hoofdstuk 28
Iedereen om me heen praat onophoudelijk over stoppen. Over dat Stefanie gestopt is, Pete gestopt is, ik ga stoppen. Ondertussen blijf ik maar spelen en winnen, en denk aan de volgende slam. In Cincinnati versla ik, tot ieders verbazing, Roddick in de halve finale. Hierdoor sta ik in de eerste atp -finale sinds november het jaar daarvoor. Daarna versla ik Hewitt, waardoor ik sinds Connors de oudste winnaar ben van een atp -toernooi.
De maand daarna, tijdens de US Open van 2004, zeg ik tegen de verslaggevers dat ik denk dat ik kan winnen. Ze glimlachen alsof ik dement ben.
Stefanie en ik huren een huis buiten de stad, in Westchester. Het is ruimer dan een hotel en we hoeven de wandelwagen niet door de drukke straten van Manhattan te duwen. Het fijnste is dat er in de kelder een speelkamer is; dat wordt mijn slaapkamer de nacht voor een partij. In de kelder kan ik zonder Stefanie te storen van het bed naar de grond verhuizen als ik wakker word van de rugpijn. Omdat vaders geen slams winnen, zegt Stefanie: In de kelder kun je je net zo single voelen als je wilt.
Ik zie dat mijn leven haar uitput. Ik ben een afgeleide echtgenoot, een vermoeide vader. Ze moet meer tijd aan de kinderen besteden dan ik. Toch klaagt ze nooit. Ze begrijpt het. Elke dag is het haar missie, haar passie om een sfeer te creëren waarin ik alleen maar aan tennis hoef te denken. Ze weet nog hoe belangrijk ze dat zelf vond toen zij nog tenniste. Als we bijvoorbeeld in de auto naar het stadion rijden, weet Stefanie precies welke Elmo-songs Jaden en Jaz rustig en stil zullen houden, zodat Darren en ik de strategie kunnen bespreken. Bovendien heeft ze dezelfde mening over voedsel als Gil: ze vergeet nooit dat wannéér je eet even belangrijk is als wát je eet. Na een wedstrijd, als we samen met Darren en Gil naar huis rijden, weet ik dat er thuis een bord lasagne klaarstaat, gloeiend heet zodat de kaas nog pruttelt.
Ik weet ook dat Darrens kinderen en Jaden en Jaz dan al hebben gegeten en in bed liggen.
Dankzij Stefanie bereik ik de kwartfinale, waar ik tegen de als nummer één geplaatste Federer moet spelen. Hij is veranderd vergeleken met de man die ik in Key Biscayne heb verslagen. Volgens mij is hij inmiddels een van de allerbeste tennissers ooit. Hij bouwt stap voor stap een voorsprong op, twee sets tegen één. Ik moet wel bewondering hebben voor zijn toegenomen vaardigheden en zijn fantastische kalmte. Hij is de meest illustere tennisser die ik ooit heb zien spelen. Maar voordat hij me kan afmaken, wordt de partij stilgelegd vanwege de regen.
Als we terugrijden naar Westchester staar ik door het raampje naar buiten en zeg tegen mezelf: Niet aan morgen denken. Denk zelfs niet aan het avondeten, want de partij is eerder stilgelegd en ik kom uren eerder thuis dan verwacht. Maar natuurlijk kent Stefanie iemand bij de meteorologische dienst, die haar verteld heeft dat er storm op til was. Daarop is ze in de auto gesprongen en heeft ze het eten klaargemaakt. Als we binnenkomen, geeft ze ons allemaal een kus en overhandigt ons in dezelfde beweging, even soepel als haar opslag, een bord. Ik heb zin een rechter te laten komen om onze trouwbeloften te hernieuwen.
De volgende dag vecht ik door alle linies en kom gelijk te staan met Federer, 2-2 in sets. Hij kijkt naar zijn voeten, dat doet hij altijd als hij geschokt is.
Dan begint het te waaien, wervelend, met windvlagen van wel zestig kilometer per uur. Federer past zijn spel hier beter op aan dan ik. Ik heb het idee dat hij zich overal aan kan aanpassen, probleemloos. Hij sleept de zware vijfde set uit het vuur en ik zeg tegen iedereen die maar wil luisteren dat hij bezig is de beste tennisser ooit te worden.
