hoofdstuk 22
Het eerste toernooi in mijn nieuwe Brooke-loze leven is San Jose. J.P. rijdt er vanuit Orange County naartoe voor een paar dagen spoedcounseling. Hij steunt me, geeft advies, troost en belooft dat het weer beter zal gaan. Hij begrijpt dat ik goede en slechte momenten heb. Het ene moment zeg ik: Ze kan de pot op. Het volgende moment zeg ik: Ik mis haar. Hij zegt dat het er allemaal bij hoort. Hij zegt dat mijn geest de afgelopen jaren een moeras is geweest: stilstaand, stinkend, alle kanten op sijpelend. Dat het nu de hoogste tijd is dat mijn geest een rivier wordt: snelstromend, in banen geleid en daardoor zuiver. Ik vind dat mooi. Ik zeg dat ik zal proberen dat in gedachten te houden. Hij praat maar door en zolang hij maar blijft praten, ben ik in orde. Ben ik de situatie meester. Zijn advies voelt als een zuurstofmasker voor mijn mond.
Dan vertrekt hij en rijdt terug naar Orange County. Ik ben weer één brok ellende. Ik sta op de baan, halverwege een partij, en denk aan alles behalve aan mijn tegenstander. Ik denk: als je een eed hebt afgelegd, voor God en je familie, als je hebt gezegd ‘Ja, ik wil’, en je doet het dan niet, wat ben je dan? Dan ben je een mislukkeling.
Ik draai alsmaar in cirkels rond, mompel tegen mezelf, vervloek mezelf. De lijnrechter hoort dat ik mezelf uitscheld en loopt langs me heen naar de scheidsrechtersstoel. Hij meldt dat ik ruwe taal heb gebezigd.
De umpire geeft me een waarschuwing.
Nu komt de lijnrechter mijn kant weer op. Hij loopt langs de baan langs me heen om zijn plaats weer in te nemen. Ik kijk hem aan. Zoetsappige klikspaan! Zielige verklikker! Ik wéét dat ik het niet moet doen. Ik wéét dat ik ervoor moet boeten, maar ik kan me niet inhouden.
You’re a cocksucker.
Hij blijft staan, draait zich om, loopt meteen terug naar de scheidsrechter en geeft me weer aan.
Deze keer krijg ik een strafpunt.
De lijnrechter komt terug en loopt langs me heen om zijn plaats weer in te nemen.
You’re still a cocksucker .
Hij blijft staan en loopt meteen naar de umpire, die zucht en vooroverbuigt in zijn stoel. De umpire roept de supervisor erbij, die ook zucht en dan gebaart dat ik erbij moet komen.
Andre, heb jij de lijnrechter een cocksucker genoemd?
Wil je dat ik lieg of je de waarheid vertel?
Ik moet weten of je dat hebt gezegd.
Ja, dat heb ik gezegd. En weet je wat? Hij ís een cocksucker .
Ze zetten me uit het toernooi.
Ik ga terug naar Vegas. Brad belt me op. Indian Wells zit eraan te komen, zegt hij. Ik zeg tegen Brad dat ik nu een moeilijke tijd doormaak, maar dat ik hem niet kan vertellen wat er aan de hand is. En dat Indian Wells er niet in zit.
Ik moet weer gezond worden, ik moet weer goed worden. En dat betekent dat ik veel tijd met Gil doorbreng. Elke avond kopen we een zak hamburgers en rijden door de stad. Ik verlies mijn getrainde lichaam, maar volgens Gil heb ik weer troosteten nodig. Hij begrijpt ook dat hij in de problemen komt als hij probeert die hamburgers van me af te pakken.
We rijden de bergen in, rijden de Strip op en neer en luisteren naar Gils speciale cd. Hij noemt hem Belly Cramps . Gils filosofie in elke situatie is de pijn opzoeken, de pijn koesteren en erkennen dat pijn leven is. Als je diepbedroefd bent, zegt Gil, moet je je er niet voor verstoppen. Je moet erin zwelgen. Jij hebt pijn, zegt hij, láát het dus maar pijn doen. Belly Cramps is een medley van de verdrietigste liefdesliedjes die ooit geschreven zijn. We luisteren ernaar tot we de teksten uit het hoofd kennen. Als een nummer afgelopen is, citeert Gil de teksten. Ik vind zijn gesproken teksten tien keer beter dan de gezongen teksten van wie ook. Hij zet alle zangers in de schaduw. Ik luister liever naar Gil die de tekst van een nummer al pratend voordraagt dan naar Sinatra die hem croont.
Elk jaar wordt Gils stem dieper, voller en zachter, en als hij het refrein van een smartlap uitspreekt klinkt zijn stem prachtig. Volgens mij verdient hij een Grammy voor zijn uitvoering van Barry Manilows Please Don’t Be Scared :
Cause feeling pain’s a hard way
To know you’re still alive.
Maar elke keer weer ben ik kapot van zijn versie van Roy Clarks We Can’t Build a Fire in the Rain. Een zin raakt me altijd in het bijzonder:
Just going through the motions of pretending
we have something left to gain.
Als ik niet bij Gil ben, sluit ik me op in mijn nieuwe huis. Dat is het huis dat ik samen met Brooke heb gekocht, voor die zeldzame keren dat we in Vegas waren. Nu noem ik het Vrijgezellenhonk II. Ik houd van het huis; dit huis past beter bij mij dan die Franse toren op het platteland in Pacific Palisades waar zij en ik in woonden, maar er is geen open haard. Ik kan niet denken zonder open haard. Ik moet vuur hebben. En dus huur ik een mannetje om een open haard aan te leggen.
Als de haard wordt aangelegd, is het een puinhoop in huis. Er hangen enorme plastic zeilen voor de muren, er liggen kleden op de meubels en overal ligt een dikke laag stof op. Op een ochtend zit ik naar de in aanbouw zijnde open haard te kijken en denk aan Mandela. Ik denk aan de beloftes die ik mezelf en anderen heb gedaan. Ik pak de telefoon en bel Brad.
Kom naar Vegas, ik ben klaar om te spelen.
Hij zegt dat hij al onderweg is.
Ongelooflijk. Ondanks alles heeft die vent er nog steeds vertrouwen in. Hij zou me kunnen laten vallen – niemand zou hem dat kwalijk nemen – maar in plaats daarvan laat hij alles vallen zodra ik hem bel. Ik houd van hem.
Nu hij naar me toe komt, vraag ik me bezorgd af of hij het wel naar zijn zin zal hebben nu mijn huis zo’n puinhoop is. Dan glimlach ik. Ik heb twee leren stoelen voor een breedbeeld-tv gezet en een barmeubel volgestouwd met Bud Ice. In al Brads basisbehoeften is voorzien.
Vijf uur later komt hij binnen, laat zich op een van de stoelen vallen, maakt een biertje open en ziet er meteen uit alsof hij in de armen van zijn moeder ligt. We drinken een paar biertjes. Na zessen gaan we over op koude margarita’s. Om acht uur zitten we nog steeds in die stoelen en zit Brad te zappen op zoek naar sporthighlights.
Ik zeg: Luister Brad, ik moet je iets vertellen. Iets wat ik je al een tijdje terug had moeten vertellen.
Hij zit tv te kijken. Ik kijk naar de niet-voltooide open haard, stel me voor dat hij al brandt.
Heb je gisteravond die wedstrijd gezien? vraagt hij. Kun jij me vertellen hoe Oakland die wedstrijd heeft kunnen verliezen?
Brad, dit is belangrijk. Dit moet je weten. Brooke en ik... zijn uit elkaar. We hebben het niet gered.
Hij draait zijn hoofd om. Kijkt me recht aan. Dan zet hij zijn ellebogen op zijn knieën en laat zijn hoofd hangen. Ik had er geen idee van dat hij het zo erg zou vinden. Zo blijft hij zeker drie seconden zitten. Ten slotte kijkt hij op en kijkt me met een brede glimlach aan.
Hij zegt: Dit gaat een fantastisch jaar worden.
Wat?!
Wij gaan een fantastisch jaar krijgen.
Maar...
Dit is het beste wat jouw tennis ooit is overkomen.
Ik voel me ellendig. Waar héb je het over?
Ellendig? Dan zie je het helemaal verkeerd. Jullie hebben geen kinderen. Je bent zo vrij als een vogeltje. Als jullie kinderen hadden, ja oké, dan zou je nu een probleem hebben. Maar nu kom je er zonder kleerscheuren van af.
Misschien wel.
Jij hebt de wereld in je macht. Je bent single en bevrijd van al dat drama!
Hij lijkt gestoord. Hij lijkt waanzinnig. Hij zegt dat Key Biscayne eraan komt, daarna het gravelseizoen, dan... goede dingen. Gaan gebeuren.
