. Slap verhaal, maar wel lekker griezelig.

Als ik bang ben, ben ik net een kat die in een kamer vol honden wordt gegooid. Ik verstijf, verroer me niet. Maar Perry is kennelijk van het overgevoelige type. Als het spannend wordt, begint hij te trillen, te friemelen en frisdrank te knoeien. Steeds als de moordenaar uit een kast springt, springt Perry uit zijn stoel. Een paar keer kijk ik met rollende ogen naar Tami. Maar ik pest Perry niet met zijn gedrag. Ik zeg er zelfs niets over als de lichten aangaan. Ik wil ons broze vredesverdrag niet verbreken.

Als we de bioscoop uit zijn, besluiten we dat de popcorn en de cola en het snoep niet genoeg waren. We gaan naar Winchell’s aan de overkant en kopen donuts. Perry neemt er een met chocolade erop. Ik neem er eentje met regenboogsprinkels. We eten de donuts aan de bar op en praten wat. Perry kan heel goed praten. Hij lijkt wel een advocaat tijdens een rechtszaak. Tot hij, midden in een zin van een kwartier, opeens zwijgt en aan de man achter de toonbank vraagt: Zijn jullie dag en nacht open?

Ja, zegt de man.

Zeven dagen per week?

Jaah.

Driehonderdenvijfenzestig dagen per jaar?

Ja.

Waarom zitten er dan sloten op de voordeur?

We draaien ons allemaal om en kijken. Wat een briljante vraag! Ik begin zo hard te lachen dat ik mijn donut uitspuug. De regenboogsprinkels vliegen als confetti uit mijn mond. Volgens mij is dit de grappigste, slimste opmerking ooit. In elk geval de grappigste, slimste opmerking die ooit in deze Winchell’s is gemaakt. Zelfs de vent achter de toonbank geeft glimlachend toe: Knul, dat is een slimme opmerking.

Ach, zo is het leven, zegt Perry. Vol met Winchell’s-sloten en andere onverklaarbare dingen.

Je hebt gelijk.

Ik dacht altijd dat ik de enige was die dingen zag. Maar deze knul ziet niet alleen dingen, maar zegt dat ook. Als mijn moeder mij en Tami komt halen, vind ik het jammer dat ik afscheid moet nemen van mijn nieuwe vriend Perry. Zelfs zijn poloshirt vind ik nu minder walgelijk.

Ik vraag mijn vader of ik bij Perry thuis mag slapen.

Verdomme nee, zegt hij.

Hij kent Perry’s familie niet eens. En hij vertrouwt niemand die hij niet kent. Mijn vader wantrouwt iedereen, vooral de ouders van onze vrienden. Ik neem niet de moeite om te vragen waarom dat zo is, daar verspil ik mijn energie niet aan. Ik vraag gewoon of Perry een nachtje bij mij wil komen logeren.

Perry is ongelooflijk beleefd tegen mijn ouders. Hij doet aardig tegen mijn broer en zussen, vooral tegen Tami, hoewel ze hem vriendelijk heeft afgewezen. Ik vraag of hij het huis even wil zien. Tuurlijk, zegt hij, en dus laat ik hem de kamer zien die ik met Philly deel. Hij lacht om de witte streep in het midden. Ik laat hem de tennisbaan achter het huis zien. Hij vecht een tijdje tegen de draak. Ik vertel hem hoe erg ik die draak haatte, dat ik dacht dat het een levend, ademend monster was. Hij kijkt meelevend. Hij heeft genoeg griezelfilms gezien om te weten dat monsters in alle vormen en maten voorkomen.

Omdat Perry ook van griezelfilms houdt, heb ik een verrassing voor hem. Ik heb een exemplaar van The Exorcist gescoord. Nu ik heb gezien hoe bang hij was bij Visiting Hours , kan ik niet wachten te zien hoe hij reageert op een echte griezelklassieker. Zodra iedereen slaapt, zetten we de film op. Elke keer als Linda Blair haar hoofd draait, krijg ik een lichte hartstilstand, maar Perry schrikt geen enkele keer. Hij trilt als een rietje bij Visiting Hours, maar The Exorcist laat hem koud? Ik snap er niets van.

