hoofdstuk 14

Nu ik een slam heb gewonnen, word ik geacht een ander mens te zijn. Althans, dat zeggen ze. Geen Image Is Everything meer. Voor Andre Agassi geldt nu, aldus de sportjournalisten, winning is everything . Nadat ze me twee jaar lang een bedrieger hebben genoemd, dragen ze me nu op handen. Ze noemen me een winnaar, een fantastische speler, een belangrijke speler. Ze zeggen dat mijn Wimbledonzege hen dwingt hun oordeel over mij te herzien, en na te gaan wie ik echt ben.

Maar zelf heb ik niet het gevoel dat Wimbledon me heeft veranderd. Ik heb eigenlijk het gevoel dat ik in een duister geheim ben ingewijd: winnen verandert niets. Nu ik een slam op zak heb, weet ik iets wat maar heel weinig mensen op de wereld mogen weten: dat een overwinning lang niet zo goed voelt als een nederlaag slecht voelt. En het goede gevoel duurt korter dan het slechte gevoel. Veel korter.

In de zomer van 1992 voel ik me gelukkiger en meer mezelf dan ooit, maar dat komt niet door Wimbledon. Dat komt door Wendi. We zijn dichter naar elkaar toe gegroeid. We hebben elkaar beloftes in het oor gefluisterd. Ik heb me erbij neergelegd dat Steffi en ik geen paar zullen zijn. Het was een aardige droom, maar ik ben aan Wendi verknocht, en vice versa. Ze werkt niet, gaat niet naar een college. Ze heeft verschillende colleges bezocht, maar geen daarvan voldeed. En dus is ze constant bij mij.

In de loop van 1992 wordt ons samenzijn echter steeds moeilijker. In een bioscoop, in een restaurant – we zijn nooit echt alleen. Mensen duiken op vanuit het niets, vragen om een foto, vragen om mijn handtekening, vragen om mijn aandacht of om mijn mening. Wimbledon heeft me beroemd gemaakt. Ik dacht dat ik al lang beroemd was – ik deelde mijn eerste handtekening al uit toen ik zes was – maar nu kom ik tot de ontdekking dat ik in feite berucht was. Dankzij Wimbledon word ik erkend, wordt mijn aantrekkingskracht groter, in elk geval volgens de agenten, managers en marketingexperts die ik nu regelmatig spreek. Mensen willen dichter bij me zijn, vinden dat ze daar recht op hebben. Ik begrijp dat je in Amerika overal belasting over moet betalen. Nu kom ik tot de ontdekking dat dit de belasting is die je moet betalen over je sportsuccessen: vijftien seconden tijd voor elke fan. Daar kan ik mee leven in zekere zin. Ik zou alleen willen dat dit niet betekende dat ik samen met mijn vriendin geen enkele privacy meer heb.

Wendi haalt er haar schouders over op. Ze vat elke storing heel sportief op. Ze voorkomt dat ik alles te serieus opvat, inclusief mezelf. Met haar hulp besluit ik dat ik mijn beroemdheid het best kan hanteren door te vergeten dat ik beroemd ben. Ik doe mijn best te vergeten dat ik beroemd ben.

Maar roem is een kracht. Een onstuitbare kracht. Als je de ramen sluit voor roem, dan kruipt het onder de deur door. Op een dag kom ik tot de ontdekking dat ik tientallen beroemde vrienden heb en ik heb geen idee hoe ik de meesten heb ontmoet. Ik word uitgenodigd voor feestjes en viprooms, evenementen en gala’s waar beroemdheden elkaar treffen, en velen vragen mijn telefoonnummer en geven mij hun eigen nummer. Op dezelfde manier als waarop mijn Wimbledonzege me automatisch levenslang lid heeft gemaakt van de All England Club, ben ik ook lid geworden van deze vage Famous People’s Club. Mijn kennissenkring bestaat nu uit mensen als Kenny G, Kevin Costner en Barbra Streisand. Ik word uitgenodigd om een nacht in het Witte Huis door te brengen en te dineren met president George Bush, voorafgaand aan zijn topconferentie met Michael Gorbatsjov. Ik slaap in de Lincoln Bedroom.

Ik vind het eerst onwerkelijk. Dan volkomen normaal. Het verbaast me hoe snel het onwerkelijke normaal wordt. Ik vind het fijn te ontdekken dat het helemaal niet opwindend is om beroemd te zijn, dat beroemde mensen eigenlijk heel normaal zijn. Ze voelen zich verward, onzeker, onveilig, en hebben vaak een hekel aan wat ze doen. Het is iets wat je heel vaak hoort – net als dat gezegde dat geld niet gelukkig maakt – maar dat geloven we pas als we het zelf ondervinden. Als ik dat in 1992 ondervind, geeft me dat heel veel hernieuwd zelfvertrouwen.

Ik ben bij Vancouver Island op vakantie met mijn nieuwe vriend, muziekproducent David Foster. Vlak nadat Wendi en ik aan boord zijn gegaan van Fosters jacht komt Costner in een roeiboot langszij en nodigt ons uit op zijn jacht dat vijftien meter verderop voor anker ligt. We gaan er meteen naartoe. Costner bezit weliswaar een eigen jacht, maar lijkt het toonbeeld van een echte man: ontspannen, grappig, cool. Hij houdt van sport, volgt het sportnieuws op de voet en gaat ervan uit dat ik dat ook doe. Verlegen vertel ik hem dat ik het sportnieuws niet volg. Dat ik er niet van hou.

Wat bedoel je?

Ik bedoel, ik hou niet van sport.

Hij lacht. Je bedoelt, behalve tennis?

Tennis haat ik het meest.

Ik begrijp het, dat zal wel vervelend zijn. Maar je haat tennis toch niet echt?

Ja, toch wel.