Deze last is nu van je schouders gevallen, zegt hij. In plaats van in Vegas rond te hangen en te treuren, kunnen we je tegenstanders pijn gaan doen.
Weet je wat? Je hebt gelijk.
Ik maak nog een paar margarita’s voor ons klaar.
Om negen uur zeg ik: We moeten zo langzamerhand naar het restaurant.
Maar Brad is in zijn element. Hij likt het zout van de rand van het glas en hij heeft tennis op tv gevonden, een avondmatch in Palm Springs. Steffi Graf versus Serena Williams.
Hij draait zich om en kijkt me weer met een brede glimlach aan.
Hij wijst naar de tv en zegt: Die zou je moeten versieren! Steffi Graf! Met die vrouw zou je samen moeten zijn.
Ja hoor. Natuurlijk. Maar ze moet me niet.
Ik heb het Brad al eerder verteld. Roland Garros van 1991. Het Wimbledon Ball van 1992. Ik heb het een paar keer geprobeerd. Zonder succes. Bij Steffi Graf is het net als bij Roland Garros: ik kom steeds net niet over de eindstreep.
Dat is allemaal verleden tijd, zegt Brad. Bovendien was je toenaderingspoging ontzettend on-Andre. Haar één keer vragen en het er dan bij laten zitten? Wat amateuristisch. Sinds wanneer laat je iemand anders jouw spel bepalen? Sinds wanneer neem je genoegen met een afwijzing?
Ik knik. Misschien.
Je hebt maar één blik nodig, zegt Brad. Een lichtflits. Een opening.
Het eerstvolgende toernooi waar Steffi en ik allebei zullen spelen is Key Biscayne. Brad zegt dat ik me moet ontspannen, dat hij me wel bij haar in de buurt zal krijgen. Hij kent Steffi’s coach, Heinz Günthardt. Hij zal wel met Heinz praten en een oefensessie regelen.
Zodra we in Key Biscayne zijn, belt Brad Heinz, die zich verbaast over het voorstel. Heinz zegt nee. Hij zegt dat Steffi nooit bereid zal zijn van haar gewone voorbereidingsschema af te wijken ter wille van een oefensessie met iemand die ze niet kent. Daar is ze te gedisciplineerd voor. Bovendien is ze verlegen. Ze zou zich er hoogst ongemakkelijk bij voelen. Maar Brad blijft aandringen en Heinz heeft waarschijnlijk toch een romantisch trekje, want hij stelt voor dat Brad en ik de baan reserveren meteen na Steffi’s oefensessie en dan vroeg komen. Heinz zal dan tussen neus en lippen door vragen of ze niet even met mij wil tennissen.
Het is allemaal geregeld, zegt Brad. ’s Middags. Jij. Ik. Heinz. Steffi. Het feest kan beginnen.
Maar eerst bel ik J.P. en zeg dat hij als de sodemieter naar Florida moet komen, pronto . Ik heb advies nodig. Ik heb een klankbord nodig. Ik heb een handlanger nodig. Dan ga ik de baan op om te oefenen voor mijn oefensessie.
Op de afgesproken dag gaan Brad en ik veertig minuten te vroeg naar de baan. Ik heb nog nooit zo naar adem gesnakt. Ik heb al zeven keer in de finale van een grandslamtoernooi gestaan, maar zo heb ik me nog nooit gevoeld. Als we aankomen zijn Heinz en Steffi geconcentreerd aan het trainen. We staan aan de kant toe te kijken. Na een paar minuten roept Heinz Steffi naar het net, zegt iets tegen haar en wijst naar ons.
Ze kijkt.
Ik glimlach.
Zij niet.
Ze zegt iets tegen Heinz en Heinz zegt iets tegen haar en dan schudt ze haar hoofd. Maar als ze terugloopt naar de baseline gebaart Heinz dat ik de baan op moet komen.
Snel strik ik mijn schoenveters, haal een racket uit mijn tas en loop de baan op. Dan trek ik impulsief mijn shirt uit. Schaamteloos, dat weet ik, maar ik ben wanhopig. Steffi kijkt en kijkt dan bijna onmerkbaar nog een keer. Dank je wel, Gil.
We beginnen te slaan. Zij slaat foutloos natuurlijk en ik heb er moeite mee de bal over het net te krijgen. Het net is je grootste vijand. Ontspan, zeg ik tegen mezelf. Stop met denken. Kom op, Andre, het is maar een oefensessie.
Maar ik kan er niets aan doen. Ik heb nog nooit zo’n mooie vrouw gezien. Als ze stilstaat, is ze een godin; als ze beweegt is ze een gedicht. Ik ben een huwelijkskandidaat, maar ook een fan. Ik heb me al zo lang afgevraagd hoe Steffi Grafs forehand voelt. Ik heb naar haar gekeken, op tv en tijdens toernooien, en vroeg me steeds af hoe die bal zou voelen als hij van haar racket komt. De bal van elke speler voelt anders, er is sprake van een bepaalde ondefinieerbare verandering in kracht en spin. Nu ik met haar tennis, voel ik die subtiele verschillen. Het is alsof ik haar aanraak, hoewel we twaalf meter van elkaar af staan. Elke forehand is een voorspel.
Ze slaat een aantal backhands en teistert de baan met haar beroemde slice. Ik wil haar imponeren door die effectbal te halen en er alles mee te doen wat ik maar wil. Maar dat is moeilijker dan ik dacht. Ik mis. Ik schreeuw tegen haar: Dat lukt je niet nog een keer!
Ze zegt niets en slaat nog een effectbal. Ik sla de bal zo hard mogelijk met een backhand.
Ze slaat de return in het net.
Ik roep: Ik hoopte al dat je dat zou doen!
Weer zegt ze niets en slaat de volgende bal alleen maar dieper en met nog meer effect.
Normaal is Brad tijdens mijn oefensessies altijd bezig. Hij rent achter ballen aan, geeft aanwijzingen, blijft maar praten. Maar nu niet. Hij zit in de scheidsrechtersstoel als een strandwacht op een door haaien belaagd strand. Met grote ogen te kijken.
Elke keer als ik zijn kant op kijk, mompelt hij maar één woord: Prachtig.
Er hebben zich inmiddels mensen rondom de baan verzameld om naar ons te kijken. Een paar fotografen maken foto’s. Ik vraag me af waarom. Is het omdat een man en een vrouw zelden samen oefenen? Of staan ze te kijken omdat ik als verlamd speel en elke derde bal mis? Van een afstandje gezien lijkt het wel alsof Steffi tennisles geeft aan een shirtloze, grijnzende doofstomme.
Nadat we één uur en tien minuten hebben gespeeld, gebaart ze dat ik naar het net moet komen.
Heel erg bedankt, zegt ze.
Ik draaf naar het net en zeg: Het genoegen was geheel aan mij.
Ik slaag erin nonchalant te doen, tot ze de netpaal gebruikt om te stretchen. Het bloed stijgt naar mijn hoofd. Ik moet iets fysieks doen, want anders val ik flauw. Ik heb nog nooit gestretcht, maar dit lijkt een goed moment om ermee te beginnen. Ik leg een been op de netpaal en doe net alsof ik een zeer soepele rug heb. We stretchen, praten over de wereld van het professionele tennis, klagen over het vele gereis en vertellen elkaar welke steden we leuk vinden.
Ik vraag: Wat is je favoriete stad? Als je niet meer tennist, waar woon je dan, denk je?
O, dat wordt een lastige keuze, denk ik. Tussen New York en San Francisco.
Ik denk: Heb je ooit overwogen in Las Vegas te gaan wonen?
Ik zeg: Dat zijn ook mijn favoriete steden!
Ze glimlacht. Goed dan, zegt ze. Nogmaals bedankt.
Graag gedaan.
We geven elkaar twee kusjes op de wang.
Brad en ik gaan met de ferry terug naar Fisher Island, waar J.P. al op ons wacht. We praten de rest van de avond over Steffi alsof ze een tegenstander is, wat ze ook is. Brad behandelt haar als Rafter of Pete. Ze heeft sterke en zwakke punten. Hij breekt haar spel af, hemelt mijn spel op. Nu en dan belt J.P. met Joni, zet haar op de speaker om de vrouwelijke visie te horen.
Dit gesprek duurt nóg twee dagen – tijdens het avondeten, in de sauna, aan de bar van het hotel – en we praten alleen maar over Steffi. We maken plannen, gebruiken legertermen als recon en intel . Ik krijg het gevoel dat we plannen beramen om Duitsland over land en over zee binnen te vallen.
Ik zeg: Ik vond dat ze koel tegen me deed.
