hoofdstuk 20
Brooke en ik kopen een huis in Pacific Palisades, maar niet het huis dat ik wilde. Ik had mijn zinnen gezet op een grote, rommelige boerderij met een grote woonkamer met open keuken. Maar zij vond dit huis mooi en nu wonen we dus hier, in een soort aftreksel van een Frans landhuis van een paar verdiepingen, tegen een steile rots aan. Het leeft niet en doet steriel aan, het ideale huis voor een kinderloos stel dat van plan is veel tijd in verschillende kamers door te brengen.
De makelaar gaf hoog op over het adembenemende uitzicht. Aan de voorzijde kijken we uit op Sunset Boulevard. ’s Avonds kan ik de Holiday Inn zien waar ik na ons eerste afspraakje heb gelogeerd. ’s Avonds zit ik vaak naar het hotel te kijken en me af te vragen wat er zou zijn gebeurd als ik was doorgereden, als ik Brooke nooit zou hebben teruggebeld. Ik besluit dat het uitzicht vanuit ons huis beter is als ik vanwege mist of smog die Holiday Inn niet kan zien.
Eind 1996 organiseren we een gecombineerde housewarming/nieuwjaarsparty en nodigen onze vrienden uit Vegas uit en Brooke’s vrienden uit Hollywood. De veiligheid bespreken we met Gil. Na een aantal nieuwe enge brieven moeten we onszelf beschermen tegen indringers. Daarom staat Gil het grootste deel van de avond onder aan de oprit. Hij controleert iedereen. McEnroe arriveert en ik maak er grapjes over dat hij langs Gil heeft kunnen komen. Hij zit op de waranda en praat over tennis – op dat moment mijn minst favoriete gespreksonderwerp en dus luister ik maar half. Ik ben de hele avond drankjes aan het mixen, kijk naar J.P. die met een stalen Oscar Peterson-achtige borstel aan het drummen is, of zit voor de open haard. Ik stook hem op, leg er nieuw hout op en staar in de vlammen. Ik beloof mezelf dat 1997 een beter jaar zal worden dan 1996. Ik zweer dat 1997 mijn jaar gaat worden.
Brooke en ik zijn bij de Golden Globe Awards als ik word gebeld door Gil. Zijn twaalf jaar oude dochtertje Kacey heeft een ongeluk gehad. Ze was tijdens een uitje van de kerk aan het sleeën op Mt. Charleston, een uur ten noorden van Vegas, en is keihard op een bevroren sneeuwbank geklapt. Ze heeft haar nek gebroken. Ik laat Brooke achter en vlieg naar Vegas. Als ik in het ziekenhuis kom, draag ik nog steeds mijn smoking. Ik vind Gil en Gaye in de hal. Ze zien eruit alsof ze bijna niet meer kunnen. We omhelzen elkaar en ze vertellen me dat het er slecht uitziet, heel slecht. Kacey moet geopereerd worden. De artsen zeggen dat ze misschien wel verlamd is.
We zijn dagenlang in het ziekenhuis, praten met de artsen en proberen Kacey te troosten. Gil moet naar huis, bijslapen. Hij is uitgeput, maar wil niet weg; hij wil zijn dochter beschermen. Ik krijg een idee. Ik ben in het bezit van een grote verbouwde minibus, gekocht van Perry’s vader. Er zitten een satellietschotel en een opklapbed in. Ik parkeer hem voor het ziekenhuis, voor de hoofdingang, en zeg tegen Gil: Nu hoef je buiten de bezoekuren niet helemaal naar huis. Dan hoef je alleen maar naar beneden te gaan om een paar uurtjes slaap te pakken, achter in je nieuwe bus.
Natuurlijk is het betaald parkeren voor het ziekenhuis. En dus heb ik de bekerhouders van het busje volgestopt met kwartjes. Het is voor het eerst dat de rollen van Gil en mij min of meer omgekeerd zijn: een paar dagen lang kan ik hém sterker maken.
Wanneer Kacey een week later uit het ziekenhuis wordt ontslagen, zeggen de doktoren dat het gevaar geweken is, dat ze snel weer op de been zal zijn. Ik wil met haar mee naar huis, zien hoe ze herstelt na haar operatie. Maar Gil wil er niets van weten; hij weet dat ik in San Jose word verwacht.
Ik zeg tegen Gil dat ik het toernooi ga afzeggen.
Geen sprake van, zegt hij. We kunnen nu alleen nog maar wachten en bidden. Ik hou je telefonisch wel op de hoogte. Ga. Speel.