Wendi en ik passen tijdens die boottocht vooral op Costners drie kinderen. Ze hebben goede manieren, zijn voorkomend en bovendien ontzettend knap. Ze zien eruit alsof ze zo uit een van mijn moeders Norman Rockwell-puzzels komen gestapt. Kort nadat hij me heeft leren kennen, pakt de vier jaar oude Joe Costner mijn broekspijp vast en kijkt met zijn grote blauwe ogen naar me op. Hij schreeuwt: Laten we gaan worstelen! Ik pak hem op en hou hem ondersteboven en zijn gegiechel is het mooiste geluid dat ik ooit heb gehoord. Wendi en ik zeggen tegen elkaar hoe ontzettend leuk we die kleine Costners vinden, maar in feite doen we met opzet alsof het onze kinderen zijn. Af en toe zie ik dat Wendi de volwassenen even in de steek laat om naar de kinderen te kijken. Ik zie dat ze een geweldige moeder zal zijn. Ik stel me voor dat ik er ook ben en haar help met de opvoeding van drie vlaskopjes met groene ogen. Die gedachte windt me op, en haar ook. Ik begin over een gezin, de toekomst. Ze kijkt er niet echt van op. Zij wil het ook. Een paar weken later nodigt Costner ons uit in zijn huis in Los Angeles voor een preview van zijn nieuwe film The Bodyguard . Wendi en ik vinden de film niet geweldig, maar zijn weg van de herkenningsmelodie, I Will Always Love You .

Dit wordt ons liedje, zegt Wendi.

Altijd.

We zingen dit liedje voor elkaar, zeggen het hardop tegen elkaar, en als het op de radio wordt gedraaid, houden we op met wat we aan het doen zijn en kijken elkaar met zo’n smachtende blik aan dat iedereen in onze omgeving er doodziek van wordt. Maar daar trekken we ons niets van aan.

Ik zeg tegen Philly en Perry dat ik me een leven zonder Wendi niet kan voorstellen, dat ik haar binnenkort misschien ten huwelijk ga vragen. Philly knikt van harte. Perry geeft me het groene licht.

Wendi is mijn grote liefde, zeg ik tegen J.P.

Hoe zit het dan met Steffi Graf?

Zij heeft me afgewezen. Vergeet haar. Het is Wendi.

Trots laat ik mijn nieuwe speeltje zien aan J.P. en Wendi.

J.P. vraagt: Hoe heet dat ding ook alweer?

Een Hummer. Die hebben ze tijdens de Golfoorlog ook gebruikt.

Het is een van de eerste Hummers die in de VS zijn verkocht. We rijden ermee door de woestijn buiten Vegas, maar komen dan vast te zitten in het zand. J.P. zegt vrolijk dat ze tijdens de Golfoorlog waarschijnlijk nergens zand zijn tegengekomen. We springen eruit en gaan lopen. Ik heb een vlucht geboekt voor die middag en moet morgen een wedstrijd spelen. Als ik ons niet op tijd de woestijn uit kan krijgen, zullen heel veel mensen boos op me worden. Maar als we lopen en lopen, lijkt die wedstrijd opeens absoluut niet belangrijk. Overleven is opeens het allerbelangrijkst. Overal waar we kijken is niets te zien en het begint al donker te worden.

Het voelt alsof dit een keerpunt in ons leven kan worden, zegt J.P. En dat bedoel ik niet op een goede manier.

Bedankt voor je positieve gedachten.

Eindelijk komen we bij een hut. Een oude alleen wonende man leent ons zijn shovel. We lopen terug naar de Hummer waar ik snel het zand rondom het wiel begin weg te graven. Opeens raakt mijn shovel iets hards. Caliche , de cementachtige laag aarde onder de Nevada-woestijn. Ik voel dat er iets breekt in mijn pols. Ik schreeuw het uit.

Wat is er? vraagt Wendi.

Ik heb geen idee.

Ik kijk naar mijn pols.

Wrijf er wat aarde op, zegt J.P.

Ik graaf de Hummer uit, haal mijn vlucht en win zelfs de volgende dag de match. Maar een paar dagen later word ik wakker met heel veel pijn. Ik heb het gevoel alsof mijn pols gebroken is. Ik kan hem amper heen en weer bewegen. Het voelt alsof er allemaal naalden en scheermessen in dat gewricht zitten. Dit is erg. Dit is heel erg.

Dan verdwijnt de pijn. Ik ben opgelucht. Dan komt de pijn terug. Ik ben bang. Algauw gaat de pijn niet meer weg. ’s Ochtends is de pijn draaglijk, maar aan het einde van de dag kan ik dat gemene naalden-scheermessengevoel niet langer negeren.

Een arts zegt dat ik tendinitis heb. Om precies te zijn dorsale capsulitis. Kleine, onherstelbare scheurtjes in de pols. Het gevolg van overbelasting, zegt hij. Alleen te genezen met rust of een operatie.

Ik kies voor rust. Ik tennis niet meer, koester mijn pols. Nadat ik de pols wekenlang heb rondgedragen als een gewond vogeltje, kan ik nog steeds geen work-out doen, me opdrukken of een deur openmaken zonder dat mijn gezicht van pijn vertrekt.

Het enige positieve aan die polsblessure is dat ik meer tijd met Wendi kan doorbrengen. In plaats van een hardcourtseizoen wordt het begin van 1993 een Wendi-seizoen en ik stort me er helemaal in. Ze geniet van die extra aandacht, maar vindt het ook erg dat ze daardoor haar studie verwaarloost. Ze heeft zich ingeschreven bij een ander college. Haar vijfde. Of zesde. Ik ben de tel kwijt.