Na afloop zitten we wat te kletsen en drinken. Perry is het met me eens dat mijn vader enger is dan alles wat Hollywood weet te vertonen, maar hij zegt dat zijn vader nog één keer zo erg is. Zijn vader, zegt hij, is een bullebak, een tiran, een narcist – de eerste keer dat ik dat woord hoor.

Perry zegt: Een narcist is iemand die alleen maar aan zichzelf denkt. Het betekent ook dat zijn zoon zijn eigendom is. Hij heeft een beeld van hoe het leven van zijn zoon zal zijn en hij interesseert zich geen moer voor het beeld dat zijn zoon van zijn toekomst heeft.

Komt me bekend voor.

Perry en ik zijn het met elkaar eens dat ons leven veel en veel beter zou zijn als we net zo’n vader hadden als andere kinderen. Maar in zijn stem klinkt nog meer pijn door als hij zegt dat zijn vader niet van hem houdt. Ik heb nooit aan de liefde van mijn vader getwijfeld. Ik zou alleen willen dat zijn liefde zachter was, met meer luisteren en minder woede. Soms wens ik dat mijn vader minder van me hield. Misschien zou hij me dan met rust laten, me mijn eigen beslissingen laten nemen. Ik zeg tegen Perry dat ik gek word omdat ik geen keus heb, omdat ik niet zelf kan bepalen wat ik wel of niet doe. Daarom denk ik meer na, obsessief bijna, over de weinige dingen die ik wel zelf kan bepalen, welke kleren ik draag, wat ik eet, wie mijn vrienden zijn.

Hij knikt. Hij begrijpt het.

Gelukkig heb ik met Perry eindelijk een vriend met wie ik deze diepe gedachten kan bespreken, een vriend met wie ik kan praten over de Winchell’s-sloten in mijn leven. Ik praat met Perry over tennis, ook al haat ik het. Dat ik school haat, ook al hou ik van boeken. Dat ik blij ben met Philly, ondanks al zijn pech. Perry luistert, even geduldig als Philly, maar betrokkener. Perry praat niet alleen en luistert en knikt, maar hij converseert. Hij analyseert, bedenkt strategieën, helpt me een plan te verzinnen waardoor de dingen beter worden. Als ik mijn problemen aan Perry vertel, dan klinken ze verward en mal, maar hij is in staat ze te herschikken, zodat ze logisch klinken en dat lijkt de eerste stap om ze oplosbaar te maken. Ik heb het gevoel dat ik op een onbewoond eiland heb gewoond waar ik alleen tegen de palmbomen kon praten, maar dat er nu een bedachtzame, gevoelige, geestverwant – weliswaar met een belachelijk poloshirt aan – het strand op is gekropen.

Perry neemt me in vertrouwen over zijn neus en mond. Hij zegt dat hij met een hazenlip is geboren. Hij zegt dat hij hierdoor heel verlegen is geworden en zich niet op zijn gemak voelt bij de meisjes. Hij is eraan geopereerd en heeft nog zeker één operatie voor de boeg. Ik zeg dat het helemaal niet opvalt. Hij krijgt tranen in zijn ogen. Hij mompelt iets over dat zijn vader het hem kwalijk neemt.

De meeste gesprekken met Perry gaan uiteindelijk altijd over vaders en van vaders gaat het gesprek ook algauw over de toekomst. We praten over de man die we zullen worden, als we van onze vaders af zijn. We beloven elkaar dat we anders zullen worden, niet alleen anders dan onze vaders maar ook dan alle andere mannen die we kennen, zelfs dan de mannen die we in films zien. We spreken af dat we nooit drugs of drank zullen aanraken. En als we rijk zijn, zweren we, zullen we doen wat we kunnen om de wereld te helpen. We geven elkaar een hand. Een geheime handdruk.

