hoofdstuk 12

Tijdens Roland Garros van 1990 haal ik de krantenkoppen omdat ik roze kleding draag. Het staat op de voorpagina van de sportkaterns: Agassi in the Pink . Om precies te zijn, een roze compressiebroek onder een gebleekte korte broek. Ik zeg tegen de verslaggevers: Dat is geen roze, maar Hot Lava. Het verbaast me hoe belangrijk ze het vinden. Het verbaast me hoe belangrijk ik het vind dat ze weten hoe het echt zit. Maar toch denk ik: Ik heb liever dat ze schrijven over de kleur van mijn korte broek dan over mijn gebrekkige karakter.

Gil, Philly en ik willen niets te maken hebben met de pers, het publiek, Parijs. We vinden het niet prettig dat we ons hier als buitenlanders verdwaald voelen, dat de mensen ons aanstaren omdat we Engels praten. We sluiten onszelf op in onze hotelkamer, zetten de airco aan en laten eten brengen van McDonald’s en de Burger King.

Maar door die afzondering schiet Nick in een akelige depressie. Hij wil eruit, dingen zien. Mannen, zegt hij, we zijn in Parijs! De Eiffeltoren? Het Louvre?

Been there, done that , zegt Philly.

Ik wil helemaal niet naar het Louvre. En dat hoeft ook niet. Als ik mijn ogen sluit, zie ik dat enge schilderij weer van die man die aan die rots hangt terwijl zijn vader en zijn andere dierbaren zich aan hem vastklampen.

Ik zeg tegen Nick dat ik niets en niemand wil zien. Het enige wat ik wil is dit verdomde toernooi winnen en dan naar huis.

De eerste ronden kom ik makkelijk door, ik speel goed. Dan sta ik weer tegenover Courier. Hij wint de eerste set na een tiebreak, maar daarna speelt hij slecht en geeft me de tweede set cadeau. Ik pak de derde en dan, in de vierde set, klapt hij in elkaar een besterft hij het: 6-0. Zijn gezicht loopt rood aan. Zijn gezicht krijgt de kleur van Hot Lava. Ik zou bijna tegen hem willen zeggen dat ik hoop dat hij zich nu wel genoeg heeft ingespannen, maar dat doe ik niet. Misschien word ik wel volwassen.

Daarna volgt Chang. Kampioen verdedigen. Tijdens de partij ben ik chagrijnig, omdat ik nog steeds niet kan geloven dat hij eerder dan ik een slam heeft gewonnen. Ik ben jaloers op zijn moreel, ik bewonder zijn discipline op de baan, maar ik mag hem gewoon niet. Hij blijft maar volhouden dat Jezus aan zijn kant staat; een verwrongen kijk op God en op het geloof, waar ik echt niet tegen kan. Ik versla hem in vier sets.

In de halve finale speel ik tegen Jonas Svensson. Hij heeft een keiharde opslag en komt veel en graag naar het net. Hij speelt beter op een snelle ondergrond en dus verwacht ik dat ik hem op gravel wel kan verslaan. Omdat hij een geweldige looping forehand heeft, besluit ik al vroeg om zijn backhand aan te vallen. Steeds weer zoek ik zijn kwetsbare backhand op en kom al snel op een voorsprong van 5-1. Svensson herstelt zich niet. Set Agassi. In de tweede set pak ik een 4-0 voorsprong. Hij breekt en komt op 3-4. Dichterbij laat ik hem echter niet komen. Het pleit voor hem dat hij weer wat meer zelfvertrouwen krijgt en hij wint de derde set. Vroeger zou ik daardoor van streek zijn geraakt, maar als ik dit jaar naar mijn box kijk, zie ik Gil daar zitten. Ik denk aan Joe’s en aan zijn speech op de parkeerplaats en ik win de vierde set met 6-3.

Ik sta in de finale. Eindelijk. Mijn eerste slamfinale. Ik speel tegen Gómez, de Ecuadoriaan, die ik een paar weken geleden nog heb verslagen. Hij is dertig, bijna op de voor een tennisser pensioengerechtigde leeftijd en eigenlijk dacht ik dat hij al met pensioen wás. Eindelijk, schrijven de kranten, gaat Agassi echt laten zien wat hij kan.

Maar dan slaat het noodlot toe. De avond voor de finale stap ik onder de douche en valt het haarstukje dat Philly voor me heeft gekocht opeens in mijn handen uit elkaar. Ik heb waarschijnlijk een verkeerde conditioner gebruikt. De slag is eruit en het verdomde ding valt uit elkaar.

In paniek laat ik Philly naar mijn kamer komen.

Dit is echt een ramp, zeg ik. Mijn haarstukje, kijk!