Ik heb nog nooit ruziegemaakt met Gil en ik wil niet dat dit de eerste keer wordt. Met tegenzin ga ik naar San Jose en speel mijn eerste partij in drie maanden. Mijn tegenstander is Mark Knowles, een van mijn oude kamergenoten op de Bollettieri Academy. Na een lange carrière in het dubbelspel probeert hij nu door te breken in het enkelspel. Hij is een fantastisch sportman, maar ik verwacht geen problemen met hem. Ik ken zijn spel beter dan hijzelf. En toch komt het tot een derde set. En ook al win ik, het is geen fraaie overwinning, en dat steekt me. Ik sla me door het toernooi, zo te zien op ramkoers met Pete, maar ik verlies in de halve finale tegen de Canadees Greg Rusedski. Mijn geest vliegt terug naar Vegas, uren eerder dan mijn lichaam.
Ik zit in mijn vrijgezellenhonk tv te kijken met Slim, mijn assistent. Ik ben in een slechte bui. Het gaat toch niet goed met Kacey, en Gil heeft het niet meer. Ondertussen komt mijn trouwdag dichterbij en eigenlijk wil ik het uitstellen of het helemaal afblazen, maar ik weet niet hoe.
Slim is ook gestrest. Hij en zijn vriendin hebben kortgeleden een ongelukje gehad, hun condoom is geknapt. En nu is ze over tijd. Tijdens de reclame staat hij op en zegt dat er maar één ding op zit: high worden.
Hij vraagt: Wil je samen met mij high worden?
High?
Ja.
Waarmee?
Gack .
Wat is gack in vredesnaam?
Crystal meth.
Waarom noemen ze het dan gack ?
Omdat je dat geluid maakt als je high bent. Je geest gaat dan zo snel dat je alleen nog maar gack, gack, gack kunt zeggen.
Zo voel ik me altijd. Waarom zou je dat willen?
Je denkt dat je Superman bent, dude . Echt.
Alsof iemand anders de woorden uitspreekt, alsof er iemand vlak achter me staat, hoor ik mezelf zeggen: You know what? Fuck it. Yeah. Let’s get high.
Slim legt een beetje poeder op de salontafel. Hij snijdt het, snuift het op. Hij snijdt nog wat, ik snuif het op. Ik ga weer op de bank zitten en denk aan de Rubicon die ik net ben overgegaan. Even heb ik spijt, en meteen daarna voel ik me ontzettend verdrietig. Dan volgt een grote golf euforie die alle negatieve gedachten uit mijn hoofd veegt, elke negatieve gedachte die ik ooit heb gehad. Het is een cortisoninjectie in de subcortex. Ik heb me nog nooit zo levend gevoeld, zo vol hoop. Ik heb me vooral nog nooit zo energiek gevoeld. Ik krijg de aandrang, een wanhopig verlangen om schoon te maken. Ik ga mijn hele huis door, maak het van boven tot onder schoon. Ik stof de meubels af, sop de badkuip uit, verschoon de bedden, veeg de vloeren. Als er niets meer schoon te maken is, doe ik de was. Alle was. Ik vouw al mijn truien en T-shirts op. Daarna ben ik nog even energiek. Ik wil niet gaan zitten. Als ik zilveren bestek had, zou ik het gaan poetsen. Als ik leren schoenen had, zou ik ze poetsen tot ze glansden. Als ik een grote stapel munten had, zou ik er rolletjes van maken. Ik ga op zoek naar Slim. Hij is in de garage, demonteert de motor van zijn auto en zet hem weer in elkaar. Ik zeg dat ik op dit moment alles zou kunnen doen, alles man, alles! Ik zou in de auto kunnen stappen, naar Palm Springs rijden en achttien holes spelen, daarna weer naar huis rijden, de lunch klaarmaken en gaan zwemmen.
Ik slaap twee dagen niet. En als ik uiteindelijk wel ga slapen, is het de slaap der doden en onschuldigen.
Een paar weken later speel ik tegen Scott Draper. Deze keer heb ik moeite met hem. Hij is linkshandig, getalenteerd, een goede speler, hoewel ik hem altijd met gemak heb verslagen. Ik zou geen enkel probleem met hem moeten hebben en toch maakt hij het me moeilijk. Eerlijk gezegd heb ik er zoveel moeite mee Draper te verslaan, dat ik me serieus begin af te vragen wie hem de laatste keer heeft verslagen. Hoe is het mogelijk dat ik zo kort geleden nog maar zoveel beter was? In elke fase van de strijd speelt hij beter dan ik.
