het begin
Het heeft de hele dag met tussenpozen geregend. Stefanie kijkt naar de lucht en vraagt: Wat denk jij?
Kom op, zeg ik. Laten we het maar proberen. Als jij het wilt, wil ik ook.
Willen. Ze fronst. Ze wil altijd wel, maar ze kan niet voor haar kuit spreken. Die veroorzaakt al problemen sinds ze gestopt is. Vooral de laatste tijd. Ze kijkt naar beneden. Stomme kuit. Volgende week moet ze in Tokio een liefdadigheidswedstrijd spelen. Ze speelt om geld in te zamelen voor haar school in Afrika en ze wil goed spelen, zelfs al is het maar een demonstratiewedstrijd. Ze voelt die oude druk weer om goed te spelen. Bovendien vraagt ze zich af hoe goed ze het nog kan.
Dat vraag ik me ook af. Het is alweer een jaar geleden dat ik de laatste keer van de baan af kwam, tijdens de US Open. Het is in de herfst van 2007.
We zijn de hele week dus al van plan naar de tennisbaan te gaan om te tennissen, maar vandaag is het uitgerekend die ene dag in het jaar waarop het in Vegas regent.
We can’t build a fire in the rain .
Weer kijkt Stefanie naar de bewolkte lucht. Dan naar de klok. Drukke dag, zegt ze. Ze moet Jaden ophalen van school. Het is nu of nooit.
Als het niet ophoudt met regenen, als we niet gaan tennissen, ga ik misschien wel even langs mijn eigen school. Dat doe ik meestal als ik tijd heb. De school is ongelooflijk groot geworden: een opleidingsinstituut van 7.500 vierkante meter, met 650 leerlingen en een wachtlijst van 800.
De campus, die veertig miljoen dollar heeft gekost, bevat alles waar de kinderen behoefte aan kunnen hebben. Een hightech tv-productiestudio. Een computerruimte met tientallen Dell-computers langs de muren en een grote, zachte witte bank. Een eersteklas sportzaal met even fantastische apparaten als in de meest exclusieve clubs in Vegas. Er is een ruimte om met gewichten te werken, een lezingenzaal en er zijn badkamers die even modern en schoon zijn als de badkamers in de beste hotels van de stad. Het mooiste is dat alles nog even strak in de verf zit en even schoon is als toen de school werd geopend. Leerlingen, ouders, de buurt, iedereen heeft respect voor de school omdat hij van iedereen is. De buurt is niet veel verbeterd sinds de school er is. Toen ik een tijdje geleden een rondleiding gaf, werd er aan de overkant op iemand geschoten. Toch is er in acht jaar tijd geen enkele ruit kapotgegooid en geen enkele muur bespoten met graffiti.
Overal kun je aan kleine dingen, aan subtiele details zien dat deze school anders is; hier gaat het om uitmuntendheid. In het raam aan de voorzijde is één woord geëtst – het motto van de school – believe. In elk klaslokaal stroomt gefilterd daglicht binnen. Het daglicht wordt vanuit dakramen die op het zuiden liggen weerkaatst tegen hightech reflectoren, zodat een zacht licht binnenstroomt dat ideaal is om bij te lezen en je te concentreren. De docenten hoeven nooit een lichtschakelaar om te draaien, zodat niet alleen energie en geld wordt bespaard, maar de studenten ook geen last krijgen van hoofdpijn of zwaarmoedigheid die door de gewone tl-verlichting wordt veroorzaakt en die ik me maar al te goed kan herinneren.
Ons terrein is opgezet als een universiteitscampus, met intieme hoekjes en gezellige grotere pleinen. De muren zijn van steen – lichtpaars en zalmroze kwartsiet uit mijnen uit de buurt – en de wandelpaden zijn omzoomd met prachtige pruimenbomen. Die paden komen allemaal uit op een prachtige heilige eik, een symbolische Tree of Hope, die we al hebben geplant voor er zelfs maar een spa in de grond ging. Het belangrijkste moet eerst, dachten onze architecten en dus hebben ze eerst de Boom van de Hoop geplant en daarna de bouwvakkers gevraagd of ze de boom water en voldoende licht wilden geven terwijl ze de school eromheen bouwden.