Voordat de wind is gaan liggen, praat iedereen alweer over mijn stoppen. Verslaggevers willen weten waarom ik blijf doorspelen. Ik zeg dat ik daarmee de kost verdien. Ik moet een gezin en een school onderhouden. Veel mensen profiteren van elke bal die ik sla. (Een maand na de US Open presenteren Stefanie en ik het negende jaarlijkse Grandslam voor Kinderen, waarmee een record van tien miljoen dollar wordt opgehaald. Alles bij elkaar hebben we nu veertig miljoen dollar opgehaald voor mijn stichting.)
Bovendien, zeg ik tegen de verslaggevers, kan ik het nog steeds. Ik weet niet hoe lang nog, maar nu nog wel. Volgens mij kan ik nog steeds winnen.
Weer staren ze me aan.
Misschien begrijpen ze het niet omdat ik het hele verhaal niet vertel, de echte reden. Maar dat kan ik niet, omdat ik het zelf pas net begin te begrijpen. Ik speel en ik blijf spelen omdat ik ervoor heb gekózen om te spelen. Ook al is het niet je ideale leven, toch kun je voor dat leven kiezen. Hoe je leven er ook uitziet, alles verandert als je ervoor kiest.
Tijdens de Australian Open van 2005 versla ik Taylor Dent in drie sets, waardoor ik doorga naar de vierde ronde. Voor de kleedkamer stuit ik op een aardige tv-verslaggever, Courier. Het is nog steeds vreemd om hem in zijn nieuwe rol te zien. Ik zie hem nog altijd als een fantastische kampioen. En toch past de tv bij hem. Hij lijkt gelukkig. Ik heb veel respect voor hem en hoop dat hij dat voelt. Onze onderlinge strubbelingen lijken iets van lang geleden en puberaal.
Hij houdt de microfoon voor mijn mond en vraagt: Hoe lang duurt het nog voordat Jaden Agassi tegen Pete’s zoon speelt?
Ik kijk in de camera en antwoord: Wat ik vooral wil voor mijn kind is dat hij zich ergens op richt.
En voeg eraan toe: Ik hoop dat hij voor tennis kiest, omdat ik zoveel van die sport houd.
De oude leugen. Maar omdat ik mijn zoon erbij heb betrokken, schaam ik me er nog meer voor. Die leugen dreigt mijn erfenis te worden. Stefanie en ik raken er steeds meer van overtuigd dat we Jaden en Jaz dit idiote leven niet toewensen. Waarom heb ik het dan gezegd? Zoals altijd denk ik dat ik het zei omdat ik wist wat de mensen wilden horen. Bovendien is het zo dat ik, vlak na mijn zege, het gevoel had dat tennis een prachtige sport is die me goed heeft behandeld, en ik wilde dat de wereld dat wist. En misschien voelde ik me, terwijl ik oog in oog stond met een kampioen, schuldig omdat ik de sport haatte. Die leugen was misschien wel mijn manier om mijn schuldgevoel te verbergen of ervoor te boeten.
In de afgelopen maanden heeft Gil nog een paar laatste harde veranderingen doorgevoerd in mijn trainingsschema. Hij heeft me laten eten als een Spartaanse soldaat en dat nieuwe dieet heeft me goed gedaan.
Bovendien heb ik een cortisoninjectie gehad, mijn derde in één jaar. Vier per jaar is het maximale aanbevolen aantal. De artsen zeggen dat er risico’s aan verbonden zijn: We weten domweg niet welke gevolgen cortison op de lange termijn heeft op de ruggengraat en de lever. Maar dat zet ik allemaal van me af zolang mijn rug zich goed gedraagt.
Mijn rug houdt het. Ik bereik de kwartfinale en speel weer tegen Federer. Ik kan niet één set winnen. Hij straft me af als een leraar een domme leerling. Hij zorgt ervoor dat ik mijn leeftijd voel, meer nog dan alle andere jonge tennissers van tegenwoordig. Als ik naar hem kijk, met zijn zachtaardige scherpte, zijn kundige slagen en zijn poema-achtige souplesse, realiseer ik me dat ik al tenniste toen men nog met houten rackets speelde. Mijn zwager was immers Pancho Gonzales, kampioen tijdens de Berlijnse luchtbrug, een rivaal van Fred Perry. En nu vecht ik tegen Federer, die geboren is in hetzelfde jaar als waarin ik mijn vríénd Perry ontmoette.