Na afloop vragen de journalisten of het wel goed met me gaat. Hun toon is niet beschuldigend of vals. Ze klinken als Perry en Brad. Ze zijn echt geïnteresseerd, proberen erachter te komen wat er aan de hand is.
Brooke interesseert het merkwaardig genoeg amper. Ik verlies nu steeds en de enige keer dat ik niet verlies is wanneer ik me voor een toernooi afmeld. Het enige wat ze zegt is dat ze het fijn vindt dat ik vaker bij haar ben. Bovendien, zegt ze, omdat ik nu minder vaak tennis, ben ik ook minder chagrijnig.
Haar desinteresse komt gedeeltelijk doordat ze de trouwerij aan het plannen is, maar ook door haar overdreven prehuwelijkse trainingsschema. Ze doet met Gil aan fitness om in haar witte jurk te passen. Ze vecht met gewichten, doet aan hardlopen en stretchen, en telt elke calorie. Als extra stimulans plakt ze een foto op de deur van de koelkast met een metalen hartje eromheen. Het is een foto van de perfecte vrouw, zegt ze. De perfecte vrouw met de perfecte benen, de benen die Brooke wil.
Verbijsterd kijk ik naar de foto. Ik steek mijn hand uit en raak het fotolijstje aan.
Is dat niet...?
Ja, zegt Brooke, Steffi Graf.
In april doe ik mee aan de Davis Cup. Ik hoop op een vonk. Ik ben fanatiek aan het sporten, hard aan het trainen. We spelen tegen Nederland. Mijn eerste partij in Newport Beach is die tegen Sjeng Schalken. Hij is bijna twee meter lang, maar serveert alsof hij 1meter 50 is. Toch slaat hij de bal zuiver en net als ik is hij een punisher , iemand die achterin blijft en probeert zijn tegenstander te laten lopen en daardoor af te matten. Ik weet wat me te wachten staat. De zon schijnt, het waait en de Nederlanders onder het publiek dragen klompen en zwaaien met tulpen. Ik versla Schalken in drie sets. Ik moet er diep voor gaan.
Twee dagen later speel ik tegen Jan Siemerink, bijgenaamd de Garbage Man, de vuilnisman. Hij is linkshandig, volleert geweldig en komt snel naar het net, dat hij bovendien uitstekend afdekt. Maar voor de rest oogt zijn spel vooral grappig. Elke forehand van Siemerink lijkt namelijk een misslag, elke backhand ook. Als vuilnis. Zelfs zijn service ziet er enigszins onooglijk, slingerend uit. Vol vertrouwen begin ik aan de partij, maar kom al snel tot de ontdekking dat zijn gebrekkige techniek een sterk wapen is. Zijn afgrijselijke slagen brengen je altijd uit balans. Je timing voelt nooit goed. Na twee uur ben ik uit mijn hum, loop ik te hijgen en heb ik een barstende koppijn. Desondanks win ik en behaal een eindscore van 24-4, een van de beste resultaten die ooit door een Amerikaan in de Davis Cup zijn behaald. Sportjournalisten loven dit minieme onderdeel van mijn spel en vragen waarom ik dit succes niet naar mijn overige partijen weet te vertalen. Ook al is hun lof gematigd, toch koester ik die. Het voelt goed. Deze Davis Cup is me wel een kort dankgebedje waard.
Aan de andere kant gooit de Davis Cup mijn manicureschema hopeloos in de war. Brooke heeft heel veel dingen van me gevraagd voor de bruiloft, maar één onwrikbare eis is dat mijn nagels perfect moeten zijn. Ik pluk aan mijn nagelriemen, mijn hele leven al, en als ze de trouwring om mijn vinger schuift, zegt ze, wil ze dat mijn handen er perfect uitzien. Maar vlak voor mijn partij tegen Schalken, en ook na afloop ervan, geef ik me over. Ik ga in de stoel van de manicure zitten, kijk naar de vrouw die zich met mijn nagelriemen bezighoudt en bedenk dat dit net zo verkeerd en wanstaltig aanvoelt als mijn partij tegen de Garbage Man.
Ik denk: dít noem ik pas garbage .
Met vier helikopters vol paparazzi boven ons hoofd trouwen Brooke en ik op 19 april 1997. De plechtigheid vindt plaats in Monterey, in een kerkje waar het verschrikkelijk, nee gruwelijk heet is. Ik zou alles overhebben voor een beetje frisse lucht, maar de ramen moeten dicht blijven om het lawaai van de helikopters buiten te sluiten.