Het stuk grond waar de school op staat is klein, slechts drie hectare, maar de architecten vonden dat juist prettig. Ze wilden dat de paden over de campus een korte, bochtige reis symboliseerden. Als het leven zelf. Waar een leerling zich ook bevindt, kan hij zich omdraaien en een glimp opvangen van waar hij vandaan komt of als hij de andere kant op kijkt iets zien van waar hij naartoe gaat. Basisschoolleerlingen kunnen kijken naar de hoge gebouwen van de high school die op hen staan te wachten, maar ze kunnen de stemmen van de oudere kinderen niet horen. We willen ze niet bang maken. Leerlingen van de high school kunnen achteromkijken naar de lokalen van de basisschool waar ze vandaan komen, ook al kunnen ze het hoge gegil op het schoolplein niet horen. We willen ze immers niet storen.
De architecten komen uit de buurt. Mike Del Gatto en Rob Gurdison hebben zich helemaal op dit project gestort en maanden besteed aan het uitpluizen van de geschiedenis van de buurt, aan het bestuderen van andere charter schools in het land, aan het experimenteren met ideeën. Dan waren ze de hele nacht rond de pingpongtafel in Mike’s souterrain aan het brainstormen. Op die pingpongtafel bouwden ze eerst een kartonnen model van de school, zich niet bewust van de coïncidentie of de ironie.
Het was hun idee om de gebouwen een verhaal te laten vertellen. Wij vertelden hun de verhalen die we verteld wilden hebben. In de middle school wilden we gigantische foto’s van Martin Luther King Jr., Mahatma Gandhi en natuurlijk Mandela, met hun inspirerende uitspraken op glazen panelen onder hun portretten. Omdat de meeste leerlingen donker zijn, vroegen we Mike en Rob om in een van de muren gemarmerde glazen stenen te metselen die de Grote Beer voorstellen, en rechts ervan één glazen steen die de Poolster voorstelt. De Grote Beer en de Poolster waren bakens voor weggelopen slaven en wezen hun de weg naar de vrijheid.
Mijn kleine bijdrage aan de esthetiek van de school is deze: ik heb in de gemeenschappelijke ruimte van de high school een glanzende, zwarte Steinway neergezet. Toen ik de piano kwam brengen, kwamen alle leerlingen eromheen staan en ik verbaasde hen door Lean On Me te spelen. Wat ik vooral geweldig vond, was dat de leerlingen niet wisten wie ik was. Toen de docenten hun dat vertelden, waren ze niet eens erg onder de indruk.
Ik droomde van een school waar zo weinig mogelijk sprake was van onbezielde routinematige voorschriften. Ik wilde een plek die toevallige invallen stimuleert. Een plaats waar toevallige invallen de norm zijn. Die droom is uitgekomen. Elke dag kan er iets gebeuren op de Agassi Prep. President Bill Clinton zou langs kunnen komen om een geschiedenisles te geven. Shaquille O’Neal zou de gymleraar kunnen vervangen. In de hal zou je Lance Armstrong kunnen tegenkomen, of Mohammed Ali met een bezoekerspasje opgespeld en schaduwboksend met een eerstejaars. Misschien zie je op een dag Janet Jackson of Elton John in de deuropening van een klaslokaal staan, of leden van Earth, Wind & Fire die een college volgen. Toen we de sportzaal openden, was de NBA All-Star Game toevallig in Vegas. We hebben de rookies en tweedejaars All-Stars gevraagd om hun traditionele pickup game bij ons te komen spelen. Dat is de eerste wedstrijd die ooit op Agassi Prep is gespeeld.
Onze docenten zijn de besten, punt uit. We hebben hen uitgekozen omdat het deskundige, gedreven, inspirerende mannen en vrouwen zijn, die bereid zijn zich volledig in te zetten, die overal bij betrokken willen zijn. We vragen elke docent om te geloven dat elke leerling kan leren. Dat klinkt als een ongelooflijk voor de hand liggende en logische gedachte, maar tegenwoordig spreekt dat niet vanzelf.