We rijden over de Rainbow Boulevard en ik stuur met mijn linkerhand om mijn pijnlijke pols te ontlasten. Ik draai het raampje naar beneden en zet de radio harder. Het lentewindje waait door Wendi’s haar. Ze zet de radio zachter en zegt dat ze al heel lang niet meer echt weet wat ze wil.

Ik knik en zet de radio harder.

Ze zet de radio weer zacht en zegt dat ze naar allerlei colleges is geweest, in allerlei staten heeft gewoond en haar hele leven al op zoek is naar zin, een doel, maar dat niets goed voelt. Het lijkt wel alsof ze er maar niet achter kan komen wie ze is.

Ik knik weer. Ik ben het met haar eens. Dat gevoel ken ik. Wimbledon winnen heeft dat gevoel niet verjaagd. Ik kijk naar Wendi en realiseer me dat ze niet zomaar wat zegt, maar ergens naartoe wil. Ze zegt iets, over ons. Ze draait zich om in haar stoel en kijkt me aan. Andre, ik heb hier heel lang over nagedacht en ik denk dat ik niet gelukkig kan zijn, echt gelukkig, voordat ik weet wie ik ben en wat ik met mijn leven moet doen. En ik weet niet hoe ik dat moet doen als we bij elkaar blijven.

Ze huilt en zegt: Ik kan niet langer je reisgenoot zijn, je kameraad, je fan. Of nou ja, ik zal altijd een fan van je blijven, maar je begrijpt wat ik bedoel.

Ze moet zichzelf vinden, en om dat te kunnen doen moet ze vrij zijn.

En jij ook, zegt ze. We kunnen onze doelen niet bereiken als we bij elkaar blijven.

Zelfs een open relatie is te benauwend.

Ik kan niet met haar in discussie. Als zij dat vindt, is er niets wat ik kan zeggen. Ik wil dat ze gelukkig is. Natuurlijk komt op dat moment ons liedje op de radio. I Will Always Love You . Ik kijk naar Wendi, probeer haar blik te vangen, maar ze houdt haar gezicht van me afgewend. Ik keer de auto, rijd terug naar haar huis en loop met haar mee naar de voordeur. Ze geeft me nog een laatste, lange knuffel.

Dan rijd ik weg en red het maar net, de hoek om. Daar zet ik de auto stil en bel Perry. Wanneer hij opneemt, kan ik geen woord uitbrengen. Ik huil veel te hard. Hij denkt dat het een hijger is.

Hallo, zegt hij, geïrriteerd. Hal-lo?

Hij verbreekt de verbinding.

Ik bel weer, maar kan nog steeds geen woord uitbrengen. Weer verbreekt hij de verbinding.

Ik duik onder. Ik verstop me in mijn vrijgezellenhonk, drink, slaap en eet junkfood. Ik heb pijn op de borst. Dat zeg ik tegen Gil. Hij zegt dat het klinkt alsof ik een gebroken hart heb. Kleine scheurtjes die niet willen genezen. Het gevolg van overbelasting.

Dan vraagt hij: Wat doen we met Wimbledon? Het wordt tijd dat we de oceaan eens oversteken. Tijd om te winnen, Andre. It’s on.

Ik kan amper de telefoon vasthouden, laat staan een tennisracket. Toch wil ik gaan. Ik kan wel wat afleiding gebruiken. Ik heb wel zin om op stap te gaan met Gil, naar een gemeenschappelijk doel toe te werken. Bovendien ben ik de titelverdediger. Ik heb geen keus. Vlak voor onze vlucht regelt Gil dat een arts in Seattle, naar verluidt de beste, me een cortisoninjectie geeft. Als ik in Europa aankom, beweeg ik mijn pols heen en weer, geen pijn.

We gaan eerst naar Halle, in Duitsland, voor een warming-uptoernooi. Nick vangt ons daar op en begint meteen over geld te praten. Hij heeft de Bollettieri Academy verkocht, omdat hij schulden had gemaakt en dat was de grootste fout van zijn leven. Hij heeft de Academy voor te weinig geld van de hand gedaan. Nu heeft hij geld nodig. Hij is zichzelf niet, of misschien is hij juist meer zichzelf. Hij zegt dat hij eigenlijk meer geld verdient dan hij in feite ontvangt. Hij zegt dat ik een slechte investering ben geweest. Hij heeft honderdduizenden dollars in mijn ontwikkeling gestoken en nu heeft hij recht op honderdduizenden dollars boven op de honderdduizenden dollars die hij al van me heeft ontvangen. Ik vraag hem of we hier alsjeblieft over kunnen praten als we terug zijn. Nu heb ik een paar andere dingen aan mijn hoofd. Natuurlijk, zegt hij. Als we terug zijn. Ik ben zo van slag door deze aanvaring dat ik direct al in de eerste ronde van het toernooi van Halle op mijn bek ga tegen Steeb. Hij verslaat me in drie sets. Tot zover de warming-up.

Het afgelopen jaar heb ik amper gespeeld en als ik speelde was het slecht. Ik ben de laagst geplaatste titelverdediger in de geschiedenis van Wimbledon. Mijn eerste partij is die tegen Bernd Karbacher, een Duitser wiens dikke haar er van het begin tot het einde van de wedstrijd altijd hetzelfde uitziet. En dat intrigeert me natuurlijk. Alles aan Karbacher lijkt bedoeld als afleiding. Behalve zijn jaloersmakende uiterlijk heeft hij O-benen. Hij loopt niet alleen alsof hij hele dagen op een paard zit, maar ook alsof hij net is afgestapt, na een lange rit, en blaren op zijn kont heeft. Niet alleen zijn uiterlijk is vreemd, zijn spel ook. Zijn backhand is enorm goed, een van de beste, maar die gebruikt hij om niet te hoeven lopen. Hij haat lopen. Haat bewegen. Hij heeft een agressieve eerste service en een matige tweede.