De hitte is niet de enige reden dat het zweet me uitbreekt tijdens de plechtigheid. De voornaamste reden is dat mijn lichaam en zenuwen op zijn. Terwijl de priester praat, stroomt het zweet uit mijn wenkbrauwen, mijn kin, mijn oren. Iedereen kijkt naar me. Zij zweten ook, maar niet zoals ik. Mijn nieuwe Dunhill-jasje is doorweekt. Zelfs mijn schoenen knersen als ik loop. Ze hebben bovendien verhoogde zolen, nog zo’n niet-onderhandelbare eis van Brooke. Ze is nogal lang en wilde op de foto’s niet boven me uittorenen.
Voordat wij de kerk verlaten, vertrekt een nepbruid, een stand-in voor Brooke. Zij moet de paparazzi op het verkeerde been zetten. Toen ik voor het eerst over dit plan hoorde, heb ik me ervoor afgesloten, weigerde er aandacht aan te besteden. Maar nu, nu ik Brooke’s dubbelganger zie vertrekken, denk ik iets wat geen enkele man op zijn trouwdag hoort te denken: kon ik ook maar vertrekken. Had ik maar een nepbruidegom die mijn plaats kon innemen.
Een Assepoesterkoets met paarden ervoor staat klaar om Brooke en mij naar de receptie te brengen die plaatsvindt op een ranch die Stonepine heet. Maar eerst moeten we een stukje met de auto daar naartoe. In de auto zit ik naast Brooke, naar beneden te staren. Ik voel me ellendig door mijn aanvallen van angstzweet. Brooke zegt dat het oké is. Ze is heel lief, maar het is niet oké. Niets is oké.
Als we de ruimte betreden waar de receptie wordt gehouden stuiten we op een muur van geluid. Ik zie allemaal gezichten, van Philly, Gil, J.P., Brad, Rich, mijn ouders. Er zijn beroemde mensen die ik niet ken en nog nooit heb ontmoet, maar wel vaag herken. Vrienden van Brooke? Vrienden van vrienden? Een paar Friends ? Ik zie Perry, mijn getuige en de officieuze regisseur van de trouwerij. Hij draagt een Madonna-headset zodat hij continu in contact kan zijn met de fotografen en bloemisten en cateraars. Hij is zo opgefokt, zo opgewonden, dat hij me nog zenuwachtiger maakt dan ik al ben, iets wat ik amper voor mogelijk had gehouden.
Aan het einde van de avond waggelen Brooke en ik naar boven, naar onze bruidssuite, waar ik honderden kaarsen heb laten neerzetten. Te veel kaarsen blijkt, want de kamer lijkt wel een oven. Het is er heter dan in de kerk. Weer breekt het zweet me uit. Als we de kaarsen uitblazen, gaan de rookmelders af. We demonteren de rookmelders en zetten alle ramen open. Terwijl de kamer afkoelt, gaan wij weer naar beneden, naar de receptie en drinken nog wat met onze gasten.
De volgende middag, tijdens een barbecue voor vrienden en familieleden, maken Brooke en ik een grootse entree. Conform Brooke’s plan dragen we een cowboyhoed en een denim overhemd en arriveren op een paard. Mijn paard heet Sugar. Haar droevige, glanzende ogen doen me aan Peaches denken. Mensen verdringen zich om me heen, praten tegen me, feliciteren me, geven me een klopje op de rug, en ik wil alleen maar wegrennen. Tijdens de barbecue breng ik voornamelijk veel tijd door met mijn neefje Skyler, de zoon van Rita en Pancho. We vinden een pijl en boog en oefenen op een eik.
Als ik de boog span, gaat er opeens een pijnscheut door mijn pols.
Ik trek me terug uit Roland Garros van 1997. Gravel is de slechtst denkbare ondergrond als je last hebt van een pijnlijke pols. Ik kan het onmogelijk vijf sets volhouden tegen mannen die als een bezetene op gravel hebben getraind, terwijl ik gemanicuurd werd en op Sugar rondreed.
Maar ik ga wel naar Wimbledon. Ik wil erheen. Brooke heeft filmopnamen in Engeland en dat betekent dat ze me gezelschap kan houden. Dat komt goed uit, denk ik. Een verandering van omgeving. Een reisje, onze eerste als man en vrouw, naar een andere bestemming dan een eiland.
Hoewel, bedenk ik nu, Engeland natuurlijk ook een eiland is.
In Londen brengen we een paar prettige avonden door. Uit eten met vrienden. Een experimenteel toneelstuk. Een wandeling langs de Theems. De sterren staan goed voor een Wimbledonsucces. En toch zou ik liever in de Theems springen. Ik kan mezelf er niet toe brengen om te trainen.