Brad zegt: Ze weet natuurlijk niet dat jij en je Missus uit elkaar zijn, want dat heeft nog niet in de krant gestaan. Niemand weet dat. Je moet haar vertellen dat je weer vrijgezel bent, en ook wat je voor haar voelt.
Ik zal haar bloemen sturen.
Ja, zegt J.P. Bloemen zijn goed. Maar je kunt ze niet onder je eigen naam bestellen. Dan kan de pers er lucht van krijgen. We vragen Joni wel om ze te versturen, met jouw naam op het kaartje.
Goed idee.
Joni gaat naar een bloemenwinkel in South Beach en koopt in opdracht van mij elke roos die ze hebben. In feite bestelt ze een rozentuin, die naar Steffi’s kamer moet worden verplaatst. Op het kaartje bedank ik Steffi voor de oefensessie en nodig haar uit om met me uit eten te gaan. Daarna ga ik zitten wachten op haar telefoontje.
Er komt geen telefoontje. De hele dag niet.
En de dag daarna niet.
Hoe dwingend ik ook naar de telefoon kijk of tegen hem schreeuw, hij weigert te rinkelen. Ik begin te ijsberen en pluk tot bloedens toe aan mijn nagelriemen. Als Brad naar mijn kamer komt, vraagt hij zich af of hij me misschien een kalmeringsmiddel moet geven.
Ik schreeuw: Dit is belachelijk! Oké, ze is niet geïnteresseerd, dat begrijp ik, maar wat denk je van een bedankje? Als ze vanavond nog niet heeft gebeld, bel ik haar. Echt waar.
We gaan naar de patio. Brad kijkt naar beneden en zegt: Uh o.
Wat is er?
J.P. zegt: Volgens mij zie ik je bloemen.
Ze wijzen naar de patio van een kamer aan de overkant van de straat. Steffi’s kamer kennelijk, omdat op de tafel in de patio vazen rozen met een lange steel staan.
Ik weet niet zeker of dat wel een goed teken is, zegt J.P.
Nee, zegt Brad. NG. Niet goed.
We besluiten dat ik wacht tot Steffi haar eerste partij heeft gewonnen – een uitgemaakte zaak – en dat ik haar bel als ze mij niet belt. J.P. bereidt me voor op dat telefoontje. Hij speelt de rol van Steffi. We repeteren elk scenario. Hij bedenkt elke zin die ze mogelijk kan uitspreken.
In de eerste ronde verslaat Steffi haar tegenstandster in tweeënveertig minuten. Ik beloof de kapiteins van de veerboot een stevige fooi als ze me bellen zodra ze haar aan boord van de ferry zien stappen.
Vijftig minuten na de partij krijg ik een telefoontje: Ze is op de boot.
Ik geef haar vijftien minuten om op het eiland te komen, tien minuten om van de haven naar het hotel te gaan en dan bel ik de telefoniste van het hotel en vraag of ze me wil doorverbinden met haar kamer. Ik weet haar kamernummer omdat ik op de tafel van haar patio nog steeds mijn bloemen kan zien staan.
Als de telefoon twee keer is overgegaan, neemt ze op.
Hallo. Met Andre.
O.
Ik bel je even om te vragen of je mijn bloemen wel hebt gekregen.
Dat is zo.
O.
Stilte.
Ze zegt: Ik wil niet dat er een misverstand is tussen ons. Mijn vriend is hier.
Ik begrijp het. Nou, oké dan, ik begrijp het.
Stilte.
Succes met het toernooi.
Dank je. Jij ook.
Gapende kloof van stilte.
Nou, tot ziens dan.
Dag.
Ik laat me op de bank vallen en staar naar de vloer.
Ik heb maar één vraag, zegt J.P. Wat heeft ze in vredesnaam gezegd waardoor je zo kijkt? Welk scenario hebben we niet gerepeteerd?
Haar vriendje is er.
O.
Dan glimlach ik. Ik pak een bladzijde uit Brads Draaiboek Positief Denken: Misschien was dit wel een boodschap. Kennelijk zat haar vriendje naast haar.
Ja en?
En dus kon ze niet praten. In plaats van: Ik heb een vriend, einde verhaal, laat me met rust, zei ze: Mijn vriend is hier.
Dus?
Dus denk ik dat ze bedoelt dat ik wel kans maak.
J.P. zegt dat hij een drankje voor me zal inschenken.
Het toernooi zorgt voor een beetje afleiding. Helaas voor mij duurt het toernooi maar een paar uur. In de eerste ronde, tegen de Slowaak Dominik Hrbatý, kan ik alleen maar denken aan Steffi en haar vriend die van mijn rozen genieten of ze domweg negeren. Hrbatý verslaat me in drie sets.
Ik ben uitgeschakeld. Ik zou Fisher Island moeten verlaten, maar ik blijf hangen, zit op het strand, drink wat met J.P. en Brad, en beraam plannen.
Steffi’s vriend is misschien wel onverwacht gekomen, zegt Brad. Bovendien weet ze niet dat je gescheiden bent. Zij denkt dat je nog met Brooke bent getrouwd. Geef het tijd. Laat het nieuws maar bekend worden. Dán neem je het initiatief.
Je hebt gelijk, je hebt gelijk.
Brad praat over Hongkong. Gezien mijn spel tegen Hrbatý heb ik duidelijk nog een toernooi nodig voordat we aan het gravelseizoen kunnen beginnen. Laten we naar Hongkong gaan, zegt hij. Laten we nu maar eens ophouden met aan Steffi te denken en over haar te praten.
Kort daarna vlieg ik naar China. Ik kijk naar het scherm voor in de cabine. Geschatte vliegtijd: 15 uur en 37 minuten.
Ik kijk naar Brad. Vijftien uur en zevenendertig minuten? Om over Steffi na te denken? Dat denk ik niet.
Ik maak mijn veiligheidsgordel los en sta op.
Waar ga je naartoe?
Ik ga van boord.
Doe niet zo belachelijk. Ga zitten. Ontspan je. We hebben alles bij ons. We gaan tennissen.
Ik ga weer in mijn stoel zitten, bestel twee Belvederes, slik een slaappil en als ik een maand later weer wakker word, ben ik aan de andere kant van de wereld. Ik zit in een auto die over een snelweg in Hongkong rijdt en kijk omhoog naar de International Finance Centre.
Ik bel Perry. Wanneer komt het nieuws van mijn echtscheiding naar buiten?
De advocaten bespreken de details, zegt hij. Bovendien moeten jij en Brooke de persverklaring nog bespreken.
We faxen concepten heen en terug. Haar team, mijn team. Eerst kijken advocaten en publiciteitsagenten ernaar. Brooke voegt een woord toe, ik schrap een woord. Faxen en nog meer faxen. Wat met faxen is begonnen, eindigt ook met faxen.
De persverklaring kan elk moment worden vrijgegeven, zegt Perry. Het kan nu elke dag in de kranten staan.
Brad en ik hollen elke ochtend naar de lobby beneden en kopen alle kranten. Tijdens het ontbijt scannen we elke pagina, op zoek naar dé krantenkop. Voor de eerste keer in mijn leven kan ik niet wachten tot de kranten iets over mijn privéleven schrijven. Elke dag doe ik een schietgebedje: Laat dit de dag zijn waarop Steffi hoort dat ik vrij man ben.
De dagen verstrijken, maar het staat er niet in. Ik voel me net zo als toen ik op Steffi’s telefoontje wachtte. Als ik haren op mijn hoofd had, zou ik die eruit trekken. Eindelijk staat op de cover van People een foto van Brooke en mij. De kop luidt: Suddenly Split . Het is 26 april 1999, drie dagen voor mijn negenentwintigste verjaardag, iets meer dan twee jaar na onze bruiloft.
Herboren, vernieuwd, win ik Hongkong, maar tijdens de vlucht terug naar huis kan ik mijn arm niet optillen. Vanaf het vliegveld ga ik snel naar Gils huis. Hij bekijkt de schouder, vertrekt zijn gezicht. Hij vindt het er niet goed uitzien.
Misschien moeten we alles maar afblazen en het hele gravelseizoen overslaan.
Nee, zegt Brad. We moeten naar Rome voor de Italian Open.
Ja hallo, dat win ik nooit. Vergeet het maar.
Nee, zegt Brad. We gaan naar Rome en dan zien we wel hoe het met je schouder gaat. Je wilde niet naar Hongkong, toch? Maar je hebt wel gewonnen, toch? Ik zie een bepaalde trend.