Perry zal niet gemakkelijk rijk worden. Hij heeft nooit een cent. Alles wat we doen, betaal ik. Ik heb niet veel geld. Een beetje zakgeld plus het geld dat ik bij elkaar sjoemel van de gasten in de casino’s en de hotels. Maar dat kan me niets schelen, wat van mij is, is van Perry omdat ik heb besloten dat Perry mijn nieuwe beste vriend is. Mijn vader geeft me elke ochtend vijf dollar en de helft besteed ik aan Perry.

We spreken elke middag af op Cambridge. Nadat we een paar ballen hebben geslagen, gaan we iets leuks doen. We glippen via de achterdeur naar buiten, springen over het hek en rennen over het lege terrein naar de 7-Eleven, waar we videospelletjes spelen en Chipwiches eten, op mijn kosten, tot het tijd is om naar huis te gaan.

Een Chipwich is een nieuw ijsje dat Perry onlangs heeft ontdekt. Vanille-ijs tussen twee zachte chocoladekoekjes – het lekkerste eten ooit, volgens Perry, die eraan verslaafd is. Hij houdt nog meer van Chipwiches dan van praten. Hij kan urenlang praten over de schoonheid van de Chipwich, en toch is een Chipwich een van de weinige dingen die hem tot zwijgen kunnen brengen. Ik koop tientallen Chipwiches voor hem en heb medelijden met hem omdat hij niet genoeg geld heeft om aan zijn verslaving tegemoet te komen.

Op een dag zijn we in de 7-Eleven als Perry ophoudt op zijn Chipwich te kauwen en naar de wandklok kijkt.

Shit, Andre, we moeten terug naar Cambridge. Mijn moeder komt me wat vroeger ophalen.

Je moeder?

Ja. Ze zei dat ze voor de deur zou wachten.

We rennen achterlangs.

O-oh, roept Perry, daar is ze!

Ik zie twee auto’s naar Cambridge rijden, een VW-kever en een Rolls Royce-convertible. Ik zie dat de Volkswagen-kever doorrijdt en zeg tegen Perry dat hij wel wat langzamer kan gaan lopen, omdat ze de afslag heeft gemist.

Nee, zegt Perry, schiet op, schiet op.

Hij gaat harder rennen, achter de Rolls aan.

Hé! Wat is dit? Perry, hou je me soms voor de gek of zo? Rijdt je moeder in een Rolls? Ben je soms... rijk?

Ja, misschien wel.

Waarom heb je me dat niet verteld?

Dat heb je me nooit gevraagd.

Volgens mij is dat de definitie van rijk zijn. Het komt niet eens in je op om het aan je beste vriend te vertellen.

Maar Perry is meer dan rijk, Perry is superrijk. Perry is Richie Rich. Zijn vader, senior partner van een groot advocatenkantoor, bezit een lokale tv-zender. Hij verkoopt lucht, zegt Perry. Stel je voor. Lucht verkopen. Als je lucht kunt verkopen, heb je het gemaakt. (Perry krijgt vast ook lucht als zakgeld).

Mijn vader vindt het eindelijk goed dat ik een keer naar Perry’s huis ga. Ik kom tot de ontdekking dat hij helemaal niet in een huis woont, maar in een megahuis. Zijn moeder brengt er ons in de Rolls naartoe en met grote ogen zie ik dat we langzaam over een enorme oprijlaan langs groene glooiende heuvels en onder enorme loofbomen door rijden. We stoppen voor een pand zo groot als het statige herenhuis van Bruce Wayne. Eén hele vleugel wordt bewoond door Perry, met een droom van een tienerkamer, met een pingpongtafel, een biljarttafel, een pokertafel, breedbeeld-tv, mini-koelkast en drumstel. Via een lange hal kom je bij zijn slaapkamer, waar de muren volhangen met tientallen omslagen van Sports Illustrated .

Mijn hoofd draait in het rond en ik kijk naar al die foto’s van belangrijke sportlieden en ik kan maar één ding zeggen: Wauw!

Allemaal zelf gedaan, zegt Perry.