Met mijn verstijfde pols heb ik zelf ook serviceproblemen. Ik moet mijn bewegingen veranderen, alleen een kleine achterzwaai maken, zo weinig mogelijk plotselinge bewegingen maken. Natuurlijk veroorzaakt dit problemen. In de eerste set kom ik al snel met 2-5 achter te staan. Ik ben bezig de eerste titelverdediger in decennia te worden die al in de eerste ronde wordt uitgeschakeld. Maar ik verman me, dwing me aan mijn nieuwe service te wennen en win met moeite. Karbacher springt op zijn paard en rijdt weg.

Britse fans zijn aardig. Ze juichen, ze schreeuwen, ze waarderen de moeite die het me heeft gekost om mijn pols in orde te krijgen. Maar de Britse sensatiepers is totaal anders, vol venijn. Ze schrijven, ongelooflijk maar waar, over mijn borstkas, die ik sinds kort scheer. Ik had een gebroken pols en het enige waar zij over schrijven is mijn borstkas. Mijn persconferenties veranderen in Monty Python-sketches, elke tweede vraag gaat over mijn nieuwe gladde borst. Britse reporters zijn geobsedeerd door haar; als ze het eens wisten van mijn hoofdhaar... Enkele tabloids zeggen ook dat ik dik ben en scheppen er een kwaadaardig genoegen in me Burger King te noemen. Gil zegt dat ik vocht vasthoud door die cortisoninjectie in mijn pols, maar ze geloven het niet.

Maar niets fascineert de Britten zo als Barbra Streisand. Ze arriveert bij het Centre Court om me te zien spelen, en ze wordt bijna begeleid door trompetgeschal. Er komen altijd wel beroemdheden naar Wimbledon, maar Barbra’s aanwezigheid zorgt voor ongekend veel ophef. Journalisten vallen haar lastig, daarna vallen ze mij lastig over haar, en de sensatiepers doet veel moeite onze relatie te analyseren en te bagatelliseren, hoewel die relatie niet meer is dan een innige vriendschap.

Ze willen weten hoe we elkaar hebben ontmoet. Dat weiger ik hun te vertellen, omdat ik niemand ken die zo verlegen en op zichzelf is als Barbra.

Het is begonnen met Steve Wynn, de casino-impresario, die ik al vanaf mijn vroegste jeugd ken. Toen we een keer aan het golfen waren, zei ik dat ik Barbra Streisands muziek mooi vond. Hij zei dat ze een goede vriendin van hem was. Daarna hebben Barbra en ik elkaar een paar keer gebeld en zijn we bevriend geraakt. Nadat ik Wimbledon had gewonnen, stuurde ze een lief telegram, feliciteerde me en zei dat het prettig was om nu eindelijk te weten welk gezicht bij de stem hoorde.

Een paar weken later nodigde ze me uit voor een kleine bijeenkomst op haar ranch in Malibu. David Foster zou er ook zijn, zei ze, en nog een paar vrienden. Eindelijk zouden we elkaar ontmoeten.

Haar landgoed stond vol kleine huisjes, waarvan er eentje een bioscoop bleek te zijn. Na de lunch liepen we ernaar toe voor een sneak preview van The Joy Luck Club , een echte chickfilm waarbij ik me stierlijk verveelde. Daarna liepen we met z’n allen naar een ander huisje, een muzieksalon, met een grote piano onder een raam. We stonden wat te eten en te kletsen toen David aan de piano ging zitten en een medley van sentimentele nummers speelde. Hij probeerde een paar keer Barbra over te halen om te zingen. Ze wilde niet. Hij bleef aandringen. Ze weigerde. Hij bleef aandringen tot het bijna gênant was. Ik wilde dat hij ermee ophield. Barbra stond met haar ellebogen op de piano geleund, met haar rug naar me toe. Ik zag haar verstijven. Ze was duidelijk doodsbang om voor andere mensen op te treden.

Maar nog geen vijf minuten later zong ze een paar tonen. Het geluid vulde het vertrek van de dakspanten tot de vloerdelen. Iedereen hield op met praten. De glazen trilden. De borden rammelden. De botten in mijn ribben en pols vibreerden. Ik dacht even dat iemand een van Barbra’s albums in de cd-speler had gestopt en het geluid keihard had gezet. Ik kon amper geloven dat een mens zoveel geluid kon produceren, dat een menselijke stem elke vierkante centimeter van een vertrek kon vullen.

Vanaf dat moment intrigeerde ze me nog meer. Het idee dat ze zo’n verwoestend instrument bezat, zo’n machtig talent, en dat niet vrijuit voor haar plezier kon gebruiken, was fascinerend. En vertrouwd. En deprimerend. Niet lang daarna kwamen we elkaar weer tegen. Ze nodigde me uit op de ranch. We aten een pizza en hebben uren zitten praten, we ontdekten dat we heel veel dingen gemeen hadden. Ze was een gekwelde perfectionist en haatte het om zich bezig te houden met iets waarin ze uitblonk. En toch, ondanks dat ze zich al jaren min of meer had teruggetrokken, ondanks haar gebrek aan zelfvertrouwen en haar knagende angst, gaf ze toe dat ze een comeback overwoog. Ik drong erop aan dat ze dit deed. Ik zei dat het verkeerd was de wereld die stem te onthouden. Bovendien, zei ik, is het gevaarlijk om toe te geven aan je angsten. Angsten zijn vergelijkbaar met drugs, zei ik. Als je er een beetje aan toegeeft, geef je er algauw helemaal aan toe. Het maakte dus niet uit dat ze niet wilde optreden. Ze moest.