Ik zeg tegen Brad en Gil dat ik me terugtrek uit het toernooi. Ik heb last van een vapour lock.
Brad vraagt: Hoezo een opgeblazen gevoel?
Ik zeg: Er waren altijd allerlei redenen om te tennissen, maar het waren nooit mijn eigen redenen.
De woorden ontglippen me, zonder dat ik er echt over heb nagedacht, net als destijds bij Rich. Maar ze klinken opvallend waar. Zo waar dat ik ze opschrijf. Ik herhaal ze als ik voor verslaggevers sla. En voor de spiegel.
Nadat ik me uit het toernooi heb teruggetrokken, blijf ik in Londen. Ik wacht tot Brooke klaar is met filmen. Op een avond gaan we met een groepje acteurs naar een wereldberoemd restaurant waar Brooke dolgraag naartoe wilde. The Ivy. Brooke en de acteurs praten over elkaar, terwijl ik zwijgend aan tafel zit te eten. Te schrokken eigenlijk. Ik bestel vijf gangen, en als nagerecht schuif ik drie kleffe karamelpuddinkjes naar binnen.
Opeens realiseert een actrice zich hoeveel eten er eigenlijk in mijn mond verdwijnt. Ze kijkt naar me, geschrokken.
Eet je altijd zoveel?
Ik speel in Washington DC en mijn tegenstander is Flach. Brad zegt dat ik moet proberen me te revancheren voor mijn nederlaag op Wimbledon van twee jaar geleden, maar dat interesseert me voor geen meter. Revanche? Alweer? Dit hebben we toch al eens meegemaakt? Het zit me dwars en ik word er lusteloos van dat Brad zo verblind kan zijn door zijn eigen wensen, dat hij zo voorbij kan gaan aan wat ik voel. Wie denkt hij wel dat hij is? Brooke?
Ik verlies. Van Flach natuurlijk.
Ik zeg tegen Brad dat ik het voor deze zomer voor gezien houd.
Brad vraagt: De hele zomer?
Ja, ik zie je wel weer in het najaar.
Brooke is in Los Angeles, maar ik ben het grootste deel van de zomer in Vegas. Slim is er en we worden heel vaak high. Het is best prettig om voor de afwisseling ook eens energie te hebben, me gelukkig te voelen, die vapourlock te verdrijven. Ik krijg weer inspiratie, ook al is het een door chemicaliën opgewekte inspiratie. Ik blijf de hele nacht wakker, een paar nachten achter elkaar, geniet van de stilte. Niemand belt me, niemand faxt me, niemand valt me lastig. Geen verplichtingen, ik kan het hele huis door dansen, de was opvouwen en nadenken.
Ik wil die leegte kwijtraken, zeg ik tegen Slim.
Ja, zegt hij. Ja. Die leegte.
High worden vind ik op zich al prettig, maar ik kan niet ontkennen dat ik het ook prettig vind dat ik daarmee mijn lichaam beschadig en mijn carrière bekort.
Maar de fysieke gevolgen ervan zijn desastreus. Nadat ik twee dagen high ben geweest en niet heb geslapen, voel ik me ellendig. En stom genoeg vraag ik me ook nog eens af waaróm ik me zo ellendig voel. Ik ben een sportman, mijn lichaam zou dit aan moeten kunnen. Slim is continu high en hij lijkt in orde.
Maar dan is Slim opeens niet meer in orde. Hij wordt onherkenbaar en dat komt niet alleen door de drugs. Hij was al van slag door het vooruitzicht dat hij vader zou worden. Dan belt hij me op een avond vanuit het ziekenhuis en zegt: Het is gebeurd.
Wat?
Ze heeft de baby gekregen. Maanden te vroeg. Een jongen. Andre, hij weegt nog geen 500 gram. De artsen weten niet of hij het zal redden.
Ik rijd snel naar het Sunrise Hospital, het ziekenhuis waar Slim en ik een dag na elkaar zijn geboren. Ik kijk door het raam naar wat volgens hen een baby is, hoewel het niet groter is dan mijn geopende hand. De artsen zeggen dat de baby het niet best maakt. Ze moeten hem via een infuus antibiotica toedienen.
De volgende ochtend vertellen de artsen ons dat het infuus eruit is gegleden. De vloeistof is eruit gedruppeld, op het beentje van de baby. Dat is nu verbrand. Bovendien blijkt de baby niet zelf te kunnen ademen. Ze moeten hem aan de beademing leggen. Dat is riskant. De artsen vrezen dat de longen van de baby nog niet voldoende ontwikkeld zijn. Maar zonder het beademingsapparaat gaat hij dood.