Hij kijkt ernaar. We kunnen het wel op zijn plek houden, zegt hij.

Waarmee dan?

Haarspelden.

Hij struint heel Parijs door op zoek naar haarspelden, maar kan ze nergens vinden. Hij belt me op en zegt: Wat is dit voor klotestad? Nergens haarspeldjes te vinden!

In de foyer van het hotel komt hij Chris Evert tegen en vraagt of zij misschien haarspeldjes heeft. Niet dus. Ze vraagt waar hij ze voor nodig heeft. Hij geeft geen antwoord. Ten slotte komt hij een vriendin tegen van onze zus Rita, die een hele tas vol haarspeldjes heeft. Hij helpt me met het vastzetten van mijn haarstukje en we hebben er wel twintig voor nodig.

Wat denk je, blijft het zo wel zitten? vraag ik.

Ja, vast wel, je moet gewoon niet te veel bewegen.

We schieten allebei in de lach, zij het wel als een boer met kies-pijn.

Natuurlijk zou ik ook zonder mijn haarstukje kunnen spelen. Maar na al die maanden waarin ik ben bespot, bekritiseerd en belachelijk gemaakt, heb ik daar geen zin in. Image Is Everything? Wat zouden ze wel niet zeggen als ze wisten dat ik al zo lang een haardstukje draag? Ze zouden in elk geval niet over mijn spel schrijven, of ik nou win of verlies. Ze zouden het alleen maar over mijn haar hebben. Ik zou worden uitgelachen, niet door een paar kinderen op de Bollettieri Academy of door 12.000 Duitsers tijdens de Davis Cup, maar door de hele wereld. Als ik mijn ogen sluit, kan ik het bijna horen. En ik weet dat ik daar niet tegen zou kunnen.

Tijdens de warming-up voorafgaand aan de partij bid ik. Niet voor een zege, maar dat mijn haarstukje het houdt. Normaal gesproken zou ik gespannen moeten zijn voor mijn eerste slamfinale. Maar door mijn minuscule haarstukje raak ik enigszins verlamd. Ik beeld me in dat het losraakt. Tijdens elke uithaal, elke sprong denk ik dat het op het gravel valt, net als een van die haviken die mijn vader vroeger uit de lucht schoot. Ik hoor het publiek al verbaasd naar adem happen. Ik kan miljoenen mensen al verbaasd dichter naar de tv zien schuiven, elkaar aankijken en in tientallen talen en dialecten horen vragen: Viel Andre Agassi’s haar zojuist op de grond?

Mijn wedstrijdplan voor Gómez is een weerspiegeling van mijn gespannen zenuwen, van mijn verlegenheid. Omdat ik weet dat zijn benen niet zo jong meer zijn en dat hij er bij een vijfde set het bijltje bij neer zal gooien, ben ik van plan de partij te rekken, lange rally’s te forceren, hem uit te putten. Maar bij het begin van de partij blijkt al dat ook Gómez weet hoe oud hij is. Daarom probeert hij het tempo erin te houden. Hij speelt snel en riskant tennis. Al gauw wint hij de eerste set. En als hij de tweede set verliest, doet hij dat in een rap tempo. Ik besef dat de match hooguit drie en zeker geen vier uur zal gaan duren en dat onze conditie geen rol gaat spelen. Dit is een snelle partij, het soort partij dat Gómez kan winnen. Nadat we in korte tijd twee sets hebben gespeeld, weet ik dat ik tegenover een man sta die fit zal blijven, ook als er vijf sets moeten worden gespeeld.

Natuurlijk heeft mijn wedstrijdplan vanaf het begin fatale gebreken vertoond. Het kon niet werken, hoe lang de partij ook had geduurd, omdat je een slamfinale nooit kunt winnen als je speelt om niet te verliezen of wacht tot je tegenstander gaat verliezen. Mijn plan om lange rally’s te forceren inspireert Gómez alleen maar. Hij is een ouwe rot die weet dat dit misschien zijn laatste kans is om een slam te winnen. Ik kan hem alleen verslaan als ik hem zijn zelfvertrouwen en zijn hoop kan ontnemen, door aanvallend spel. Als hij ziet dat ik behoudend speel en niet probeer te domineren, krijgt hij hoop.

Hij wint de derde set. Bij het begin van de vierde realiseer ik me dat ik me opnieuw heb vergist. De meeste spelers die tijdens een match vermoeid raken, gaan slechter serveren. Omdat hun benen moe zijn, kunnen ze niet meer zo hoog springen. Maar Gómez heeft een slingshot service. Hij springt nooit hoog. Hij leunt in de bal. En als hij moe wordt, leunt hij nog meer en wordt zijn natuurlijke slingshot-actie nog duidelijker. Ik heb gewacht tot zijn service zwakker zou worden, maar in plaats daarvan wordt die alleen maar scherper.