Omdat Agassi Prep een langere schooldag heeft en een langer schooljaar dan andere scholen, verdienen onze docenten misschien een iets lager uurloon dan docenten die elders werken. Maar ze hebben meer geld tot hun beschikking, waardoor de kans groter is dat ze optimaal presteren en een wezenlijke bijdrage leveren aan het leven van de kinderen.
We vonden het belangrijk dat de leerlingen een schooluniform dragen. Een tennisshirt met een kaki lange broek, korte broek of rok, in de officiële schoolkleuren: bordeauxrood en marineblauw. We zijn van mening dat hierdoor minder gauw sprake is van onderlinge concurrentie en we weten dat het de ouders op de lange duur geld bespaart. Telkens als ik de school binnenloop, verbaas ik me over de ironie van het feit dat ik nu voorstander ben van het dragen van een schooluniform. Ik zou het heel leuk vinden als de een of andere Wimbledon-official die toevallig in Vegas is hier een rondleiding zou vragen. Ik zou zijn of haar reactie weleens willen zien als ik hem vertel over de strikte kledingcode op mijn school.
We hebben nóg een code, een code die ik de allerbelangrijkste vind. De Code van Respect waarmee elke dag begint. Altijd als ik er ben, steek ik mijn hoofd om de hoek van de deur van een willekeurig klaslokaal en vraag de kinderen of ze willen opstaan en samen met mij het volgende willen opzeggen:
De kern van goede discipline is respect.
Respect voor autoriteit en respect voor anderen.
Respect voor je eigen persoon en voor regels.
Het is een houding die thuis begint,
en op school versterkt wordt
en die toegepast kan worden in het hele leven.
Dan beloof ik dat zij, als ze deze eenvoudige richtlijn onthouden en zich eraan houden, heel veel kunnen bereiken.
Als ik door de gangen loop en in de klaslokalen kijk, zie ik hoe de kinderen deze school waarderen. Dat hoor ik aan hun stem, zie ik aan hun lichaamshouding. De docenten en andere personeelsleden hebben me verteld over hun achtergrond, en ik weet dat deze school hun leven op allerlei manieren verrijkt. Bovendien vragen we de leerlingen een persoonlijk essay te schrijven waarvan we een samenvatting maken en dat we opnemen in het programma van de voorstelling voor de sponsoren. Zodoende vernam ik het verhaal van het meisje dat alleen woont met haar ziekelijke moeder die door een ongeneeslijke longziekte al jaren niet meer kan werken. Ze wonen in een appartement vol kakkerlakken in een buurt waar bendes de scepter zwaaien. Daarom beschouwt het meisje de school als een soort toevluchtsoord. Ze haalt, vertelt ze met ontroerende trots, heel hoge cijfers, omdat ik tegen mezelf zei dat als ik het goed zou doen op school niemand me zou vragen hoe het bij mij thuis was, en dan hoefde ik niemand mijn verhaal te vertellen. Nu ben ik zeventien en ook al heb ik werkeloos moeten toekijken hoe mijn moeder aftakelt, ook al heb ik tussen The Bloods en de kakkerlakken moeten wonen, ook al heb ik op allerlei scholen gezeten, ook al heb ik moeten werken om ons gezin te onderhouden, toch wil ik naar school.
Een andere ouderejaars schrijft over haar pijnlijke relatie met haar vader die een groot deel van haar jeugd in de gevangenis heeft gezeten. Toen hij onlangs vrijkwam heeft ze hem ontmoet en zag dat hij pijnlijk mager was, samenwoonde met een hologige vrouw in een kapotte camper die stonk naar rioolwater en crack . Omdat ze vastbesloten was niet dezelfde fouten te maken als haar ouders dwingt het meisje zichzelf om te slagen op Agassi Prep. Ik laat mezelf niet zakken zoals anderen hebben gedaan. Ik ben degene die mijn eigen toekomst moet bepalen en ik zal nooit opgeven.
Toen ik nog niet zo lang geleden door de high school liep, werd ik aangeklampt door een jongen. Hij was vijftien en verlegen, had bolle wangen en een bezielde uitdrukking op zijn gezicht. Hij vroeg of hij onder vier ogen met me kon praten.
Natuurlijk, zei ik.
We gingen in een nis in de hal staan.