Natuurlijk voelde ik me een ontzettende hypocriet toen ik dit tegen haar zei. Tijdens mijn eigen gevechten tegen mijn angst en perfectionisme heb ik vaker verloren dan gewonnen. Ik praatte met haar op de manier waarop ik altijd tegen journalisten praatte: over zaken waarvan ik wist dat ze waar waren en over zaken waarvan ik hoopte dat ze waar waren. Maar de meeste zaken kon ik zelf niet eens geloven, laat staan ernaar handelen.

Dat voorjaar hadden we een middag samen lang getennist toen ik Barbra vertelde over een nieuwe zangeres die ik in Vegas had gezien, een vrouw met een stem die wel iets op die van Barbra leek. Ik vroeg: Wil je haar horen?

Ja, natuurlijk.

Ik nam haar mee naar mijn auto en zette een cd op van deze nieuwe sensatie, een Canadese vrouw, Céline Dion. Barbra luisterde aandachtig, beet op haar duimnagel. Ik zag dat ze dacht: Dat kan ik ook. Ze dacht eraan hoe het zou zijn om weer te beginnen. En alweer dacht ik dat ik behulpzaam was, maar voelde me ook een ongelooflijke hypocriet.

Mijn gevoel van hypocrisie bereikte een hoogtepunt toen Barbra zichzelf eindelijk dwong weer op te treden. Ik zat op de voorste rij, met een zwart basketbalpetje op. Ik had weer problemen met mijn haarstukje en ik was bang voor wat de mensen zouden denken en zeggen. Die avond voelde ik me niet alleen een hypocriet, maar was ik ook doodsbang.

Meestal lachen Barbra en ik om de ophef en het schandaal die onze weinige afspraakjes veroorzaken. We zijn het erover eens dat we goed zijn voor elkaar, dat we simpático zijn, en de ophef leidt er alleen maar toe dat we onze tijd samen des te plezieriger vinden. Onze vriendschap voelt daardoor verboden aan, alsof er een taboe op rust... als het zoveelste stukje van mijn algehele opstandigheid. Uitgaan met Barbra Streisand is vergelijkbaar met het dragen van Hot Lava.

Maar toch, als ik moe ben, of niet in de juiste stemming, zoals tijdens Wimbledon, heb ik last van alle kleinerende opmerkingen. En Barbra speelt de mensen die die opmerkingen maken ook nog eens in de kaart door tegen een journalist te zeggen dat ik een zenmeester ben. De kranten storten zich op deze opmerking. Continu hoor ik het citaat, heel even neemt het de plaats in van Image Is Everything . Ik begrijp die reactie niet, misschien omdat ik niet weet wat een zenmeester is. Het moet wel iets positiefs zijn, omdat Barbra een vriendin is.

Ik ban het onderwerp Barbra uit mijn hoofd, vermijd contact met kranten en tv en concentreer me op mijn taak op het Wimbledon van 1993. Nadat ik Karbacher heb overleefd, versla ik de Portugees João Cunha Silva en de Australiër Patrick Rafter en daarna de Nederlander Richard Krajicek. Ik bereik de kwartfinale en speel, hoe kan het ook anders, tegen Pete. Ik vraag me af hoe mijn pols het in vredesnaam moet houden tegen zijn service, waarvan hij een echt wapen heeft gemaakt. Maar Pete heeft zelf ook fysieke problemen. Zijn schouder doet pijn, zijn spel is niet geweldig. Dat zeggen ze tenminste. Al zou je dat niet denken als je ziet hoe hij tegen mij speelt. Hij wint de eerste set in minder tijd dan ik nodig had om me aan te kleden voor de wedstrijd. Hij wint de tweede set al net zo snel.

Dat wordt een kort dagje, denk ik. Ik kijk omhoog naar mijn box en daar zit Barbra die continu op de foto wordt gezet aan de flitsers te zien. Ik denk: Is dit echt mijn leven?

Aan het begin van de derde set struikelt Pete. Ik krijg er weer zin in. Ik win deze set, net als de vierde. Het wiel draait in mijn richting. Ik zie aan Pete’s gezicht dat hij bang wordt. We staan gelijk, hebben elk twee sets gewonnen. Ik zie dat de twijfel hem bekruipt, net als de lange middagschaduw op het gras van Wimbledon. Deze keer is het Pete die schreeuwt en zichzelf uitfoetert, niet ik.

In de vijfde set krimpt Pete ineen, masseert zijn schouder. Hij vraagt om een fysiotherapeut. Tijdens de pauze, terwijl hij wordt behandeld, zeg ik tegen mezelf dat deze partij van mij is. Twee Wimbledonzeges op rij, dat zou toch geweldig zijn? Ik ben benieuwd wat de sensatiepers dan zal zeggen. Of wat ik zal zeggen. En wat vind je nu van die Burger King van je?

Maar als we weer gaan spelen, is Pete een ander mens. Niet opgebloeid of opgepept, maar totaal anders. Hij heeft het weer voor elkaar, heeft die andere twijfelende Pete van zich afgeschud als een slang die zijn huid afschudt, en nu schudt hij mij van zich af. Hij staat met 5-4 voor en slaat aan het begin van de tiende game van de vijfde set drie zuivere aces. Maar geen gewone aces. Ze klinken zelfs anders, als kanonnen uit de Burgeroorlog.

Drie matchpoints. En dan loopt hij opeens naar het net en steekt zijn hand uit, alweer de winnaar. Die handdruk doet letterlijk pijn, en dat komt niet door mijn gevoelige pols.