Nadat hij de match heeft gewonnen gedraagt Gómez zich ongelooflijk gracieus en charmant. Hij huilt. Hij zwaait naar de camera’s. Hij weet dat hij een nationale held zal zijn in zijn geboorteland Ecuador. Ik vraag me af hoe het is in Ecuador. Misschien ga ik daar wel wonen. Misschien is dat wel de enige plek ter wereld waar ik me kan verstoppen voor de schande. Ik zit in de kleedkamer, met gebogen hoofd, en stel me voor wat de honderden journalisten zullen zeggen. En dan heb ik het nog niet eens over mijn collega’s. Ik kan ze al horen. Image Is Everything, Agassi is Nothing. Mr. Hot Lava is a hot mess .

Philly loopt binnen. Ik zie aan zijn ogen dat hij niet alleen met me meeleeft, maar het zelf ook voelt. Dit was ook zijn nederlaag. Hij lijdt. Dan zegt hij de juiste woorden, op de juiste toon, en ik weet dat ik daarom altijd van hem zal blijven houden: Let’s get the fuck outta this town.

Gil duwt de grote bagagekar met onze koffers door het Parijse luchthavengebouw. Ik loop een stukje voor hem uit. Ik blijf staan en kijk op de borden met de aankomst- en vertrektijden. Gil loopt door. De kar heeft een scherpe metalen rand en die drukt tegen mijn zachte, blote achillespees. (Ik draag lage schoenen zonder sokken.) Er stroomt een straal bloed op de glimmende vloer. Dan nog een straal. Er spuit bloed uit mijn achillespees. Gil haalt snel wat verband uit zijn koffer, maar ik zeg dat hij maar rustig aan moet doen. Het is goed hoor, zeg ik, het hoort er allemaal bij. Toen we Parijs verlieten, lag er minstens een halve liter bloed op de vloer van dit vliegveld.

Weer sla ik Wimbledon over en ik train de hele zomer keihard, samen met Gil. Zijn garage is klaar en staat vol met een stuk of tien zelfgemaakte apparaten en allerlei andere unieke zaken. In het raam heeft hij een enorme airco geplaatst. Op de vloer heeft hij sponzige Astroturf getimmerd. En in de hoek heeft hij een oude pooltafel neergezet. Tussen de fitnessoefeningen door spelen we nine ball. Vaak zijn we om vier uur ’s ochtends nog in de fitnessruimte, waar Gil naar nieuwe manieren zoekt om naast mijn lichaam ook mijn geest, mijn zelfvertrouwen op te krikken. Hij is net zo van slag door Roland Garros als ik. Op een ochtend, vlak voor zonsopgang, vertelt hij me wat zijn moeder altijd tegen hem zei: Qué lindo es soñar despierto . Wat heerlijk is het toch om te dromen terwijl je wakker bent. Droom als je wakker bent, Andre.Iedereen kan dromen als hij slaapt, maar jij moet voortdurend dromen en je dromen hardop uitspreken en erin geloven.

Met andere woorden, in de finale van een slam moet ik een droom hebben. Ik moet spelen om te winnen.

Ik bedank hem. Ik geef hem een cadeau. Het is een halsketting met een gouden piramide met drie ringen erin. Die vertegenwoordigen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Ik heb hem ontworpen en laten maken door een juwelier in Florida. Ik heb ook een bijpassende oorring.

Hij doet hem om en ik weet dat er heel wat moet gebeuren voordat hij hem weer af zal doen.

 

006_Agas_9780307268198_art_r1.tif

Met Gil in de woestijn net buiten Las Vegas, vlak na de start van onze samenwerking in 1990.

 

Gil schreeuwt graag tegen me als ik aan het trainen ben, al is dat niet te vergelijken met het geschreeuw van mijn vader. Gil schreeuwt liefde. Als ik probeer een nieuw persoonlijk record te breken, als ik probeer een zwaarder gewicht te heffen dan ik ooit heb gedaan, staat hij ergens achter me en schreeuwt: Come on, Andre! Let’s go! Big Thunder! Door zijn geschreeuw klopt mijn hart tegen mijn ribben. En dan, om me nog meer te inspireren, zegt hij soms dat ik even opzij moet gaan en dan tilt hij zijn eigen record: 250 kilo. Het is een indrukwekkend gezicht om iemand zoveel ijzer boven zijn borstkas te zien tillen en het geeft me altijd het gevoel dat alles mogelijk is. Wat is het toch heerlijk om een droom te hebben. Maar dromen, zeg ik op een van onze rustige momenten tegen Gil, een droom hebben is zo verdomde vermoeiend.

Hij lacht.