Hij wist niet goed hoe hij moest beginnen. Ik zei dat hij maar bij het begin moest beginnen.
Een jaar geleden is mijn leven veranderd, zei hij. Dramatisch. Mijn vader overleed. Gedood. Vermoord, weet u.
Wat erg voor je!
Daarna was ik echt even de weg kwijt. Ik wist niet wat ik moest doen.
De tranen sprongen in zijn ogen.
Toen kwam ik naar deze school, zei hij. En die heeft mijn leven weer richting gegeven. Me hoop gegeven. De school gaf me een léven. Daarom heb ik naar u uitgekeken, Mr. Agassi, en toen ik u langs zag lopen moest ik me aan u voorstellen en u dit vertellen, weet u. Dank u wel.
Ik omhelsde hem en zei dat ik hém moest bedanken.
In de hogere klassen is de aandacht vooral op de studie gericht. De kinderen horen steeds maar weer dat Agassi Prep alleen maar een duwtje in de rug is. Ga niet achteroverleunen, zeggen we. De universiteit is het hoofddoel. Ook al zouden ze dat vergeten, dan worden ze er toch op allerlei manieren aan herinnerd. Aan de muren hangen de vaantjes van allerlei universiteiten. Een brede gang heet College Street. Een metalen luchtbrug tussen de beide hoofdgebouwen is nog nooit gebruikt, en zal ook nooit worden gebruikt, tot de eerste ouderejaars in juni 2009 hun diploma’s krijgen en naar de universiteit gaan. Als ze die luchtbrug zijn overgestoken, stappen de ouderejaars een geheime kamer binnen, schrijven hun naam in een boek en schrijven een tekst op voor de leerlingen van het volgende jaar, en het volgende, en van alle volgende jaren. Ik kan mezelf al zien terwijl ik die eerste ouderejaars toespreek. Ik werk nu al aan die toespraak, samen met J.P. en Gil.
Ik denk dat ik het over contradicties ga hebben. Een vriend van me zei dat ik Walt Whitman zou kunnen citeren: Spreek ik mezelf tegen? Goed, dan spreek ik mezelf tegen.
Met een groepje leerlingen van de Andre Agassi College Preparatory
Academy.
Ik heb nooit geweten dat dit een acceptabel gezichtspunt was. Nu laat ik me erdoor leiden. Nu is het mijn Poolster. En dat ga ik de studenten vertellen. Het leven is een tenniswedstrijd tussen tegengestelde polen. Winnen en verliezen, liefde en haat, open en dicht. Dat helpt je om dat pijnlijke feit al vroeg in je leven te onderkennen, vervolgens de tegenstellingen in jezelf te leren zien en ze, als je ze niet kunt onderschrijven of je ermee verzoenen, dan tenminste te accepteren en verder te gaan met je leven. Het enige wat je niet kunt doen, is ze negeren.
Welke andere boodschap zou ik hen kunnen meegeven? Welke andere boodschap zouden ze mogen verwachten van een schoolverlater zonder diploma die alleen maar trots is op zijn school?
Het regent niet meer, zegt Stefanie.
Kom op, zeg ik. We gaan!
Ze trekt een tennisrokje aan. Ik trek een broek aan. We rijden naar de tennisbaan een stukje verderop in de straat. Achter de balie zit een meisje een roddelblad te lezen. Als ze opkijkt, valt de kauwgum bijna uit haar mond.
Hallo, zeg ik.
Hi.
Ben je open?
Ja.
Kunnen we de baan een uurtje huren?
Eh... jawel.
Hoe duur is dat?
Veertien dollar.
Oké.
Ik geef haar het geld.
Ze zegt: Jullie mogen het centercourt nemen.
We lopen de trap af naar een mini-amfitheater, waar een blauwe tennisbaan ligt met metalen tribunes eromheen. We zetten onze tassen naast elkaar, stretchen en kreunen, en plagen elkaar over hoe lang het al geleden is.
Uit mijn tas haal ik polsbandjes, tape en kauwgum.
Stefanie vraagt: Welke kant wil jij?
Deze.
Ik wist het.