Terug in mijn vrijgezellenhonk, een paar dagen nadat ik van Pete heb verloren, heb ik maar één simpel doel: ik wil de komende zeven dagen niet aan tennis denken. Ik heb gewoon even rust nodig. Mijn hart doet pijn, mijn pols doet pijn en ik ben bekaf. Ik wil een week lang helemaal niets moeten, alleen maar rustig zitten. Geen pijn, geen drama, geen services, geen sensatiepers, geen zangeressen, geen matchpoints. Ik zit met mijn eerste kop koffie door de USA Today te bladeren en opeens valt mijn blik op een kop. Omdat mijn naam erin voorkomt. Bollettieri Parts Ways with Agassi . De wegen van Agassi en Bollettieri scheiden zich. Nick vertelt de krant dat hij klaar is met me. Hij wil meer tijd met zijn gezin doorbrengen. Na tien jaar is dit de manier waarop hij me dit laat weten. Niet eens een pandabeer met zijn kont omhoog in mijn stoel.

Een paar minuten later ontvang ik een FedEx-envelop met een brief van Nick. Er staat niet meer in dan in het krantenartikel. Ik lees de brief een keer of tien en gooi hem dan in een schoenendoos. Ik loop naar de spiegel. Ik voel me niet eens slecht. Ik voel helemaal niets. Verdoofd. Alsof de cortison vanuit mijn pols in mijn hele wezen is gestroomd.

Ik rijd naar Gils huis en we gaan samen naar de fitnessruimte. Hij luistert en voelt zich direct slecht en geagiteerd, net als ik.

Nou, zeg ik, volgens mij is dit het Break-Up-With-Andre -seizoen. Eerst Wendi, nu Nick.

Mijn gevolg dunt sneller uit dan mijn haar.

Hoewel het nergens op slaat, wil ik de baan weer op. Ik verlang naar de pijn die alleen door tennis overgaat.

Maar zoveel pijn wil ik nou ook weer niet. De cortison is helemaal uitgewerkt en dat naalden-scheermessengevoel in mijn pols is domweg te erg. Ik ga naar een andere dokter, die zegt dat mijn pols geopereerd moet worden. Ik ga naar weer een andere dokter, die zegt dat nog meer rust misschien verlichting zal brengen. Ik luister naar de rust-dokter. Maar na vier weken rust stap ik een baan op en merk ik al na één slag dat een operatie de enige optie is.

Maar ik heb gewoon geen vertrouwen in chirurgen. Ik vertrouw maar heel weinig mensen en vind het vooral vervelend om iemand te vertrouwen die ik helemaal niet ken, om me over te geven aan iemand die ik nog maar net heb ontmoet. Ik krijg de kriebels bij de gedachte dat ik op een tafel lig, bewusteloos, terwijl iemand de pols opensnijdt waarmee ik de kost verdien. Stel dat hij zijn hoofd er die dag niet bij heeft? Stel dat hij verkeerd snijdt? Dat zie ik elke dag op de baan gebeuren, de helft van de tijd overkomt mij dat. Ik sta in de top tien, maar soms zou je denken dat ik een amateur was. Stel dat mijn chirurg de Andre Agassi van de geneeskunde is? Stel dat hij die dag niet op zijn best is? Stel dat hij dronken is, of drugs heeft gebruikt?

Ik vraag Gil of hij erbij wil zijn, in de operatiekamer. Ik wil dat hij fungeert als schildwacht, toezichthouder, achtervanger, getuige. Met andere woorden, ik wil dat hij doet wat hij altijd doet. Mij bewaken. Maar deze keer met een operatieschort aan en een kapje voor.

Hij fronst zijn voorhoofd. Hij schudt zijn hoofd. Hij weet het niet.

Gil heeft heel veel vertederende zwakheden, zoals zijn afkeer van de zon, maar de meest vertederende is zijn gevoelige maag. Hij kan niet tegen naalden. Hij krijgt de kriebels al als hij een griepprik moet halen.

Maar voor mij zal hij zich vermannen. Hij zegt: Ik verzet me er wel tegen.

Ik ben je eeuwig dankbaar, zeg ik.

Hoeft niet, zegt hij. Nergens voor nodig.

Op 19 december 1993 vliegen Gil en ik naar Santa Barbara. We gaan naar het ziekenhuis. Terwijl de verpleegkundigen me klaarmaken voor de operatie, zeg ik tegen Gil dat ik zo zenuwachtig ben dat ik misschien wel flauw ga vallen.

Dan hoeven ze je geen narcose meer te geven.

Dit kan het einde betekenen, Gil, het einde van mijn tenniscarrière.

Welnee.

En wat dan? Wat moet ik dan doen?

Ze leggen een masker over mijn neus en mond. Diep inademen, zeggen ze. Mijn oogleden worden zwaar. Ik vecht om ze open te houden, vecht om de controle niet te verliezen. Niet weggaan, Gil. Laat me niet alleen. Ik kijk naar Gils zwarte ogen boven zijn operatiekapje. Hij kijkt terug, zonder te knipperen. Gil is hier, zeg ik tegen mezelf. Gil let wel op. Gil staat op wacht. Alles komt goed. Ik laat mijn ogen dichtvallen, laat me opslokken door een soort nevel. Een halve seconde later word ik wakker en hangt Gil over me heen. Hij zegt dat de pols erger was dan ze hadden verwacht. Veel erger. Maar ze hebben het opgelost, Andre. Nu maar hopen dat het goed komt. Meer kunnen we niet doen, hè? Hopen dat het goed komt.

Ik nestel me op mijn gigantische, met ganzendons gevulde, groenfluwelen bank, met de afstandsbediening in de ene en de telefoon in de andere hand. De chirurg zegt dat ik mijn pols een paar dagen omhoog moet houden, daarom heb ik er een groot hard kussen onder gelegd. Hoewel ik sterke pijnstillers heb, ben ik gewond, bezorgd en kwetsbaar. Gelukkig heb ik afleiding. Een vrouw, een vriendin van Kenny G’s vrouw Lyndie.