Vlak voor Rome word ik vijfendertig. Stefanie en de kinderen gaan met me mee naar Italië. Ik wil er samen met Stefanie op uit, om het Colosseum en het Pantheon te bezichtigen, maar ik kan het niet. Toen ik hier als jongen en als jongeman was, had ik het zo druk met mijn eigen ellende en verlegenheid dat ik het hotel niet uitkwam. Nu zou ik deze bezienswaardigheden dolgraag willen zien, maar het kan niet vanwege mijn rug. De dokter zegt dat een lange wandeling op het plaveisel kan betekenen dat de cortisoninjectie maar één maand werkt in plaats van drie.
Ik win mijn eerste vier matches. Dan verlies ik van Coria. Ik baal van mezelf, voel me schuldig omdat ik een staande ovatie krijg. Weer begint de pers over stoppen.
Ik zeg: Daar denk ik maar veertien keer per jaar aan, want ik doe veertien keer per jaar aan een toernooi mee.
Met andere woorden: Zo vaak moet ik dus meedoen aan dit soort persconferenties.
In de eerste ronde van Roland Garros van 2005 speel ik tegen de Fin Jarkko Nieminen. Alleen al door de baan op te stappen, vestig ik een record: mijn achtenvijftigste slam. Eén meer dan Chang, Connors, Lendl en Ferreira. Meer dan wie ook. Maar mijn rug is niet in de stemming om dit te vieren. De cortison is uitgewerkt. Serveren doet pijn, staan doet pijn. Ademen valt niet mee. Ik overweeg naar het net te lopen en het op te geven. Maar dit is Roland Garros. Ik kan de baan niet aflopen, niet déze baan. Ze zullen me op mijn racket van deze baan moeten dragen.
Ik slik acht Advils. Acht. Tijdens het wisselen van baan bedek ik mijn gezicht met een handdoek terwijl ik op een andere handdoek de pijn probeer te verbijten. In de derde set weet Gil dat er iets heel erg fout zit. Nadat ik de bal heb geraakt, sprint ik niet terug naar het midden van de baan. Dat heeft hij in al die jaren nog nooit meegemaakt. Dat is ondenkbaar, net zoiets als wanneer Gil tijdens een van mijn partijen een plaspauze zou nemen. Na afloop loop ik samen met Gil naar een restaurant, ik voorovergebogen als een gamba. Hij zegt: We kunnen geen roofbouw op je lichaam blijven plegen.
We zeggen Wimbledon af, proberen ons voor te bereiden op de hardcourts van de zomer. Dat is noodzakelijk, maar het voelt als een gok. Ik gebruik mijn tijd en energie voor een kleiner aantal toernooien, wat betekent dat de foutenmarge kleiner wordt en de druk groter. De nederlagen zullen meer pijn doen.
Gil consulteert zijn Da Vinci-aantekenboekje. Hij is er trots op dat ik in zijn fitnessruimte nog nooit een blessure heb opgelopen. Nu mijn lichaam ouder wordt, zie ik dat hij gespannen raakt. Zijn goede naam is in het geding.
Bepaalde lifts kun je nu niet meer doen, zegt hij. Andere zul je nu twee keer zo vaak moeten doen.
We brengen uren door met de gewichten, praten uren over mijn ziel. Van hier tot aan de eindstreep, zegt Gil, gaat het alleen maar om je ziel.
Omdat ik Wimbledon heb afgezegd, publiceren de kranten en tijdschriften een nieuwe serie grafredes: Op een leeftijd waarop de meeste tennisspelers...
Ik besluit geen kranten en tijdschriften meer te lezen.
Aan het einde van de zomer doe ik mee aan de Mercedes-Benz Cup, en ik win. Jaden is nu oud genoeg om me te zien spelen en tijdens de prijsuitreiking rent hij de baan op, omdat hij denkt dat die prijs van hem is. Wat ook zo is.
Ik ga naar Montréal en vecht me een weg naar de finale tegen een Spaanse knul over wie iedereen praat, Rafael Nadal. Ik kan hem niet verslaan. Ik kan hem niet doorgronden. Ik heb nooit eerder iemand gezien die zich zo beweegt op een tennisbaan.