Ik laat me door hem meesleuren een vliegtuig in. In Rome verlies ik in de derde ronde van Rafter, die ik nog niet zo lang geleden in Indian Wells heb verslagen. Nu wil ik er echt mee ophouden. Maar Brad haalt me over mee te doen aan de World Team Cup in Duitsland. Ik kan het niet opbrengen ertegenin te gaan.
In Duitsland is het koud en druilerig en dat betekent dat de bal zwaar is. Ik kan Brad wel vermoorden. Ik vind het belachelijk dat hij me met een geblesseerde schouder mee naar Duitsland heeft gesleept. Halverwege de eerste set sta ik met 3-4 achter en kan ik niet verder spelen. Ik houd ermee op. Afgelopen. We gaan naar huis, zeg ik tegen Brad. Ik moet mijn schouder weer in orde krijgen. En ik moet uitzoeken hoe het met Steffi zit.
Als we in Frankfurt in het vliegtuig naar San Francisco stappen, zeg ik niets tegen Brad. Ik ben woedend op die man. We hebben een vlucht van twaalf uur voor de boeg, naast elkaar. Ik zeg: Luister, Brad. Ik heb de hele nacht niet geslapen door deze schouder. Ik neem nu twee slaappillen en wil je de eerstkomende twaalf uur niet horen. Begrepen? En als we geland zijn, is het eerste wat je doet mijn aanmelding voor Roland Garros intrekken.
Hij buigt zich naar me toe en praat twee uur lang op me in. Je gaat niet terug naar Vegas. Je trekt je niet terug. Je komt met mij mee naar mijn huis in San Francisco. Ik heb een gastenverblijf met een enorme voorraad openhaardhout, waar jij zo van houdt, en daarna vliegen jij en ik naar Parijs en daar ga jij spelen.Dat is de enige slamtitel die je nog niet hebt en die je nog altijd wilt winnen, en dat lukt dus niet als je niet meedoet.
Roland Garros? Toe nou zeg. Je maakt een grapje zeker. Dat is onmogelijk.
Hoe zou jij dat moeten weten? Wie zegt dat jij hem dit jaar niet wint?
Geloof me, 1999 is in geen enkel opzicht mijn jaar.
Weet je, ik begon net weer een glimp op te vangen van de speler die je vroeger was. Ik zag iets in je wat ik al jaren niet meer heb gezien. Dat mogen we niet laten lopen.
Ik kijk dwars door hem heen. Het is niet zo dat hij denkt dat ik Roland Garros kan winnen. Maar als ik me terugtrek van Roland Garros, neemt daardoor de kans toe dat ik me ook terugtrek voor Wimbledon, en dan is het hele jaar voorbij. Vaarwel comeback. Hallo stoppen met tennis.
Tegen de tijd dat het vliegtuig in San Francisco landt, ben ik weer eens te moe om ertegenin te gaan. Ik stap in Brads auto. Hij brengt me naar zijn huis en installeert me in het gastenverblijf. Ik slaap twaalf uur. Als ik wakker word, zit een chiropracticus te wachten tot hij me kan behandelen.
Dit gaat dus niet werken, zeg ik.
Dit gaat wel werken, zegt Brad.
Ik word twee keer per dag behandeld. De rest van de tijd kijk ik naar de mist en houd ik het openhaardvuur gaande. Vrijdag voel ik me beter. Brad glimlacht. We tennissen wat op de baan in zijn achtertuin, twintig minuten, dan sla ik een paar services.
Bel Gilly, zeg ik. We gaan naar Parijs.
In ons hotel in Parijs bekijkt Brad de loting.
Ik vraag: En, hoe ziet het eruit?
Hij zegt niets.
Brad?
Kan niet slechter.
Echt?
Verschrikkelijk. Je eerste ronde moet je tegen de Argentijn Franco Squillari, linkshandig en misschien wel de meest woeste niet-geplaatste man in deze loting. Een absoluut beest op gravel.
Ik kan niet geloven dat je me hebt overgehaald hieraan mee te doen.
We trainen zaterdag en zondag. Op maandag beginnen we. Ik ben in de kleedkamer, laat mijn voeten tapen en realiseer me dan dat ik ben vergeten mijn onderbroek in mijn tennistas te doen. De wedstrijd begint over vijf minuten. Kan ik zonder onderbroek spelen?Ik weet niet eens of dat fysiek wel mogelijk is.
Brad grapt dat ik zijn onderbroek wel mag lenen.
Zo graag wil ik nou ook weer niet winnen.
Dan denk ik: dit is perfect. Ik wílde hier helemaal niet zijn. Ik hóór hier helemaal niet te zijn. En nu speel ik tegen de smerigste speler in de eerste ronde van dit toernooi, dus waarom zou ik niet zonder onderbroek spelen?
Er zijn 16.000 toeschouwers. Ze schreeuwen als het volk dat Versailles onder de voet liep. Voordat ik me zelfs maar in het zweet heb gewerkt, sta ik één set en één break achter. Ik kijk naar mijn box, naar Gil en Brad: Help me. Brad kijkt terug, onaangedaan: Help jezelf.
Ik trek mijn broek op, adem zo diep mogelijk in en heel langzaam weer uit. Ik zeg tegen mezelf dat het onmogelijk erger kan worden. Ik zeg tegen mezelf: Probeer maar één set te winnen. Het is al heel wat als je zelfs maar één set van deze vent wint. Eén set, meer niet. Door de taak die me wacht te minimaliseren, lijkt hij hanteerbaarder en speel ik relaxter. Mijn backhand begint te werken, ik ga beter slaan. Het publiek begint zich te roeren. Ze hebben me hier al heel lang niet goed zien spelen. In mij begint zich ook iets te roeren.
De tweede set wordt een messengevecht, een worstelwedstrijd en een vuurgevecht. Squillari geeft me niets cadeau en ik moet de set letterlijk van hem afpakken, 7-5. Dan gebeurt er iets onverwachts. Ik win de derde set. Nu begin ik hoop te krijgen, echte hoop, vanuit mijn tenen. Mijn hele lichaam tintelt. Ik kijk naar Squillari; hij heeft alle hoop opgegeven. Zijn gezicht oogt emotieloos. Hij is een van de fitste mannen van dit toernooi en kan geen stap meer zetten. Hij is kapot. In de vierde set pak ik hem in en dan loop ik opeens de baan af met een van de onmogelijkste overwinningen uit mijn carrière.
Terug in het hotel, helemaal onder de gravel, vraag ik Gil: Zag je hem? Zag je die smerige rat in een hoek wegkruipen? We hebben hem in een hoek gedreven, Gil!
Ja, dat zag ik.
De lift is klein. Er passen vijf normaal gebouwde mensen in, oftewel Gil en ik. Brad zegt dat we maar vooruit moeten gaan, dan neemt hij de volgende lift. Ik druk op het liftknopje en onderweg naar boven hangt Gil in de ene hoek en ik in de andere hoek van de lift. Ik voel dat hij naar me kijkt.
Wat is er?
Niets.
Hij blijft naar me kijken.
Wat is er, Gil?
Niets.
Hij lacht en zegt het nog een keer: Niets.
In de tweede ronde blijf ik zonder onderbroek spelen. Iets wat werkt, verander je niet. Ik speel tegen de Fransman Arnaud Clément. Ik win de eerste set met 6-2. Ik sta voor in de tweede set, speel het beste tennis dat ik ooit op gravel heb gespeeld. Ik wieg hem in slaap, maar dan wordt hij wakker. Hij wint de tweede set, en de derde. Hoe kan dát nou? In de vierde set serveer ik bij 4-5, 0-30. Nog twee punten en dan ben ik uitgeschakeld.
Mijn maag draait zich om. Ik denk: twee punten. Twéé punten.
Hij slaat een forehand inside-out winner. Ik loop ernaartoe en controleer de balafdruk. Hij is uit. Ik omcirkel de afdruk met mijn racket. De lijnrechter rent ernaartoe. Hij onderzoekt het, als Hercule Poirot. Hij steekt zijn hand op. Uit!
Als die bal de lijn had geraakt, zou ik nu drie matchpoints tegen hebben. In plaats daarvan sta ik op 15-30. Wat een verschil. Wat een slag.
Maar ik dwing mezelf niet langer te denken aan wat als... Niet denken, Andre. Schakel je gedachten uit. Ik speel twee minuten lang het beste tennis dat in mijn vermogen ligt. Ik houd mijn service. Het is 5-5.
Clément serveert. Als ik een andere tennisser was, zou hij nu in het voordeel zijn. Maar ik ben de zoon van mijn vader. Ik ben een returner. Ik laat geen bal passeren. Ik laat hem van links naar rechts rennen. Vooruit en achteruit.Zijn tong hangt uit zijn mond. Net op het moment dat hij en het publiek denken dat ik hem niet langer kan laten rennen, laat ik hem nóg meer rennen. Hij lijkt wel een metronoom. Opeens verdwijnt hij uit beeld. Hij valt voorover alsof hij een kogel in zijn hoofd heeft gekregen. Hij heeft kramp. Hij vraagt om medische verzorging.