De volgende keer dat ik bij de tandarts ben, scheur ik alle voorplaten van de Sports Illustrated die in de wachtkamer liggen en verstop ze onder mijn jas. Als ik ze aan Perry wil geven, zegt hij hoofdschuddend: Nee, die heb ik al. En die ook. Ik heb ze allemaal. Ik heb een abonnement.

O. Oké, sorry.

Hij is niet de eerste rijke jongen die ik ontmoet, maar wel de eerste met een abonnement.

Als we niet op Cambridge rondhangen of bij hem thuis zijn, bellen we met elkaar. We zijn onafscheidelijk. Hij is dan ook helemaal van slag als ik hem vertel dat ik een maand wegga om in Australië een paar toernooien te spelen. McDonald’s stelt een team samen van de beste junioren van Amerika en we spelen tegen de beste junioren van Australië.

Een hele maand?

Ja, ik weet het. Maar ik heb geen keus. Mijn vader...

Ik ben niet helemaal eerlijk. Er zijn maar twee twaalfjarigen geselecteerd en daar ben ik er een van. Ik voel me dus vereerd, ben opgewonden, maar ook wel een beetje zenuwachtig omdat het zo ver weg is; de vliegreis duurt veertien uur. Tegenover Perry hou ik me flink. Ik zeg dat hij zich geen zorgen hoeft te maken en dat we als ik terug ben heel veel Chipwiches zullen eten.

Ik vlieg in m’n eentje naar Los Angeles en na de landing wil ik onmiddellijk terug naar Vegas. Ik ben doodsbang. Ik heb geen idee waar ik naartoe moet of hoe ik op dat vliegveld de weg moet vinden. Ik heb het idee dat ik ontzettend opval in mijn trainingspak met de gouden M van McDonald’s op mijn rug en mijn naam op mijn borst. Maar in de verte zie ik een groep kinderen in dezelfde outfit. Mijn team. Ik loop naar de enige volwassene in de groep en stel me voor.

Hij begroet me met een brede glimlach. Hij is de coach. Mijn eerste echte coach.

Agassi, zegt hij. Die hotshot uit Vegas? Hallo, fijn dat je er ook bij bent!

Tijdens de vlucht naar Australië gaat Coach in het gangpad staan en vertelt ons wat er gaat gebeuren. We gaan in vijf verschillende steden vijf toernooien spelen. Maar het belangrijkste toernooi is het derde, in Sydney. Daar moeten we ons beste beentje voorzetten tegen de beste Australiërs.

Er zullen zo’n vijfduizend fans in het stadion aanwezig zijn, zegt hij, en het toernooi wordt in heel Australië op tv uitgezonden.

Hoezo druk!

Maar er is ook goed nieuws, zegt Coach. Elke keer als je een toernooi wint, krijg je een koud biertje.

Ik win mijn eerste toernooi, in Adelaide, makkie, en in de bus geeft Coach me een ijskoude Foster’s Lager. Ik denk aan Perry en aan onze eed. Maar het bierblikje ziet er ijskoud uit en mijn teamgenoten zitten te kijken. Bovendien ben ik vijftienhonderd kilometer van huis – fuck it . Ik neem een slok. Verrukkelijk. Ik drink het blikje in vier grote slokken leeg en vecht de rest van de middag tegen mijn schuldgevoel. Ik staar uit het raampje naar de outback en vraag me af hoe Perry dit zal opnemen, of hij nog wel mijn vriend zal willen zijn.

Ik win drie van de vier volgende toernooien. Nog drie biertjes. Elk nog lekkerder dan het vorige. Maar bij elke slok proef ik de bittere nasmaak van schuld.

Perry en ik vervallen meteen weer in ons oude ritme. Griezelfilms. Lange gesprekken. Cambridge. 7-Eleven. Chipwiches. Maar af en toe kijk ik naar hem en voel me een verrader.

We lopen van Cambridge naar de 7-Eleven en ik kan het niet langer voor me houden. Mijn schuldgevoel vreet aan me. We hebben onze oortjes in Perry’s walkman gestopt en luisteren naar Prince. Purple Rain . Ik tik Perry op de schouder en zeg dat hij zijn oortjes moet uitdoen.