Tijdens de US Open van 2005 ben ik een noviteit, een attractie, een vijfendertigjarige die meedoet aan een slam. Het is mijn twintigste jaar op rij in dit toernooi; veel andere spelers zijn nog niet eens twintig jaar oud. Ik herinner me dat ik tegen Connors speelde en hem uit zijn twintigste US Open kieperde. Ik ben niet iemand die vraagt waar die twintig jaar zijn gebleven, want dat weet ik heel goed. Ik voel elke set in mijn ruggengraat.
In de eerste ronde speel ik tegen de Roemeen Răzvan Sabău. Ik heb mijn vierde en laatste cortisoninjectie van het jaar gekregen, waardoor mijn rug verdoofd aanvoelt. Ik ben in staat mijn basisslag te slaan, waardoor Sabău in de problemen komt. Als je basisslag iemand in de problemen brengt, als hij achter komt te staan dankzij de slag die jij honderd van de honderd keer kunt slaan, weet je dat het een goede dag wordt. Het is net alsof je linkse directes sporen achterlaten op zijn kaak, terwijl je nog niet eens je klapper uit de kast hebt gehaald. Ik versla hem in negenenzestig minuten.
De verslaggevers zeggen dat het een bloedbad was. Ze vragen of ik daar geen slecht gevoel over heb.
Ik zeg: Ik zou niemand de leerervaring van het verliezen willen besparen.
Ze schieten in de lach.
Ik meen het.
In de tweede ronde speel ik tegen de Kroaat Ivo Karlović. Ze zeggen dat hij 2 meter 8 is, maar volgens mij stond hij in een kuil toen ze zijn lengte opmaten. Hij is een totempaal, een telefoonpaal, waardoor zijn opslag een vreemde curve maakt. Als Karlović serveert wordt het serveervak in feite twee keer zo groot en hangt het net dertig centimeter lager. Ik heb nooit eerder tegen iemand van zijn lengte gespeeld en heb geen idee hoe ik me moet voorbereiden op een tegenstander die zo lang is als hij.
In de kleedkamer stel ik me aan hem voor. Ivo is aardig, heeft een open gezicht en straalt omdat hij meedoet aan de US Open. Ik vraag of hij zijn arm zo hoog mogelijk wil optillen en dan roep ik Darren. We rekken ons uit, kijken omhoog en proberen Ivo’s vingertoppen te zien. Dat lukt niet.
Ik zeg tegen Darren: Probeer je eens voor te stellen dat hij een racket vasthoudt. En dat hij springt. En waar het blad van dat racket zich bevindt als hij een bal slaat. Dan is het verdorie net alsof hij vanuit een helikopter serveert.
Darren lacht. Karlović lacht en zegt: Ik zou mijn bereik graag ruilen tegen jouw return.
Gelukkig realiseer ik me ook dat Karlović’ lengte ook een nadeel kan zijn. Lage ballen kunnen een probleem vormen. In de aanval gaan zal minder gemakkelijk zijn. Darren zegt ook dat Karlović minder soepel is. Ik zeg tegen mezelf dat ik geen energie moet verspillen aan me zorgen maken over het aantal aces dat hij kan slaan. Ik moet gewoon wachten op de een of twee keer dat hij een eerste service fout slaat en me dan op de tweede storten. Dat zal bepalend zijn voor de uitslag. En hoewel Karlovi´c dat ook weet, moet ik hem daar nóg meer van doordringen. Ik moet het hem laten voelen, door druk op zijn tweede service te leggen. En dat betekent dat ik die nooit fout mag retourneren.
Ik versla hem in straight sets.
In de derde ronde speel ik tegen Tomas Berdych. Twee jaar daarvoor heb ik ook tegen hem gespeeld, in de tweede ronde van de Australian Open. Darren heeft me gewaarschuwd: Je gaat het opnemen tegen een knaap van achttien die goed speelt, dus bereid je daar maar op voor. Hij weet de bal aan beide kanten prima te raken, heeft een keiharde service en staat over een paar jaar in de toptien.
Darren overdrijft niet. Berdych is een van de beste tennissers tegen wie ik dat jaar heb gespeeld. Ik heb hem in Australië verslagen, 6-0, 6-2, 6-4, en had destijds het gevoel dat ik geluk had. Ik denk: Gelukkig gaat het nu om best of five.