Ik breek zijn opslag. Dan houd ik met gemak mijn eigen service en win de vierde set.
Ik win de vijfde set met 6-0.
In de kleedkamer praat Brad tegen zichzelf, tegen mij, tegen iedereen die maar wil luisteren.
Zijn achterband liep leeg! Zag je dat? Holy shit!
Verslaggevers vragen of ik het gevoel heb dat ik mazzel had dat Clément kramp kreeg.
Mazzel? Daar heb ik keihard voor gewerkt.
In het hotel, in de kleine lift naar boven, kijk ik glimlachend naar Gil. Mijn gezicht zit onder de gravel. Mijn ogen en oren en mond zitten vol gravel. Mijn kleren zitten onder de gravel. Ik kijk naar beneden. Het is me nooit eerder opgevallen dat het opgedroogde gravel van Roland Garros op bloed lijkt. Als ik probeer het van me af te vegen, voel ik dat Gil me weer aankijkt.
Wat is er?
Niets, zegt hij glimlachend.
In de derde ronde speel ik tegen Chris Woodruff. Ik heb al eens eerder tegen hem gespeeld, hier, in 1996, en verloren. Een verschrikkelijke nederlaag. Dat jaar schatte ik mijn kansen stiekem hoog in. Deze keer weet ik al vanaf het begin dat ik ga winnen. Ik twijfel er niet aan dat ik wraak kan nemen en versla hem met 6-3, 6-4, 6-4, op dezelfde baan als waarop hij mij versloeg. Brad had daar speciaal om gevraagd, want hij wilde dat ik het me herinnerde. Hij zei: Maak er iets persoonlijks van!
Voor het eerst sinds 1995 zit ik bij de laatste zestien van Roland Garros. Mijn beloning is Carlos Moya, de titelverdediger.
Geen zorgen, zegt Brad. Ook al is Moya de kampioen en speelt hij heel goed op deze ondergrond, je kunt hem met gemak aan. Je kunt in de aanval gaan, voor de baseline blijven, de bal vroeg slaan en de druk opvoeren. Zoek zo veel mogelijk zijn backhand, maar als je de bal toch naar zijn forehand slaat, doe dat dan doelgericht, fanatiek. Je moet niet gewoon de baan opgaan, maar zorgen dat je er echt bént. Zorg dat hij je vóélt.
Maar in de eerste set voel ik hém. Ik verlies die set snel. In de tweede set kom ik twee breaks achter. Ik zit niet in mijn spel. Ik doe niets van wat Brad zei dat ik moest doen. Als ik omhoogkijk naar mijn box, schreeuwt Brad: Come on! Let’s go!
Back to basics. Ik laat Moya rennen. En rennen. Ik ontwikkel een sadistisch ritme, zing inwendig: Ren, Moya, ren . Ik laat hem rondjes rennen. Ik laat hem de Boston Marathon rennen. Ik win de tweede set en het publiek juicht. In de derde set laat ik Moya meer rennen dan mijn drie vorige tegenstanders bij elkaar, en opeens, zomaar, is hij kapot. Hij wil dit niet. Hij heeft hier helemaal niet om gevraagd.
Aan het begin van de vierde set straal ik zelfvertrouwen uit. Ik huppel op één been. Ik wil dat Moya ziet hoeveel fut ik nog heb. Hij ziet het en zucht. Ik versla hem en trek een sprintje naar de kleedkamer. Brad slaat zo hard met zijn vuist tegen de mijne dat mijn knokkels bijna breken.
In de lift van het hotel voel ik Gil weer kijken.
Gil, wat is er?
Een gevoel.
Wat voor gevoel?
Het gevoel dat je op ramkoers ligt.
Waarmee?
Met het lot.
Ik weet niet of ik wel in het lot geloof.
We zullen zien. You can’t build a fire in the rain...
We zijn twee dagen vrij. Twee dagen om te ontspannen en om aan iets anders te denken dan aan tennis. Brad ontdekt dat Springsteen in ons hotel logeert en een concert zal geven in Parijs. Brad stelt voor dat we ernaartoe gaan. Hij regelt drie plaatsen, op de voorste rij.
Eerst aarzel ik. Ik weet niet of het wel zo’n goed idee is om Parijs in te gaan. Maar de tv zendt bijna alleen maar nieuws over het toernooi uit en dat is ook niet goed voor mijn humeur. Ik denk weer aan die usta-official die mij belachelijk probeerde te maken door te zeggen dat Andre Agassi die aan een challenger meedoet net zoiets is als Bruce Springsteen die in een buurtcafé optreedt. Ja, zeg ik. Laten we maar eens een avond vrij nemen. Let’s go see the Boss.
Brad, Gil en ik komen een paar seconden voordat Springsteen het podium opkomt de arena binnen.We lopen snel naar onze plaatsen, maar een paar mensen zien me en wijzen naar me. Een man roept mijn naam. Andre! Allez, Andre! Een paar mensen nemen de kreet over. We glippen in onze stoelen. Een schijnwerper zoekt het publiek af en vindt ons. Onze gezichten verschijnen op een gigantisch videoscherm boven het podium. Het publiek begint te brullen. Ze roepen: Allez, Agassi! Allez, Agassi! Zo’n 16.000 mensen, evenveel als op Roland Garros, roepen, juichen en stampen met hun voeten. Allez, Agassi! Het klinkt melodieus door de manier waarop ze het roepen, een springerig ritme zoals een kinderliedje. Tra-la, la-la-la. Het is aanstekelijk. Brad doet zelfs mee. Ik sta op, zwaai. Ik voel me gevleid. Nederig. Ik wilde dat ik nu aan mijn eerstvolgende match kon beginnen. Hier. Allez, Agassi!
Ik sta nog een keer op, zenuwachtig, en dan komt eindelijk the Boss het podium op.
In de kwartfinale speel ik tegen Marcelo Filippini uit Uruguay.De eerste set gaat me gemakkelijk af. De tweede set is gemakkelijk. Ik laat hem rennen, hij stort in. Tramps like us, baby, we were born to run . Ik vind dit net zo leuk als winnen: zorgen dat mijn tegenstanders de benen onder hun lijf vandaan rennen, zien dat al die jaren met Gil zich in een kort tijdsbestek van twee weken uitbetalen. Ik win de derde set zonder enige tegenstand van Filippini, 6-0.
Je maakt die mannen kapot! roept Brad. O mijn god, Andre, je maakt die mannen kapot.
Ik zit in de halve finale. Mijn tegenstander is Hrbatý, die me onlangs in Key Biscayne heeft verslagen toen ik verdoofd was door mijn gevoelens voor Steffi. Ik win de eerste set met 6-4. Ik win de volgende set met 7-6. Het wordt bewolkt. Het begint te motregenen. De bal wordt zwaarder, waardoor ik niet aanvallend kan blijven spelen. Hrbatý maakt hier gebruik van en wint de derde set met 6-3. In de vierde komt hij voor met 2-1 en een partij die ik eigenlijk al had gewonnen glipt uit mijn handen. Hij staat een set achter, maar maakt gretig gebruik van zijn kansen. Ik heb het gevoel dat ik het maar net volhoud.
Ik kijk naar Brad. Hij wijst naar de lucht. Stop de match.
Ik gebaar naar de supervisor en de umpire. Ik wijs naar het natte gravel en zeg dat ik in deze omstandigheden niet wil spelen.Het is gevaarlijk. Ze onderzoeken het natte gravel alsof ze op zoek zijn naar goud. Ze overleggen. Ze leggen de match stil.
Tijdens het avondeten met Gil en Brad ben ik in een slechte bui, omdat ik weet dat ik bezig was de match te verliezen.Alleen de regen heeft me gered. Anders zouden we al op het vliegveld staan. En ik moet er niet aan denken dat ik de hele avond met de wedstrijd in mijn maag zit en me zorgen maak over morgen.
Ik kijk naar mijn bord, zwijgend.
Brad en Gil praten over me alsof ik niet bij hen aan tafel zit.
Fysiek is hij in orde, zegt Gil. Zijn conditie is prima. Je moet hem maar eens goed toespreken, Brad. Als een echte coach.
Wat wil je dat ik zeg?
Bedenk maar wat.
Brad neemt een slok bier en draait zich naar mij om. Hij zegt: Oké Andre, luister. Morgen wil ik achtentwintig minuten van je.
Wat?