Slim zegt niets. Ik zeg tegen de dokters: Doe maar wat volgens u het beste is.
Een paar uur later gebeurt waar we al bang voor waren: een van de longen van de baby begeeft het, en daarna de andere. Nu zeggen de artsen dat zijn longen kennelijk de beademing niet aankunnen, maar dat hij zonder beademing zal sterven. Ze weten domweg niet wat ze moeten doen.
Er rest nog één sprankje hoop. Een apparaat dat het werk van het beademingsapparaat kan overnemen maar dat de longen niet be-schadigt. Een apparaat dat bloed van de baby aftapt, daar vervolgens zuurstof aan toevoegt, en dit daarna weer laat terugstromen in de baby. Maar het dichtstbijzijnde apparaat staat in Phoenix.
Ik regel een medische vlucht. Een team artsen en verpleegkundigen haalt de baby van de beademing en draagt hem als een ei naar het vliegtuig. Daarna vertrekken Slim, zijn vriendin en ik in een ander vliegtuig naar Phoenix. Een verpleegkundige geeft ons een telefoonnummer dat we kunnen bellen zodra we geland zijn, dan kunnen we horen of de baby de vlucht heeft overleefd.
Zodra de wielen de landingsbaan raken, haal ik diep adem en bel het nummer.
Heeft hij het overleefd?
Ja. Hij heeft het gered. Nu moeten we hem aan het apparaat leggen.
We gaan naar het ziekenhuis en wachten. Het lijkt alsof de klok stilstaat. Slim is aan het kettingroken. Zijn vriendin zit zachtjes huilend in een tijdschrift te bladeren. Ik loop even weg om Gil te bellen. Het gaat niet goed met Kacey, zegt hij. Ze heeft steeds pijn. Hij klinkt niet als Gil. Hij klinkt als Slim.
Ik ga terug naar de wachtkamer. Er komt een arts binnen die zijn masker naar beneden trekt. Ik weet niet of ik nog meer slecht nieuws aankan.
We hebben hem aan het apparaat kunnen leggen, zegt de arts. Tot zover is alles goed gegaan. De volgende zes maanden zullen beslissend zijn.
Ik huur een huis voor Slim en zijn vriendin, vlak bij het ziekenhuis. Daarna vlieg ik terug naar Los Angeles. Ik zou eigenlijk moeten slapen tijdens de vlucht, maar ik zit alleen maar naar de rugleuning van de stoel voor me te kijken en denk hoe kwetsbaar alles is. De volgende zes maanden zullen beslissend zijn. Is die gruwelijke uitspraak niet van toepassing op ieder van ons?
Thuis, in onze keuken, vertel ik Brooke het hele, verdrietige, gruwelijke, wonderbaarlijke verhaal. Ze is gefascineerd, maar ook verbaasd.
Hoe ben je er zo betrokken bij geraakt?
Dat kon toch niet anders?
Weken later haalt Brad me over om weer te gaan spelen. Tijdens de atp Championships, speel ik tegen de Braziliaan Gustavo Kuerten. Het kost hem zesenveertig minuten om mij te verslaan. Mijn derde nederlaag in de eerste ronde op rij. Gullickson laat weten dat hij me uit het Davis Cup-team zet. Ik ben een van de beste Amerikaanse spelers ooit, maar ik neem het hem niet kwalijk. Wie zou het hem kwalijk kunnen nemen?
Tijdens de US Open 1997 ben ik voor het eerst in drie jaar niet geplaatst. Ik draag een perzikkleurig shirt en de kledingkraam kan ze niet aangesleept krijgen. Verbazingwekkend. Willen mensen zich nog altijd net zo kleden als ik? Willen mensen er net zo uitzien... als ik? Hebben ze me de laatste tijd weleens goed bekeken?
Ik bereik de zestiende ronde en speel tegen Rafter. Dit jaar is zijn doorbraak. Hij heeft de halve finale van Roland Garros bereikt en is wat mij betreft de favoriet voor dit toernooi. Hij speelt fantastisch service-volley en doet denken aan Pete, al heb ik altijd het gevoel gehad dat onze rivaliteit gezonder is, omdat Rafter consistenter speelt. Pete kan achtendertig minuten heel slecht spelen en dan binnen één minuut de set winnen, terwijl Rafter continu goed speelt. Hij is 1 meter 87, zijn zwaartepunt ligt laag en hij is zo wendbaar als een raceauto. Hij is een van de lastigste spelers om te verslaan en het is nog lastiger om hem niet te mogen. Hij is een en al klasse, of hij nu wint of verliest, en vandaag wint hij. Hij drukt me als een gentleman de hand en schenkt me een glimlach waarin onmiskenbaar iets van medelijden doorschemert.