Wat is er?

Ik weet niet hoe ik je dit moet vertellen.

Hij kijkt me aan.

Wat is er?

Perry. Ik heb onze eed geschonden.

Nee.

Ik heb bier gedronken in Australië.

Eentje maar?

Vier.

Vier!

Ik kijk naar de grond.

Hij denkt na. Hij kijkt naar de bergen. Tja, zegt hij, we maken allemaal keuzes in ons leven, Andre, en jij hebt jouw keuze gemaakt. Ik denk dat ik het nu in m’n eentje moet doen.

Maar even later is hij nieuwsgierig. Hij vraagt hoe het bier smaakte en weer kan ik niet liegen. Ik zeg tegen hem dat het heerlijk was. Ik verontschuldig me weer, maar het heeft geen zin net te doen alsof het me spijt. Perry heeft gelijk: ik had een keus, voor de verandering, en ik heb die keuze gemaakt. Natuurlijk wilde ik wel dat ik onze eed niet had geschonden, maar ik voel me niet slecht omdat ik eindelijk gebruik heb gemaakt van mijn eigen vrije wil.

Perry fronst als een vader. Niet als mijn vader of zijn vader, maar als een tv-vader. Hij kijkt alsof hij eigenlijk een gebreid vest draagt en een pijp rookt. Ik realiseer me dat de afspraak die Perry en ik hadden gemaakt in feite betekende dat we beloofden elkaars vader te worden. Om elkaar op te voeden. Ik verontschuldig me weer en ik realiseer me hoe erg ik Perry heb gemist toen ik weg was. Ik doe weer een belofte, aan mezelf, dat ik nooit meer van huis weg zal gaan.

Mijn vader en ik zijn in de keuken. Hij zegt dat we even moeten praten. Ik vraag me af of iemand hem over het bier heeft verteld.

Hij zegt dat ik aan tafel moet gaan zitten. Hij gaat tegenover me zitten. Tussen ons in ligt een niet-afgemaakte Norman Rockwell. Hij vertelt me over een reportage die onlangs op 60 Minutes is uitgezonden. Over een tennisinternaat aan de westkust van Florida, in de buurt van Tampa Bay. De eerste school van deze soort, zegt mijn vader. Een opleidingskamp voor jonge tennissers. Het wordt gerund door een vroegere paratroeper, Nick Bollettieri.

Dus?

Dus, daar ga jij naartoe.

Wat?!

Hier in Las Vegas word je niet meer beter. Je hebt alle lokale jongens verslagen. Je hebt alle jongens in het westen verslagen. Andre, je hebt alle spelers op de plaatselijke universiteit verslagen! Ik kan je niets meer leren.

Mijn vader zegt het niet, maar het is wel duidelijk. Hij is vast van plan met mij alles anders te doen. Hij wil met mij niet dezelfde fouten maken als met mijn zussen en mijn broer. Hij heeft hun spel bedorven door ze te lang te strak aan het lijntje te houden en tegelijkertijd heeft hij ook zijn relatie met hen bedorven. Zijn relatie met Rita is zo slecht geworden dat ze er kortgeleden vandoor is gegaan met Pancho Gonzales, de tennislegende, die minstens dertig jaar ouder is dan zij. Mijn vader wil me niet inperken, of me breken, of me bederven. En dus verbant hij me. Hij stuurt me weg, om me tegen hem te beschermen.

Andre, zegt hij, je moet tennis eten, slapen en drinken. Dat is de enige manier om de allerbeste te worden.

Maar ik eet, slaap en drink al tennis.

Maar hij wil dat ik ergens anders eet, slaap en drink.

Hoeveel kost die tennisacademie?

Ongeveer $12.000 per jaar.

Dat kunnen we ons niet permitteren.

Je gaat maar drie maanden. Dat is drieduizend dollar.

Dat kunnen we ons ook niet permitteren.

Het is een investering. In jou. We bedenken wel iets.

Ik wil niet gaan.