Achtentwintig minuten.Meer heb je niet nodig om de finish te halen. Je kúnt het. Je moet vijf games winnen, dat is alles, en dat zou je niet meer dan achtentwintig minuten moeten kosten.
Het weer. De bal.
Het weer wordt prima.
Ze zeggen dat het gaat regenen.
Nee hoor, het wordt prima weer. Geef ons nu maar gewoon achtentwintig geweldige minuten.
Hij kent mijn geest, hij weet hoe die werkt. Hij weet dat ik kick op orde, op duidelijkheid, op een duidelijk en goed geformuleerd doel. Maar weet hij ook hoe het weer wordt? Opeens bedenk ik dat Brad geen coach is, maar een profeet.
Als we terug zijn in het hotel persen Gil en ik ons in de lift.
Het komt wel goed, zegt Gil.
Ja.
Hij dwingt me mijn Gil Water te drinken.
Dat wil ik niet.
Opdrinken.
Als ik zoveel vocht binnen heb dat mijn urine spierwit is, laat hij me naar bed gaan.
De volgende dag ben ik gespannen. Ik serveer, sta in de vierde set met 1-2 achter, en krijg twee breekpunten tegen. Nee, nee, nee! Ik vecht terug tot deuce. Ik houd mijn service. Nu ik een ramp heb afgewend, voel ik me opeens ontspannen, gelukkig. Dat is zo kenmerkend voor sport: je hangt aan een dunne draad boven een bodemloze put, je kijkt de dood in de ogen en dan word je gered – door je tegenstander – en dan ben je zo blij dat je opeens heel ongedwongen gaat spelen. Ik win de vierde set en de partij. Ik zit in de finale.
Ik kijk allereerst naar Brad, die opgewonden naar zijn horloge wijst en naar de digitale speelklok op de baan.
Achtentwintig minuten, precies.
Mijn tegenstander in de finale is Andrej Medvedev uit Oekraïne, maar dat kán helemaal niet. Dat is gewoon onmogelijk. Nog maar een paar maanden geleden, in Monte Carlo, kwamen Brad en ik Medvedev tegen in een nachtclub. Hij had die dag een hartverscheurende nederlaag geleden en hij probeerde de pijn te verdrinken. We vroegen of hij bij ons wilde komen zitten. Hij liet zich aan ons tafeltje in een stoel vallen en kondigde aan dat hij ophield met tennissen.
Ik kan dit stomme spel niet langer aan, zei hij. Ik ben oud. Deze sport heeft me ingehaald.
Ik heb hem op andere gedachten gebracht.
Hoe durf je, zei ik. Als ik dat nou zei? Ik ben negenentwintig, geblesseerd, gescheiden. En jij zeurt dat je met vierentwintig al op bent? Jouw toekomst ligt nog voor je.
Mijn spel is shit.
Nou en? Dan moet je er wat aan doen.
Hij vroeg me tips, aanwijzingen. Hij vroeg of ik zijn spel wilde analyseren, net zoals ik Brad ooit vroeg mijn spel te analyseren. En ik deed hetzelfde als Brad. Ik was gruwelijk eerlijk. Ik zei tegen Medvedev dat hij een superopslag, een geweldige return en een backhand van wereldklasse had. Zijn forehand was zwak, natuurlijk, dat was geen geheim, maar dat kon hij verbergen omdat hij lang genoeg was om zijn tegenstanders te laten lopen.
Je beweegt je goed, zei ik. Get back to the basics. Keep moving, slam your first serve, and rip the backhand up the line.
Vanaf die avond heeft hij mijn advies tot op de letter opgevolgd en heeft hij fantastisch gespeeld. Hij heeft continu gewonnen en is beter dan zijn concurrenten. Telkens als we elkaar in de kleedkamer tegenkwamen, of in de buurt van Roland Garros, knipoogden we naar elkaar.
Ik heb nooit gedacht dat wij op ramkoers zouden liggen.
Gil zat dus fout. Ik lag niet op ramkoers met het lot, maar met een vuurspuwende draak die ik zelf op de been had geholpen.
Overal waar ik kom, komen er Parijzenaars naar me toe om me succes te wensen. Het toernooi is hét gespreksonderwerp in de stad. In restaurants en cafés en op straat roepen de mensen mijn naam, kussen me op de wang, wensen me succes. Het verhaal van mijn ontvangst tijdens het concert van Springsteen heeft de kranten gehaald. De mensen en de pers, zijn gefascineerd door mijn onwaarschijnlijke verhaal. Iedereen kan zich ermee identificeren. Ze zien iets van zichzelf terug in mijn comeback, in mijn terugkeer uit het dodenrijk.
Op de avond voor de finale zit ik in mijn hotelkamer tv te kijken. Ik zet hem uit en loop naar het raam. Ik voel me ellendig. Ik denk terug aan vorig jaar, aan de afgelopen achttien maanden, aan de afgelopen achttien jaar. Miljoenen ballen, miljoenen beslissingen. Ik weet dat dit mijn laatste kans is om Roland Garros te winnen, mijn laatste kans om alle vier de slams, en daarmee het hele stel, te winnen. En dat betekent mijn laatste kans op bevrijding. Het idee dat ik kan verliezen jaagt me angst aan, maar het idee dat ik kan winnen jaagt me bijna evenveel angst aan.Zal ik er dankbaar voor zijn? Zal ik het waard zijn? Zal ik hierop voortbouwen, of zal ik het verspillen?
Bovendien denk ik veel aan Medvedev. Hij speelt mijn spel, want dat heb ik hem gegeven. Hij heeft zelfs mijn eerste naam. Andrej. Het wordt Andre versus Andrej. Ik versus mijn Doppelgänger .
Brad en Gil kloppen op mijn deur.
Ga je mee eten?
Ik doe de deur open en zeg dat ze even binnen moeten komen.
Ze zetten één voet over de drempel en zien dat ik de minibar open en mezelf een groot glas wodka inschenk. Brads mond valt open als ik het glas in één teug leegdrink.
Wat denk je verdomme...?
Ik ben ontzettend zenuwachtig, Brad. Ik heb de hele dag geen hap door m’n keel kunnen krijgen. Ik moet eten en ik kan alleen maar iets eten als ik een beetje minder zenuwachtig ben.
Maak je geen zorgen, zegt Gil tegen Brad. Het komt wel goed.
Drink dan in elk geval ook een flink glas water, zegt Brad.
Als ik na het diner weer op mijn kamer ben, neem ik een slaappil en ga op bed liggen. Ik bel J.P. die zegt dat het bij hem vroeg in de middag is.
Hoe laat is het bij jou?
Heel laat. Het is heel erg laat.
Hoe voel je je?
Wil je alsjeblieft een paar minuten over iets anders praten dan over tennis?
Voel je je wel goed?
Over iets anders dan tennis.
Oké. Tja, eens even kijken. Zal ik je een gedicht voorlezen? Ik heb de laatste tijd veel gedichten gelezen.
Ja. Prima. Toe maar.
Hij loopt naar zijn boekenkast en pakt een boek. Hij leest me zachtjes voor.
Veel is verdwenen, maar veel ook gebleven; en al ontvlood ons de kracht die in vroegere tijden de hemel en aarde bewoog; we zijn die we waren: heldhaftig en fel in ons eeuwige streven – verzwakt door de tijd en het noodlot misschien – om te zoeken, te vinden, en nooit te versagen.
Ik val in slaap zonder op te hangen.
Gil klopt aan. Hij is gekleed alsof hij een afspraak heeft met de Franse president. Hij draagt het mooie zwarte sportjasje, de geperste zwarte sportbroek, de zwarte pet. En hij draagt de halsketting die ik hem heb gegeven. Ik draag de oorring die erbij hoort. Vader, Zoon en Heilige Geest.
In de lift zegt hij: Het komt wel goed.
Ja.
Maar het is niet goed. Dat weet ik al tijdens de warming-up. Ik ben drijfnat van het zweet. Ik zweet alsof ik op het punt sta te trouwen. Ik ben zo zenuwachtig dat ik begin te klappertanden. De zon schijnt en daar zou ik blij om moeten zijn, omdat de bal daardoor droger en lichter is. Maar door de hitte zweet ik ook veel erger.
Als de wedstrijd begint, ben ik een bezweet wrak. Ik maak stomme fouten, beginnersfouten, elke soort fout die je op een tennisbaan maar kunt maken. Ik heb maar negentien minuten nodig om de eerste set te verliezen, 6-1. Medvedev daarentegen ziet er heel kalm uit. En waarom ook niet? Hij doet alles wat hij moet doen, alles wat ik hem in Monte Carlo heb verteld wat hij moet doen. Hij bepaalt het tempo, slaat de bal behendig, slaat de backhand op de lijn wanneer hij maar wil. Hij speelt koel, precies, meedogenloos. Als ik naar voren kom, als ik probeer een punt te pakken door naar het net te komen, slaat hij een genadeloze backhand langs me heen.