Maar verrassend genoeg is Berdych sinds die tijd niet veel beter geworden. Hij moet werken aan de keuzes die hij maakt. Hij heeft wel wat van mij voordat ik met Brad ging werken: hij denkt dat hij elk punt moet winnen. Hij weet niet hoe belangrijk het is je tegenstander te laten verliezen. Als ik hem heb verslagen en hem een hand geef, wil ik zeggen dat hij zich moet ontspannen. Maar dat kan ik niet. Dat is mijn taak niet.
Daarna speel ik tegen de Belg Xavier Malisse. Hij beweegt zich fantastisch en zijn arm lijkt wel een katapult. Hij heeft een krachtige forehand en een dodelijke service, maar hij speelt niet consistent. Bovendien heeft hij een middelmatige backhand: die lijkt geweldig doordat hij hem met zoveel gemak slaat, maar hij vindt het belangrijker hoe het eruitziet dan wat het effect is. Hij kan niet eens een backhand op de lijn slaan en als je dat niet kunt, kun je mij niet verslaan. Daarvoor beheers ik de baan te goed. Als je geen backhand op de lijn kunt slaan, bepaal ik elk punt. Een tegenstander moet me laten lopen, me van mijn plek halen, me naar een positie manoeuvreren waar ik me met hém moet bezighouden. Doet hij dat niet, dan moet hij op mijn voorwaarden tennissen. En mijn voorwaarden zijn wreed. Vooral nu ik ouder word.
De avond voor de match ga ik in het hotel wat drinken met Courier. Hij waarschuwt me dat Malisse goed speelt.
Misschien wel, zeg ik, maar ik heb er echt zin in. Je zult me dit niet vaak horen zeggen, maar dit wordt leuk.
De partij ís leuk, als een marionettenspel. Ik heb het gevoel dat ik een touwtje vasthoud: telkens als ik eraan trek springt Malisse. Ik ben, alweer, verbaasd over de band die er is tussen twee spelers op een tennisbaan. Het net, dat de beide spelers van elkaar zou moeten scheiden, verbindt ze als een web met elkaar. Na twee afmattende uren weet je zeker dat je samen met je tegenstander in een kooi opgesloten bent. Je zou durven zweren dat zijn zweet op je spat, dat zijn adem je ogen vertroebelt.
Malisses zelfvertrouwen verdwijnt. Hij gelooft niet dat hij hier op zijn plaats is. Ik sta voor, met 2-0 in sets, domineer het spel. En aan het begin van de derde set heeft Malisse er eindelijk genoeg van om van de ene naar de andere kant te worden gestuurd. Hij wordt woedend, speelt fel en doet al snel dingen die hem zelf verbazen. Hij slaat zijn backhand op de lijn, zuiver, consistent. Ik kijk hem aan alsof ik wil zeggen: Ik geloof het pas als je dit blijft doen.
Hij blijft het doen.
Ik zie aan zijn gezicht dat hij opgelucht is. Dat zie ik aan zijn lichaamstaal. Hij denkt nog altijd niet dat hij gaat winnen, maar wel dat hij een goede performance neerzet en dat vindt hij genoeg. In de derde set wint hij de tiebreak. Nu ben ík woedend. Ik heb wel wat beters te doen dan hier nóg een uur met jou op de baan te staan, en alleen al daarom zal ik je de duimschroeven aandraaien.
Maar Malisse laat zich niet langer door mij commanderen. Als gevolg van één set, één kleine set, is zijn houding totaal veranderd, heeft hij zijn zelfvertrouwen teruggekregen. Hij is niet bang meer. Hij wilde alleen maar een goede show neerzetten en dat heeft hij gedaan, dus speelt hij nu met de pot. In de vierde set zijn de rollen omgedraaid: hij dicteert het tempo en wint de set waardoor we gelijkstaan.
Maar in de vijfde set is hij leeg, terwijl ik nu pas gebruik ga maken van de fondsen die lang geleden op de Bank van Gil zijn gestort. Ik versla hem ruim. Met een glimlach op het gezicht komt hij naar het net, vol respect. Ik ben oud en hij heeft me ouder gemaakt, maar hij weet ook dat ik hem heb laten werken, dat ik hem heb gedwongen diep te gaan waardoor hij meer over zichzelf te weten is gekomen.