Ik heb Kenny G leren kennen via Michael Bolton, die ik ontmoette toen ik meedeed aan de Davis Cup. We logeerden allemaal in hetzelfde hotel. Toen belde Lyndie G me opeens en zei dat ze de perfecte vrouw voor me had gevonden.

Nou, ik houd wel van perfect.

Volgens mij zullen jullie het goed met elkaar kunnen vinden.

Waarom?

Ze is knap, briljant, mondain, grappig.

Ik weet het niet, hoor. Ik ben nog altijd niet over Wendi heen. Bovendien houd ik er niet van gekoppeld te worden.

Deze keer wel. Ze heet Brooke Shields.

Ik heb van haar gehoord.

Wat heb je te verliezen?

Heel veel. Andre.

Ik zal erover nadenken. Heb je haar telefoonnummer voor me?

Je kunt haar niet opbellen. Ze is in Zuid-Afrika, voor filmopnames.

Ze moet toch bereikbaar zijn?

Nee. Ze is in the middle of nowhere. Ze woont in een tent, of een hut, in het oerwoud. Je kunt haar alleen per fax bereiken.

Ze gaf me Brooke’s faxnummer en vroeg om mijn faxnummer.

Ik heb geen fax. Dat is het enige apparaat dat ontbreekt in dit huis.

Ik gaf haar Philly’s faxnummer.

En toen, vlak voor mijn operatie, kreeg ik een telefoontje van Philly.

Je hebt een fax gekregen, op mijn faxnummer. Van Brooke Shields?

Zo is het begonnen. We stuurden elkaar berichten per fax, ik voerde een langeafstandscorrespondentie met een vrouw die ik nog nooit had ontmoet. Wat vreemd begon, werd steeds vreemder. Het tempo van onze conversatie was ongelooflijk traag, en dat vonden we allebei prima. We hadden geen van beiden haast. Maar door de enorme geografische afstand tussen ons lieten we algauw onze verdediging zakken. We stapten al na een paar faxen over van onschuldig geflirt op het uitwisselen van onze diepste geheimen. Binnen een paar dagen werd de toon van onze faxberichten teder, toen intiem. Ik had het gevoel dat ik al een relatie had met deze vrouw, die ik nog nooit had gezien of gesproken.

Ik belde Barbra niet meer op.

Nu ik me niet kan verplaatsen en mijn verbonden pols op het kussen ligt, hoef ik niets anders te doen dan nadenken over mijn volgende fax naar Brooke. Gil komt een paar dagen logeren en helpt me met verschillende versies. Ik maak me druk over het feit dat Brooke aan Princeton een graad in de Franse literatuur heeft behaald, terwijl ik mijn middelbare school niet eens heb afgemaakt. Gil veegt die opmerkingen van tafel, vergroot mijn zelfvertrouwen.

Bovendien, zegt hij, hoef jij je niet af te vragen of ze jou wel leuk vindt. Wel of je haar wel leuk vindt.

Ja, zeg ik. Ja. Daar heb je gelijk in.

En dus vraag ik of hij alle films van Brooke Shields wil kopen en we organiseren een filmfestival voor twee personen. We maken popcorn, dimmen het licht en dan zet Gil de eerste film op. The Blue Lagoon . Brooke als een prepuberale zeemeermin, die samen met een jongen op een paradijselijk eiland is gestrand. Een moderne versie van Adam en Eva. We spoelen terug, vooruit, zetten de film stil, vragen ons af of Brooke Shields mijn type wel is.

Niet slecht, zegt Gil. Helemaal niet slecht. Ze is absoluut nog een faxbericht waard.

Onze hofmakerij via de fax duurt nog een paar weken, tot Brooke een korte fax stuurt met het bericht dat ze klaar is met de filmopnames en teruggaat naar de VS. Over twee weken zal ze hier zijn. Ze landt op lax. Toevallig moet ik de dag daarna in Los Angeles zijn voor een interview met sportjournalist Jim Rome.

We spreken af in haar huis. Ik rijd er rechtstreeks vanuit de studio naartoe, nog steeds met de zware tv-make-up op van mijn interview met Rome. Ze doet de deur open en ziet er heel erg filmsterachtig uit, met een loshangend sjaalachtig ding van fluweel om haar hals. En geen make-up. (Of in elk geval minder dan ik.) Maar haar haar is kortgeknipt en dat verbaast me.Ik heb me haar steeds voorgesteld met lang, golvend haar.

Ik heb het kort laten knippen voor mijn rol, zegt ze.

In welke film? Bad News Bears ?

Dan verschijnt opeens vanuit het niets haar moeder. We geven elkaar een hand. Ze is vriendelijk, maar stijf. Ik krijg een vreemd gevoel: instinctief weet ik dat deze vrouw en ik, wat er ook gebeurt, het nooit met elkaar zullen kunnen vinden.

Brooke en ik rijden naar een restaurant. Onderweg vraag ik: Woon je bij je moeder?

Ja. Nou nee. Het ligt ingewikkeld.

Met ouders is het altijd ingewikkeld.

We gaan naar Maria’s Cafe, een klein Italiaanse restaurantje aan San Vicente. Ik vraag om een tafeltje in een hoek, zodat we wat privacy hebben. Algauw vergeet ik Brooke’s moeder, haar kapsel, alles. Ze heeft ongelooflijk veel zelfvertrouwen en charisma, en ze is verrassend grappig. We schieten allebei in de lach als de ober naar ons tafeltje komt en vraagt: Zo dames, hebt u al besloten wat u wilt bestellen?

Misschien moet ik maar eens naar de kapper, zeg ik.