Ik kan je niet beloven dat je niet moe zult worden, zegt hij. Maar weet wel dat er voorbij je vermoeidheid heel veel mooie dingen op je liggen te wachten. Zorg dat je moe wordt, Andre. Dan zul je jezelf leren kennen, zodra je door je vermoeidheid heen bent.

Dankzij Gils zorg en nauwgezette supervisie heb ik in de maand augustus van 1990 vierenhalve kilo spiermassa gekweekt. We gaan naar New York voor de US Open en ik voel me sterk en slank en gevaarlijk. Ik versla de Rus Andrei Tsjerkasov in een gemakkelijke driesetter. Ik worstel mezelf naar de halve finale, versla Becker in vier vlammende sets en heb nog steeds ongelooflijk veel energie over. Gil en ik rijden terug naar ons hotel en kijken naar de andere halve finale om te zien tegen wie ik morgen moet spelen. McEnroe of Sampras.

Het lijkt onmogelijk, maar de knul die ik nooit weer verwacht had te zullen zien heeft zijn oude spel hervonden. En hij bezorgt McEnroe het gevecht van zijn leven. Maar dan realiseer ik me dat hij McEnroe geen gevecht bezorgt, maar dat McEnroe hem een gevecht bezorgt, en verliest. Niet te geloven, mijn tegenstander morgen is Pete.

De camera zoomt in op Pete’s gezicht en ik zie dat hij helemaal op is. Bovendien zegt de verslaggever dat zijn dik ingetapete voeten vol blaren zitten. Gil laat me zoveel Gil Water drinken dat ik bijna moet kotsen. Daarna ga ik met een glimlach op mijn gezicht naar bed. Ik bedenk met hoeveel plezier ik Pete alle hoeken van de baan zal laten zien. Ik zal hem van links naar rechts laten rennen, van San Francisco naar Bradenton, tot zijn blaren ervan gaan bloeden. Ik denk aan mijn vaders oude spreuk: Plak een pleister op zijn hersens. Ik val rustig, fit en vol zelfvertrouwen in slaap.

De volgende ochtend heb ik het gevoel dat ik wel een tiensetter kan spelen. Ik heb geen problemen met mijn haarstukje, want dat draag ik niet meer. Ik maak gebruik van een nieuw, minder problematisch camouflagesysteem: een dikkere hoofdband en felgekleurde highlights. Ik kán gewoon niet verliezen van Pete, van dat ongelukkige joch waar ik vorig jaar nog met zoveel sympathie naar stond te kijken, dat zielige joch dat geen bal in kon slaan.

Maar dan verschijnt er een totaal andere Pete ten tonele. Een Pete die geen enkele fout maakt. We spelen lange punten, moeizame punten, en hij speelt perfect. Hij rent op elke bal, slaat alles terug, rent als een gazelle naar voren en naar achteren. Hij serveert snoeihard, gaat als een razende naar het net, slaat me met zijn games om de oren en beantwoordt mijn opslag met keiharde returns. Ik heb geen enkel verweer. Ik ben kwaad. Ik zeg tegen mezelf: Dit gebeurt niet echt.

Ja, dit gebeurt wel echt.

Nee, dit kan niet.

Maar dan, in plaats van me af te vragen hoe ik kan winnen, begin ik te denken hoe ik kan voorkomen dat ik verlies. Dezelfde fout die ik tegen Gómez maakte, met hetzelfde resultaat. Als het allemaal voorbij is, zeg ik tegen de journalisten dat Pete me op een ouderwetse manier heeft bestolen. Geen geweldige quote. Ja, ik ben inderdaad bestolen. Want iets wat van mij was is me afgenomen. Maar ik kan geen aangifte doen. En er is geen enkele kans op gerechtigheid.

Uren later doe ik opeens mijn ogen open. Ik lig op bed in mijn hotelkamer. Het is gewoon een droom geweest, toch? Eén heerlijke seconde denk ik dat ik in slaap ben gevallen op die winderige heuvel, terwijl Philly en Nick moesten lachen om Pete’s erbarmelijke spel. Ik heb gewoon gedróómd dat Pete, juist hij, me in de finale van een slam heeft verslagen.

Maar nee, het ís echt. Het is écht gebeurd. Ik zie dat het langzaam lichter wordt in de kamer, maar mijn stemming wordt steeds somberder.

Open - een autobiografie
titlepage.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_0.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_1.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_2.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_3.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_4.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_5.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_6.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_7.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_8.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_9.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_10.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_11.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_12.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_13.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_14.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_15.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_16.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_17.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_18.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_19.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_20.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_21.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_22.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_23.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_24.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_25.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_26.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_27.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_28.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_29.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_30.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_31.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_32.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_33.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_34.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_35.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_36.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_37.xhtml