In de kleedkamer komt Courier naar me toe, hij stompt me op mijn schouder.
Hij zegt: Je had gelijk. Je zei dat je het leuk zou gaan vinden en het leek alsof je het leuk vond.
Leuk. Als ik het leuk vond, waarom voel ik me dan alsof ik ben overreden door een vrachtauto?
Ik zou wel een maand in een warm bad willen liggen, maar mijn volgende partij komt eraan en mijn tegenstander is een machine: Blake. Hij is sterker geworden sinds de laatste keer dat we tegen elkaar speelden. Dat was in DC en hij heeft me vernederd. Hij speelde agressief en als Blake agressief wordt, kan hij iedereen aan.
Mijn enige hoop is dat hij deze keer niet agressief zal spelen omdat het kouder is. Als het koud is, is de baan in New York trager en dat is een voordeel voor iemand als Blake, die zo verdomde snel is. Op een trage baan kan Blake alles doen en jij niet, en dus kan hij je onder druk zetten. Dan heb je het gevoel dat je meer moet doen dan anders en vanaf dat moment gaat alles mis.
Zodra we op de baan staan worden mijn ergste vermoedens bewaarheid. Blake is Mr. Aggressive, staat tijdens mijn tweede opslag voor de baseline, dekt de hele breedte van de baan en zet me vanaf het begin onder druk. Hij smoort me in de eerste set, 6-3. In de tweede set trakteert hij me nog eens op hetzelfde: 6-3.
In het begin van de derde set begint de partij op die tegen Malisse te lijken. Behalve dan dat ík deze keer Malisse ben. Ik kan deze vent niet verslaan, ik weet dat ik dat niet kan en dus kan ik net zo goed proberen een goede show neer te zetten. Nu ik niet meer denk dat ik kan winnen, begin ik meteen beter te spelen. Ik stop met denken, begin te voelen. Mijn slagen worden een halve seconde sneller, mijn beslissingen zijn eerder instinctief dan rationeel. Ik zie dat Blake een stapje terugdoet en de verandering signaleert. Wat is er gebeurd? Zeven ronden lang heeft hij mijn gedachten bepaald en aan het einde van de achtste draai ik de rollen om. Nu hij naar zijn hoek loopt, kan hij niet geloven dat de rollen zijn omgedraaid, dat zijn gedemoraliseerde tegenstander nog leven in zich heeft.
Blake heeft veel supporters in New York en die zijn vanavond allemaal hier. Nike, die mij niet langer sponsort, deelt T-shirts uit aan zijn fans en zegt dat ze moeten schreeuwen. Als ik Blake in de derde set overtroef, houden ze op met schreeuwen. Als ik de set win, worden ze stil.
Tijdens de vierde set raakt Blake in paniek en speelt niet langer agressief. Ik kan hem zien denken, ik kan hem bijna hóren denken: verdomme, ik kan niets meer goed doen.
Ik win de vierde set.
Nu Blake de voordelen inziet van het feit dat ik niet denk, besluit hij dat ook eens te proberen. Tijdens de vijfde set schakelt hij zijn hersens uit en speelt weer agressief. Eindelijk, na bijna drie uur, zijn we elkaars gelijke. We staan allebei in vuur en vlam, maar zijn vuurtje is iets beter dan het mijne. Hij krijgt de kans de partij uit te serveren.
Dan begint hij weer te denken. Zo gaat dat. Hij oefent druk uit, ik sla drie fantastische returns en breek hem. Daardoor verandert het publiek van gedachten. Ze zingen, An -dre, An -dre.
Ik sta voor, 6-5.
Tijdens de baanwissel lijkt het wel alsof er een rockconcert in het stadion plaatsvindt. Mijn oren suizen. Mijn hoofd klopt. Het is zo’n herrie dat ik mijn hoofd in een handdoek wikkel.
Hij serveert en houdt zijn service. We spelen een tiebreak.