Ik vraag Brooke over de film die ze net heeft opgenomen in Afrika. Vindt ze het leuk om actrice te zijn? Ze praat vol passie over het avontuur van films maken, het plezier van samenwerken met getalenteerde acteurs en regisseurs en het valt me op dat ze totaal anders is dan Wendi, die nooit wist wat ze wilde. Brooke weet precies wat ze wil. Ze ziet haar dromen en aarzelt niet die onder woorden te brengen, ook al weet ze nog niet hoe ze ze precies moet waarmaken. Ze is vijf jaar ouder dan ik, maar is veel wereldwijzer, zich veel bewuster van alles en toch heeft ze iets onschuldigs. Ze straalt iets uit waardoor ik haar wil beschermen. Ze wekt de Gil in me op, een kant waarvan ik niet wist dat ik die had.

We zeggen zo ongeveer dezelfde dingen als we per fax hebben gezegd, maar nu we elkaar kunnen zien klinken ze anders, intiemer. Nu is er ook sprake van nuances, dubbele bodems, lichaamstaal en feromonen. Bovendien maakt ze me aan het lachen, heel vaak, en ze lacht zelf ook veel. Ze heeft een heerlijke lach. Net als tijdens mijn polsoperatie verstrijken drie uren in een milliseconde.

Ze is heel lief en aardig over mijn pols. Ze onderzoekt het drie centimeter lange litteken, raakt hem even aan, stelt vragen. Ze leeft ook heel erg mee, omdat zij ook geopereerd moet worden, aan haar beide voeten. Haar tenen zijn beschadigd door haar jarenlange danstraining, zegt ze, en de artsen moeten ze breken en opnieuw zetten. Ik vertel haar over Gil die op wacht stond in de operatiekamer en ze vraagt voor de grap of ze hem mag lenen.

We komen tot de ontdekking dat we, ondanks onze totaal verschillende levens, dezelfde uitgangspositie hebben gehad. Ze weet wat het is om op te groeien met een voortvarende, ambitieuze, agressieve, arrogante ouder. Al sinds Brooke elf maanden was is haar moeder haar manager. Het enige verschil is dat haar moeder haar nog altijd managet. En ze zijn bijna failliet, omdat Brooke’s carrière in het slop is geraakt. Deze Afrika-film is de eerste grote klus sinds tijden. Ze doet koffiereclames in Europa om de hypotheek te kunnen betalen. Dit soort dingen vertelt ze me, verrassend open, alsof we elkaar al jaren kennen. En dat komt niet alleen doordat we dankzij onze faxen al enigszins vertrouwd met elkaar zijn geraakt. Ze is van nature open, altijd, dat merk ik meteen. Ik wilde dat ik half zo open kon zijn. Ik kan haar niet zoveel over mijn eigen kwellingen vertellen, hoewel ik wel moet toegeven dat ik tennis haat.

Ze lacht. Je haat tennis niet.

Toch wel.

Maar je haat het niet echt.

Ja, dat doe ik wel.

We praten over onze reizen, ons favoriete eten, muziek, films. We zijn het eens over een recente film, Shadowlands , het verhaal van de Britse auteur C.S. Lewis. Ik vertel Brooke dat de film me heeft geraakt. Door Lewis’ nauwe band met zijn broer. Door zijn be-schermde leventje, afgeschermd van de wereld. Door zijn angst voor de risico’s en de pijn van de liefde. Maar dan komt die moedige vrouw in zijn leven die hem laat zien dat pijn de prijs is die je betaalt om mens te zijn, en dat die prijs de moeite waard is. Aan het einde van de film zegt Lewis tegen zijn studenten: Pijn is Gods megafoon om een dove wereld wakker te schudden. Hij zegt tegen hen: Wij zijn als rotsblokken [...] en we worden juist perfect door de klappen van zijn beitel die ons zoveel pijn doen. Perry en ik hebben die film twee keer gezien, vertel ik Brooke, en we kennen de tekst bijna uit ons hoofd. Ik ben ontroerd, en verbaasd, dat Brooke ook weg is van Shadowlands .

Tot ver na middernacht zitten we met onze lege koffiekopjes voor ons nog te kletsen. Maar dan kunnen we de ongeduldige blikken van de obers en de eigenaar van het restaurant niet langer negeren. We moeten gaan. Ik breng Brooke met de auto naar huis. Als we op de stoep voor haar huis staan heb ik het gevoel dat haar moeder achter het gordijn van een bovenraam naar ons staat te kijken. Ik geef Brooke een kuise zoen en vraag of ik haar weer mag bellen.

Natuurlijk.

Als ik terugloop naar de auto ziet ze een gat in mijn spijkerbroek, bij de taille. Ze steekt haar vinger erin en krabt met haar nagel over mijn staartbotje. Ze grijnst even en rent dan naar binnen.

Ik rijd met mijn huurauto over Sunset Boulevard. Ik was van plan geweest terug naar Vegas te vliegen. Ik had nooit verwacht dat ons afspraakje zo goed zou verlopen en zo lang zou duren. Ik besluit de nacht door te brengen in het eerste hotel dat ik tegenkom. Dat blijkt een Holiday Inn dat betere tijden heeft gekend. Tien minuten later lig ik in een muffe kamer op de eerste verdieping te luisteren naar het verkeer op de Sunset en de 405. Ik denk terug aan ons afspraakje en probeer conclusies te trekken over de betekenis ervan. Maar mijn oogleden zijn zwaar. Ik vecht om ze open te houden, vecht zoals altijd om de controle niet te verliezen, omdat dat voelt als het ultieme verlies van keuzevrijheid.

Open - een autobiografie
titlepage.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_0.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_1.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_2.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_3.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_4.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_5.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_6.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_7.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_8.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_9.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_10.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_11.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_12.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_13.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_14.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_15.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_16.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_17.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_18.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_19.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_20.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_21.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_22.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_23.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_24.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_25.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_26.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_27.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_28.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_29.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_30.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_31.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_32.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_33.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_34.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_35.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_36.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_37.xhtml