Over tien dagen moet ik in Stuttgart spelen. Ik zou me gedeisd moeten houden, uitrusten, trainen, maar ik plaats daarvan moet ik naar North Carolina, naar een klein stadje dat Mount Pleasant heet, vanwege Brooke. Ze heeft een goede band met David Strickland, een acteur van haar nieuwe tv-serie Suddenly Susan, en David gaat naar North Carolina om zijn verjaardag bij zijn familie te vieren. Brooke wil dat wij ook meegaan. Volgens haar zal het ons goed doen, een tijdje in de bergen waar we frisse lucht kunnen inademen, en ik kan geen enkele reden verzinnen om nee te zeggen.
Mount Pleasant is een weinig toepasselijke naam. Er is geen berg te bekennen en het is er weinig plezant. Het stadje ligt in niemandsland, maar het huis van de Stricklands heeft houten vloeren en zachte bedden en de warme, alomtegenwoordige vage geur van kaneel en gebakken taart. Het staat op een golfbaan en de achterveranda ligt maar een paar meter van een van de greens. De vrouw des huizes, Granny Strickland, is mollig, heeft appelwangen, komt uit Mayberry, en staat altijd aan haar fornuis om iets te bakken of alweer een pan paella te maken. Niet bepaald goed voedsel tijdens het tennisseizoen, maar om beleefd te zijn eet ik mijn bord leeg en vraag om meer.
Brooke lijkt in de zevende hemel en ergens begrijp ik dat wel. Het huis is omgeven door een prachtig heuvellandschap met oude bomen, de bladeren krijgen negen verschillende tinten oranje en ze houdt van David. Ze hebben een speciale band, een geheim taaltje met insidergrapjes en grappige plaagstootjes. Af en toe glijden ze in hun personages van de show, spelen een scène en liggen vervolgens in een deuk. Daarna vertellen ze snel wat ze zojuist hebben gedaan en gezegd, proberen me erbij te betrekken zodat ik me niet buitengesloten voel. Maar het is nooit genoeg. Ik ben het derde wiel aan de wagen en dat weet ik heel goed.
’s Nachts wordt het kouder. De koude lucht heeft een aardse geur die me triest stemt. Ik sta op de achterveranda naar de sterren te kijken en vraag me af wat er met me aan de hand is, waarom deze omgeving me niet kan bekoren. Ik denk terug aan het moment, jaren geleden al, waarop Philly en ik besloten dat ik ermee op zou houden. Tot ik dat telefoontje kreeg om in North Carolina te komen spelen. Hier dus. The rest is history . Steeds maar weer vraag ik mezelf af: Stel dat ik toen...?
Ik besluit dat ik weer aan de slag moet. Zoals altijd is werk het antwoord. Stuttgart is immers al over een paar dagen. Het zou fijn zijn om te winnen. Ik bel Brad en hij vindt een tennisbaan voor me, een uur rijden hiervandaan. Hij scharrelt ook ergens een sparringpartner voor me op, een jonge amateur die elke ochtend dolgraag een uur met me wil spelen. Ik rijd door de ochtendnevel en maak kennis met deze amateur. Ik bedank hem dat hij tijd voor me wil vrijmaken, maar hij zegt dat hij het graag doet. Het zal me een eer zijn, meneer Agassi. Ik voel me goed – ik ben aan het werk, zelfs hier in the middle of nowhere – en dan beginnen we te slaan. Op deze hoogte vliegt de bal alle kanten op en trekt zich niets aan van de zwaartekracht. Het lijkt wel alsof we op de maan spelen. Het kost amper inspanning.
Dan schiet de schouder van de aanstaande pro uit de kom.
De laatste twee dagen van ons verblijf eet ik paella en zit ik te tobben. Wanneer ik me dusdanig verveel dat ik de neiging krijg met mijn hoofd tegen een dennenboom te rammen, loop ik de golfbaan op en probeer een birdie te slaan.