Ze slaat een zachte forehand. Ik kraak als de blikken man uit The Wizard of Oz als ik ernaartoe sjok en hem terugsla. We spelen een rustige, aarzelende rally, maar dan slaat Stefanie opeens een backhand op de lijn die klinkt alsof er een goederentrein langsrijdt. Ik kijk haar onderzoekend aan. Gaan we zo spelen?
Ze slaat een Steffi Slice naar mijn backhand. Ik sla hem terug, zo hard ik kan en roep: Met die slag hebben we heel wat rekeningen kunnen betalen!
Ze glimlacht en blaast een lok uit haar ogen.
Onze schouders worden soepeler, onze spieren worden warm. Het tempo versnelt. Ik sla de bal zuiver en hard, en mijn vrouw doet hetzelfde. We slaan de bal niet langer doelloos heen en weer, maar beginnen punten te maken. Zij slaat een gemene forehand. Ik sla een keiharde backhand, in het net.
Het is al twintig jaar geleden dat ik een backhand crosscourt heb gemist. Ik kijk naar de bal die bij het net ligt. Heel even baal ik ervan. Ik zeg dat ik ervan baal. Ik voel dat ik geïrriteerd raak.
Dan begin ik te lachen, en Stefanie ook, en dan beginnen we opnieuw.
Met elke slag ziet ze er gelukkiger uit. Haar kuit voelt goed. Ze denkt dat het wel zal gaan in Tokio. Nu ze zich niet langer druk maakt over haar blessure kunnen we spelen, echt spelen. Algauw genieten we er zo van dat we niet eens merken dat het begint te regenen. En ook niet dat er toeschouwers komen.
Een voor een druppelen ze binnen. Kennelijk bellen mensen elkaar op, vertellen elkaar dat wij hier zijn, op een openbare tennisbaan, en voor de lol een partijtje staan te tennissen. Zoals Rocky Balboa en Apollo Creed nadat het licht in de sportzaal uit is en de deuren op slot.
Het gaat steeds harder regenen. Maar we houden er niet mee op. We spelen fanatiek. De mensen die nu binnenkomen hebben een fototoestel bij zich. Ze flitsen. Het flitslicht lijkt ongelooflijk fel en wordt gereflecteerd en vergroot door de regendruppels. Mij kan het niets schelen en Stefanie merkt het niet eens. We zijn vooral gericht op de bal, op het net, op elkaar.
Een lange rally. Tien slagen, vijftien. Hij eindigt als ik mis. De baan ligt vol met ballen. Ik wip drie ballen op en stop er eentje in mijn zak.
Ik roep tegen Stefanie: Kom op, babe! Laten we allebei terugkomen! Wat vind jij ervan?
Ze geeft geen antwoord.
Jij en ik, zeg ik. We maken het deze week nog bekend!
Nog steeds geen antwoord. Ze is zoals altijd veel geconcentreerder dan ik. Net zoals ze op de baan geen beweging te veel maakt, zegt ze ook nooit een woord te veel. J.P. zegt weleens dat de drie invloedrijkste mensen in mijn leven – mijn vader, Gil en Stefanie – Engels niet als moedertaal hebben. En met alle drie communiceer ik vooral fysiek.
Ze concentreert zich op elke slag. Elke bal is belangrijk. Ze wordt nooit moe, mist nooit. Het is een genot om naar haar te kijken, maar ook een voorrecht. Mensen vragen weleens hoe dat is, en ik kan nooit op het goede woord komen, maar nu wel: het is een voorrecht.
Ik mis weer. Ze kijkt, wacht.
Ik serveer. Zij retourneert en maakt dan de Stefanie-zwaai, alsof ze een denkbeeldige mug wegslaat en die betekent dat ze ermee ophoudt. Tijd om Jaden op te halen.
Ze loopt de baan af.
Nog niet, zeg ik.
Wat? Ze blijft staan, kijkt me aan, lacht.
Oké, zegt ze en loopt terug naar de baseline. Het heeft geen zin, maar zo ben ik nu eenmaal en dat begrijpt ze. Er ligt van alles op ons te wachten, leuke dingen. Ze wil er dolgraag mee beginnen, net als ik. Maar ik kan er niets aan doen, ik wil ook nog heel graag even doorspelen.