Ik kan aan het gezicht van mijn vader wel zien dat het al besloten is. Punt uit.

Ik probeer het positief te bekijken. Het is maar voor drie maanden. Drie maanden lang kan ik alles verdragen. Trouwens, hoe erg kan het nou eigenlijk zijn? Misschien is het wel net zoals in Australië. Misschien is het wel leuk. Misschien zijn er wel onverwachte voordelen. Misschien is het net zoiets als in een team spelen.

En hoe moet het dan met school? vraag ik. Ik ben halverwege niveau 7.

Er is een school in een stad vlakbij, zegt mijn vader. Daar ga je ’sochtends naartoe, een halve dag, en je gaat ’s middags en ’s avonds tennissen.

Klinkt erg vermoeiend. Even later vertelt mijn moeder me dat die reportage op 60 Minutes eigenlijk een documentaire was over die Bollettieri. De verslaggever begon met de vraag: Zou u twaalfduizend dollar per jaar betalen om deze man uw kind te laten afbeulen?

Op Cambridge organiseren ze een afscheidsfeestje voor me. Meneer Fong kijkt verdrietig, Perry alsof hij zelfmoord wil plegen, mijn vader onzeker. We staan taart te eten. We spelen tennis met de ballonnen en prikken ze dan kapot met een speld. Iedereen geeft me een schouderklopje en zegt dat ik het er vast geweldig naar mijn zin zal hebben.

Dat weet ik, zeg ik. Kan niet wachten om met die kinderen te spelen.

De leugen klinkt als een opzettelijke foutslag, als een bal tegen de houten rand van mijn racket.

Als de dag van mijn vertrek dichterbij komt, slaap ik slecht. Ik word woelend wakker, zwetend, opgerold tussen de lakens. Ik kan niet eten. Opeens begrijp ik wat heimwee is. Ik wil niet weg van huis, van mijn zussen en broer, van mijn moeder, van mijn beste vriend. Ondanks de spanningen thuis, de verschrikkingen soms, zou ik er alles voor overhebben te kunnen blijven. Ondanks alle pijn die mijn vader me heeft aangedaan was zijn aanwezigheid de enige constante factor. Hij is er altijd geweest, heeft altijd letterlijk achter me gestaan en nu zal dat niet meer zo zijn. Ik voel me in de steek gelaten. Ik heb altijd gedacht dat ik alleen maar bevrijd van hem wilde zijn en nu stuurt hij me weg. Ik ben kapot van verdriet.

De laatste dagen hoop ik dat mijn moeder mijn vonnis nog zal wijzigen. Ik kijk haar smekend aan, maar ze kijkt terug met een blik alsof ze wil zeggen: Ik heb hem drie kinderen zien breken. Wees blij dat je kunt vertrekken terwijl je nog heel bent.

Mijn vader brengt me naar het vliegveld. (Mijn moeder kan geen snipperdag krijgen.) Perry gaat in haar plaats mee. Hij blijft de hele rit praten. Ik weet niet of hij mij of zichzelf wil opvrolijken. Het is maar drie maanden, zegt hij. We zullen elkaar brieven schrijven, kaarten. Je zult zien, het komt wel goed. Je gaat zoveel leren. Misschien kom ik je zelfs wel opzoeken.

Ik denk aan Visiting Hours , die melige griezelfilm waar we naar keken op de avond waarop we vrienden werden. Perry gedraagt zich nu net zo als die avond, op de manier waarop hij altijd op horror reageert: trillend, opspringend uit zijn stoel. En ik reageer op mijn gebruikelijke manier: als een kat die in een kamer vol honden wordt gegooid.

Open - een autobiografie
titlepage.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_0.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_1.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_2.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_3.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_4.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_5.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_6.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_7.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_8.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_9.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_10.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_11.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_12.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_13.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_14.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_15.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_16.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_17.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_18.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_19.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_20.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_21.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_22.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_23.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_24.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_25.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_26.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_27.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_28.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_29.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_30.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_31.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_32.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_33.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_34.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_35.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_36.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_37.xhtml