Eindelijk mag ik weg. Ik geef Brooke een afscheidskus en geef Granny Strickland een afscheidskus, en realiseer me dat ik in beide kussen evenveel hartstocht leg. Ik vlieg naar Miami en neem van daaruit een rechtstreekse vlucht naar Stuttgart. Als ik naar de gate loop, zie ik Pete. Wie anders? Altijd weer Pete. Hij ziet eruit alsof hij de afgelopen maanden alleen maar heeft getraind en alsof hij zich als hij een keer niet trainde liggend op een brits in een kale cel afvroeg hoe hij me zou verslaan. Hij oogt fit, geconcentreerd, uitgerust, totaal niet afgeleid. Ik heb altijd gedacht dat sportjournalisten de verschillen tussen Pete en mij overdreven. Het leek te gemakkelijk, en vooral van belang voor het publiek, en voor Nike, en voor het tennis, dat Pete en ik volstrekte tegenpolen waren, de Yankees en de Red Sox van het tennis. Degene met de beste opslag versus degene met de beste return. De timide jongen uit Californië tegen de onbeschaamde jongen uit Las Vegas. Het leek allemaal onzin. Of, om Pete’s favoriete woord te gebruiken, nonsens. Maar op dit moment, nu we bij de gate met elkaar staan te kletsen, lijkt het verschil tussen ons echt en angstaanjagend groot, net als het verschil tussen goed en kwaad. Ik heb vaak tegen Brad gezegd dat tennis een te grote rol in Pete’s leven speelt en een te kleine rol in mijn leven, maar op dit moment lijkt het alsof Pete daar een balans in heeft gevonden. Tennis is zijn werk en hij wijdt zich vol vuur aan dat werk, terwijl al mijn geleuter over het leiden van een leven buiten het tennis kennelijk niet meer is dan geleuter. Dat geleuter is gewoon een handige manier om al mijn gezeik en gebrek aan concentratie te rationaliseren. Voor het eerst sinds ik hem ken – inclusief de keren dat hij de vloer met me heeft aangeveegd – ben ik jaloers op Pete’s saaiheid. Hij lijkt elke behoefte aan inspiratie te ontberen. Kon ik hem dat maar nadoen.
In de eerste ronde van Stuttgart verlies ik van Martin. Als we het stadion hebben verlaten en in de auto zitten, is Brad in een stemming die ik niet ken. Hij kijkt me aan, verbaasd en verdrietig, met een Rafter-achtige medelijdende blik. Als we bij ons hotel zijn, vraagt hij of ik even mee wil komen naar zijn kamer.
Hij loopt naar de minibar en haalt er twee flesjes bier uit. Hij kijkt niet naar het etiket. Het kan hem niets schelen dat het Duits bier is. Als Brad Duits bier drinkt zonder het op te merken of erover te klagen is er iets aan de hand.
Hij draagt een spijkerbroek en een zwarte coltrui. Hij ziet er somber, ernstig en ouder uit. Hij is ouder geworden door mij.
Andre, we moeten een belangrijke beslissing nemen en die gaan we nemen voordat we vanavond deze kamer verlaten.
Wat is er aan de hand, Brad?
Zo gaan we niet door. Jij kunt beter dan dit. Tenminste, je kon beter dan dit. Je moet ermee ophouden óf opnieuw beginnen. Maar je kunt niet doorgaan jezelf zo te vernederen.
Wat...?
Laat me uitpraten. Je kunt het nog steeds. Dat denk ik tenminste. Je kunt nog altijd winnen. Er kunnen nog steeds goede dingen gebeuren. Maar dan moet je helemaal terug naar het begin. Je moet je overal uit terugtrekken en opnieuw beginnen. Je moet echt he-le-maal opnieuw beginnen.
Als Brad zegt dat ik me uit alle toernooien moet terugtrekken, weet ik dat hij het echt meent.
Dit moet je gaan doen, zegt hij. Je moet gaan trainen zoals je al jaren niet meer hebt getraind. Keihard. Je moet je lichaam weer op orde krijgen en je geest, en daarna helemaal van onderaf opnieuw beginnen. Ik heb het over challengers , tegen jongens die nooit hebben durven dromen dat ze de kans zouden krijgen jou tegen te komen, laat staan tegen jou te spelen.
Hij zwijgt. Hij neemt een grote slok bier. Ik zeg niets. Dit is een cruciaal moment en het voelt alsof we hier al maanden, jaren op hebben afgestevend. Ik kijk door het raam naar het verkeer in Stuttgart. Ik haat tennis meer dan ooit, maar ik haat mezelf nog meer. Ik denk: wat maakt het uit dat je tennis haat? Wie kan dat iets schelen? Al die mensen hier buiten, al die miljoenen mensen die haten wat ze doen om de kost te verdienen, doen het toch. Misschien gaat het daar wel om, dat je doet wat je haat maar het toch goed en opgewekt doet. Je haat tennis dus. Prima hoor, maar toch moet je het respecteren, en jezelf.
Ik zeg: Oké Brad, ik ben er nog niet klaar voor dat het voorbij is. Ik ben je man. Zeg maar wat ik moet doen en ik doe het.