Hij draagt een geruite korte broek, alsof we op het strand zijn, en eerlijk gezegd ziet hij er inderdaad uit alsof hij langs de Rivièra flaneert. Hij is fris, energiek. Hij geniet. Hij zou hier dagenlang mee door kunnen gaan zonder moe te worden.
Bij het begin van de tweede set verschijnen er donkere wolken aan de hemel. Opeens begint het zachtjes te regenen. Op de tribunes worden honderden paraplu’s opgestoken. Het spel wordt stilgelegd. Medvedev rent de kleedkamer in en ik ren hem achterna.
Verder is er niemand binnen. Ik loop heen en weer. Er druppelt water uit een leidingkraantje. Het geluid weerkaatst hoog en tingelend tegen de metalen kleedkamerkasten. Ik zit op een bank te zweten en naar een geopende kast te kijken.
Dan komen Brad en Gil binnen. Brad is helemaal in het wit gekleed, in fel contrast met Gils zwarte kleding. Brad slaat de deur zo hard mogelijk dicht en schreeuwt: Wat is er aan de hand?
Hij is te goed, Brad. Hij is gewoon te goed. Ik kan hem niet verslaan.Deze klootzak is 1 meter 95, serveert granaatslagen, mist nooit. Hij doet me pijn met zijn opslag en met zijn backhand, en ik kan zijn opslag niet breken. Dat kan ik gewoon niet.
Brad zegt niets. Ik denk aan Nick, die acht jaar geleden op dezelfde plek stond, zwijgend, tijdens de regenpauze toen ik van Courier verloor. Sommige dingen veranderen nooit. Hetzelfde zware toernooi, hetzelfde misselijkmakende gevoel, dezelfde ongevoelige reactie van mijn coach.
Ik schreeuw tegen Brad: Wat wil je nou? Ben je soms van plan om juist nú je mond niet open te doen? Doe dat wanneer je wil, maar verdomme toch niet uitgerekend nu?
Hij kijkt me even aan en begint dan te schreeuwen. Brad, die nog nooit met stemverheffing tegen wie dan ook heeft gepraat, laat zich gaan: Wat wil je dat ik zeg, Andre? Wát wil je dat ik zeg? Jij zegt tegen mij dat hij te goed is. Hoe zou jij dat verdomme moeten weten? Jij kunt niet beoordelen hoe hij speelt! Je bent zo verward, zo verblind door je paniek dat het me verbaast dát je hem kunt zien. Te goed? Jíj maakt dat het lijkt dat hij goed is.
Maar...
Laat hem toch. Als je verliest, zorg dan in elk geval dat je het hebt geprobeerd. Raak die verdomde bal!
Maar...
En als je niet zeker weet waar je hem naartoe moet slaan, kun je dit misschien proberen. Sla hem naar dezelfde plaats als hij heeft gedaan. Als hij een backhand crosscourt slaat, doe jij dat ook. Sla jouw bal alleen een beetje beter. Je hoeft niet beter te zijn dan de hele verdomde wereld, weet je nog? Je hoeft alleen maar beter te zijn dan die éne man. Hij heeft niet één slag die jij niet ook hebt. Fuck his serve . Zijn opslag zal minder worden zodra jij goed gaat slaan. Gewoon slaan. Just fucking hit . Als we vandaag verliezen, goed, dan kan ik daarmee leven, maar dan moet je wel op jouw eigen voorwaarden verliezen. De afgelopen dertien dagen heb ik je fantastisch zien spelen. Ik heb je geweldig zien uithalen, mannen zien afmaken, onder druk zien zetten. Dus houd alsjeblieft op medelijden met jezelf te hebben en mij te vertellen dat hij te goed is. En houd alsjeblieft eens op met proberen perfect te zijn! Kijk alleen maar naar de bal, raak die bal! Hoor je me, Andre? Kijk naar de bal. Raak de bal. Laat die vent naar je pijpen dansen.Zorg dat hij je vóélt. Je beweegt niet, je slaat niet; je denkt misschien van wel, maar geloof me, je staat daar alleen maar. Als je verliest, oké, dan mag dat, maar verlies dan wel terwijl je vecht. Ga altijd, altijd vechtend ten onder.
Hij trekt een kleerkast open en ramt hem dicht. Het deurtje klapt weer open en slaat dan met een dreun echt dicht.
De referee komt binnen: We gaan weer beginnen, heren.
Brad en Gil lopen de kleedkamer uit. Als ze naar buiten glippen, zie ik dat Gil Brad stiekem een klopje geeft.
Langzaam loop ik naar de baan. Na een korte warming-up beginnen we weer. Ik ben de stand vergeten en kijk naar het scorebord. O ja, ik sta met 1-0 voor in de tweede set. Maar Medvedev serveert. Weer denk ik aan de finale van 1991 tegen Courier, aan de regenpauze die me toen uit mijn ritme haalde. Misschien kan ik me daar nu voor revancheren. Tenniskarma. Misschien zal de regenpauze die me toen van de wijs bracht, me nu helpen mezelf te hervinden.
Maar Medvedev vertrouwt op zijn eigen Oekraïense karma. Hij gaat gewoon verder waar hij was gebleven, houdt de druk op de ketel, dwingt me continu naar achteren en defensief te spelen, wat me helemaal niet ligt. Het is nu zwaarbewolkt en vochtig, waar Medvedev nog meer kracht uit lijkt te putten. Hij houdt van een traag tempo. Hij is net een woedende olifant die er rustig de tijd voor neemt me onder de voet te lopen. In de eerste game na de regenpauze vuurt hij de bal met een snelheid van 180 kilometer per uur op me af. Binnen een paar seconden is de stand gelijk, 1-1.
Dan breekt hij me. Daarna houdt hij zijn eigen service, breekt me weer en wint de tweede set met opmerkelijk gemak, 6-2.
In de derde set houden we vijf games achter elkaar onze service. Opeens, onverklaarbaar, voor het eerst tijdens de match, breek ik hem. Ik sta voor, 4-2. Ik hoor het publiek naar adem snakken en mompelen.
Maar meteen daarna breekt Medvedev mij. Daarna komt de stand op 4-4.
De zon breekt door, zodat het gravel opdroogt. Het tempo gaat meteen omhoog. Ik serveer en bij 15-15 spelen we verwoed om een punt dat ik met een schitterende backhandvolley verzilver. Bij 30-15 hoor ik in gedachten dat Brad tegen me zegt dat ik naar de bal moet kijken, dat ik de bal moet raken. Ik ga verliezen. Ik sla mijn eerste service met een extra harde kreun. Uit. Snel sla ik de tweede service. Weer uit. Dubbele fout, 30-30.
Zie je wel? Daar heb je het al. Ik ga nog steeds verliezen, Medvedev is nu nog maar zes punten van de eindzege verwijderd. Maar nu ga ik verliezen op Brads voorwaarden en niet op de mijne.
Ik serveer weer. Uit. Koppig weiger ik de tweede opslag voorzichtiger te slaan. Weer uit. Twee dubbele fouten op rij.
Nu is het 30-40. Breakpoint. Ik loop een paar rondjes, knijp mijn ogen dicht, begin bijna te huilen. Ik moet mezelf vermannen. Ik zet mijn tenen tegen de lijn, gooi de bal omhoog en mis weer een opslag. Nu heb ik vijf opslagen op rij gemist. Ik stort in. Nog één gemiste opslag en Medvedev kan serveren voor Roland Garros.
Hij buigt naar voren, klaar om deze tweede opslag weg te vagen. Als returner verplaats je je altijd in je tegenstander en Medvedev weet dat ik in duigen lig nu ik vijf opslagen op rij heb gemist. Daarom denkt hij, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, dat ik niet het lef heb voor een agressieve opslag. Hij verwacht een mooie en zachte kickserve. Hij denkt dat ik geen andere keus heb. Hij stapt naar voren, een stuk voor de baseline, waarmee hij aangeeft dat hij een zachte opslag verwacht en dat hij, als hij die te pakken krijgt, me die door de strot zal rammen. Hij heeft een blik op zijn gezicht waarmee hij duidelijk wil zeggen: Ga je gang, klootzak. Speel maar agressief als je durft.
Dit is een cruciaal moment voor ons beiden. Dit is het keerpunt van de partij, misschien wel van mijn leven. Het is een krachtmeting, van wilskracht, van lef, van mannelijkheid. Ik gooi de bal omhoog en weiger in te binden. Tegen Medvedevs verwachtingen in serveer ik keihard en agressief naar zijn backhand. De bal springt op een vreemde, schuivende manier op. Medvedev rekt zich uit en schept de bal naar het midden van de baan. Ik sla een forehand naar het openliggende gedeelte van de baan. Hij heeft dat goed ingeschat en slaat een backhand naar mijn voeten. Ik buig en sla een vreemde forehand volley, hij retourneert de bal over het net, waarna ik hem heel zachtjes terug over het net tik, waar hij doodvalt. Een geweldige winner voor zo’n zachte slag.
Ik houd mijn service.
Met een licht verende tred loop ik naar mijn stoel. Het publiek reageert uitzinnig. Medvedev had een kans en die heeft hij laten liggen. Volgens mij kan ik aan zijn gezicht zien dat hij dat weet.
Allez, Agassi! Allez!
Eén goede game, denk ik. Speel één goede game en dan heb je een set gewonnen en dan kun je de baan tenminste met opgeheven hoofd verlaten.
De wolken zijn door de wind verdreven. De zon heeft het gravel gedroogd en het tempo ligt nu enorm hoog. Ik zie dat Medvedev met een bezorgde blik naar de lucht kijkt. Hij wil dat de regenwolken terugkomen. Hij wil deze brandende zon niet. Hij begint te zweten. Zijn neusvleugels gaan open. Hij lijkt wel een paard, een draak. Je kunt de draak verslaan. Hij komt achter, 0-40. Ik breek zijn service en win de derde set.
Nu spelen we op mijn voorwaarden. Ik laat Medvedev van links naar rechts rennen, sla de bal keihard, doe alles wat Brad zei dat ik moest doen. Medvedev is iets trager, is zichtbaar afgeleid. Hij heeft te lang gedacht dat hij zou winnen. Hij was er vijf punten vanaf en heeft daar nu last van. Hij blijft er maar aan denken. Hij zegt tegen zichzelf: Ik was er zo dichtbij. Ik was er eigenlijk al. Bij de eindstreep! Hij leeft in het verleden en ik in de toekomst. Hij denkt, ik voel. Niet denken, Andre. Sla harder.
In de vierde set breek ik hem weer. Daarna wordt het een vechtpartij. We spelen goed en degelijk tennis en gaan zuchtend en steunend tot het uiterste. De set kan beide kanten op gaan, maar ik heb één duidelijk voordeel, een geheim wapen dat ik op elk moment kan inzetten, mijn netspel. Daarmee breng ik Medvedev zichtbaar in de problemen, daarover maakt hij zich zorgen. Hij wordt zenuwachtig, paranoïde bijna. Als ik alleen maar dóé alsof ik naar het net wil rennen, deinst hij al achteruit. Als ik naar voren stap, doet hij een stap naar achteren.
Ik win de vierde set.
In het begin van de vijfde set breek ik hem en sta voor met 3-2. Dus toch, de kansen zijn gekeerd. Dát wat in 1990 en 1991 en 1995 mijn deel had moeten zijn, komt nu mijn kant op. Ik sta voor met 5-3, 40-15. Hij serveert. Ik heb twee matchpoints.Ik moet dit nu winnen, anders moet ik de partij uitserveren en dat wil ik niet. Als ik dit nú niet win, win ik misschien helemaal niet. Als ik dit nú niet win, bevind ik me in dezelfde situatie als Medvedev eerder, geobsedeerd door de gedachte hoe dicht ik erbij was. Als ik dit nú niet win, zal ik als ik bijna dement ben terugdenken aan Roland Garros, dan zit ik in mijn schommelstoel met een deken over mijn benen te mompelen over Medvedev. Ik ben al tien jaar helemaal geobsedeerd door dit toernooi. Ik kan de gedachte niet verdragen dat ik dat nog eens tachtig jaar zal zijn. Na alle moeite en alle zweet, na deze onwaarschijnlijke comeback en dit zo wonderlijk verlopen toernooi – als ik dit nu niet win, zal ik nooit meer gelukkig, echt gelukkig kunnen zijn. En Brad zal in een inrichting moeten worden opgenomen. De eindstreep is zo dichtbij dat ik er mijn lippen al op kan drukken, ik voel hem aan me trekken.
Medvedev wint beide matchpoints. Hij houdt de dood op een afstand. We staan op deuce, alweer. Ik win het volgende punt. Matchpoint, alweer.
Ik schreeuw tegen mezelf: Nu! Je moet nú winnen!
Maar hij wint het volgende punt en daarna de game.
De baanwissel duurt eeuwen. Ik dep mijn gezicht met een handdoek. Ik kijk naar Brad, verwacht dat hij een en al wanhoop zal zijn, net als ik. Maar hij kijkt vastbesloten. Hij steekt vier vingers omhoog. Nog vier punten. Vier punten die gelijkstaan aan vier slams. Come on! Let’s go!
Een paar seconden na het winnen van Roland Garros in 1999 door
Andrej Medvedev te verslaan.
Als ik deze partij verlies ben ik gedoemd tot een leven vol spijt omdat ik niet heb gedaan wat Brad heeft gezegd. Ik hoor zijn stem in mijn hoofd: Ga terug naar de bron.
Medvedevs forehand is de bron.
We stappen de baan op. Ik ben van plan elke bal naar zijn forehand te slaan en hij weet dat. Tijdens het eerste punt moet hij zich strekken om een passeerslag van de lijn. De bal belandt in het net. Toch wint hij het volgende punt, doordat ik een forehand in het net sla.
Opeens hervind ik mijn opslag. Als vanuit het niets sla ik een keiharde eerste service waar hij geen antwoord op heeft. Hij slaat een vermoeide forehand uit. Mijn volgende eerste service is zelfs nog harder en hij slaat een forehand in het net.
Championship point . De helft van het publiek scandeert mijn naam en de andere helft roept: Sst. Ik sla nóg een duizelingwekkende eerste service en als Medvedev een stap opzij doet en slapjes met zijn racket zwaait, ben ik de tweede die al weet dat ik Roland Garros heb gewonnen. Brad is de eerste. Medvedev is de derde. De bal komt ver achter de baseline neer. Ik geniet als ik hem neer zie komen.
Ik steek mijn armen in de lucht, waardoor mijn racket op het gravel neerkomt. Ik huil. Ik wrijf over mijn hoofd. Het is gewoon griezelig hoe goed dit voelt. Winnen hóórt niet zo goed te voelen. Winnen hóórt niet zo belangrijk te zijn. Maar het is wel zo, echt, ik kan er niets aan doen. Ik ben ontzettend blij, ik ben Brad dankbaar, en Gil, en Parijs, zelfs Brooke en Nick. Zonder Nick zou ik hier niet zijn. Zonder alle ups en downs met Brooke, zelfs zonder onze ellendige laatste dagen samen, zou dit niet mogelijk zijn geweest. Ik ben zelfs mezelf een beetje dankbaar, voor alle goede en foute keuzes die ik heb gemaakt en die me hier hebben gebracht.
Als ik de baan verlaat, blaas ik handkusjes in alle vier de windrichtingen. Dat is het enige gebaar dat ik kan bedenken om de oprechte dankbaarheid uit te drukken die door me heen stroomt, de emotie die voelt als de bron van alle andere emoties. Ik zweer dat ik dat vanaf nu altijd zal doen als ik een tennisbaan verlaat: ik zal handkusjes naar de vier hoeken van de aarde blazen, om iedereen te bedanken.
We vieren een klein feestje in een Italiaans restaurant, Stressa, in het centrum van Parijs. Vlak bij de Seine, vlak bij de plek waar ik Brooke het tennishangertje heb gegeven. Ik drink champagne uit mijn trofee. Gil drinkt cola en is fysiek niet in staat om niet te glimlachen. Af en toe legt hij zijn hand op de mijne, zo zwaar als een dik woordenboek, en zegt: You did it.
We did it, Gilly.
McEnroe is er ook. Hij geeft me een telefoon en zegt: Iemand wil even dag tegen je zeggen.
Andre? Andre! Gefeliciteerd. Ik was zo blij toen ik je vanavond zag. Ik ben jaloers op je.
Borg. Jaloers? Waarom?
Je hebt iets gedaan wat maar heel weinig mensen hebben gedaan.
Als Brad en ik teruglopen naar het hotel komt de zon op. Hij slaat zijn arm om me heen en zegt: De reis is op de juiste manier geëindigd.
Hoezo?
Hij zegt: Meestal is het zo dat de reis in een leven op de verkeerde manier eindigt. Maar deze keer is hij op de juiste manier geëindigd.
Ik sla een arm om hem heen. Dat is een van de weinige dingen die de Profeet die maand verkeerd ziet, want de reis is nog maar net begonnen.