Ik heb oudgedienden weleens horen zeggen dat de vijfde set niets meer met tennis te maken heeft. Dat is waar. In de vijfde set gaat het om emotie en conditie. Langzaam verlaat ik mijn lichaam. Ik vond het leuk je gekend te hebben, lichaam. Tijdens mijn loopbaan ben ik verschillende keren buiten mijn lichaam getreden, maar deze keer is het op een gezonde manier. Ik vertrouw op mijn talent en zorg dat ik niet in de weg loop. Ik verwijder mezelf. Bij matchpoint sla ik een degelijke service. Hij slaat een return naar mijn forehand. Ik sla een fantastische bal naar zijn backhand. Hij loopt eromheen en dat is dom. Als hij om mijn bal heen loopt, betekent dit dat hij zich onder druk gezet voelt. Hij denkt niet meer na. Hij manoeuvreert zichzelf uit positie, laat de bal de baas spelen. Hij geeft zichzelf niet de kans de best mogelijke slag te slaan. Daarom weet ik dat er twee dingen kunnen gebeuren. Hij slaat een zwakke return óf hij maakt een fout.
Hoe dan ook weet ik tamelijk zeker dat de bal precies hier terechtkomt. Ik kijk naar de plaats waar hij vrijwel zeker zal landen. Blake draait zich om, gooit zijn onderlichaam opzij en haalt uit. De bal landt drie meter van de plaats waar ik hem verwachtte.
Ik zat helemaal fout.
Ik doe het enige wat ik kan doen. Me voorbereiden op het volgende punt.
Bij 6-6 spelen we een moordende rally, van backhand naar backhand, en ik ben één brok zenuwen. Tijdens een backhandrally van tien slagen weet je dat iemand op een bepaald moment de inzet gaat verhogen en bijna altijd weet je zeker dat die iemand je tegenstander is. Ik wacht en wacht, maar bij geen enkele slag verhoogt Blake de inzet. Dus moet ik het doen. Ik stap naar voren alsof ik keihard ga slaan, maar in plaats daarvan sla ik een backhand dropshot. Ik ben doodop.
Soms wil je tijdens een partij alleen een degelijk shot slaan, maar zit je zo vol adrenaline dat je keihard slaat. Dat overkomt Blake heel vaak, niet door zijn slag maar door zijn tempo. Hij rent sneller dan hij wil. Hij heeft zo’n haast als hij naar een bal rent, dat hij er eerder is dan hij dacht. Dat gebeurt nu ook. Hij begint te rennen om mijn backhand drop te halen, maar heeft zijn racket op zo’n manier vast dat hij de bal moet scheppen, maar omdat hij al zo snel bij het net is hoeft hij de bal helemaal niet te scheppen. Hij heeft zijn racket dus verkeerd vast. Daardoor slaat hij de bal wat halfslachtig over het net, waarna ik een backhand op de lijn sla. De bal vliegt rakelings langs hem heen.
Nu serveert hij bij een stand van 6-7. Matchpoint, alweer. Hij slaat zijn eerste service uit. In een fractie van een seconde moet ik besluiten hoe hij zijn tweede service zal slaan. Agressief? Veilig? Ik denk dat hij het zekere voor het onzekere zal nemen. Hij zal de bal naar mijn backhand slaan. Hoe agressief wil ik dus zijn? Waar wil ik gaan staan? Moet ik een onomkeerbare beslissing nemen en daar gaan staan waar ik als ik gelijk heb de bal kan bereiken, maar waar ik er niet bij kan als ik me vergis? Of zou ik het verschil moeten delen, ergens halverwege gaan staan, zodat ik op de meeste services met een middelmatige slag kan reageren, en op geen enkele service met een perfecte slag?
Als er tijdens deze partij een definitief besluit kan worden genomen, één definitieve beslissing tijdens deze avond van 100.000 beslissingen, dan wil ik dat het míjn beslissing is. Ik maak een keuze. Hij serveert, zoals ik al dacht, naar mijn backhand. De bal hangt precies daar waar ik dacht dat hij zou hangen, als een zeepbel. Ik krijg kippenvel. Ik voel dat het publiek opstaat. Ik zeg tegen mezelf: Quality cut, rip it, rip it, rip it, you fuck . Als de bal mijn racket verlaat, blijf ik hem nakijken. Ik zie dat de schaduw van de bal één wordt met de bal zelf. Als ze langzaam met elkaar versmelten, zeg ik hardop: Bal, vind alsjeblieft, alsjeblieft een gaatje.
En dat gebeurt.
Als Blake me bij het net omhelst, weten we dat we iets bijzonders hebben gedaan. Maar ik weet dat beter dan hij, omdat ik achthonderd partijen meer heb gespeeld dan hij. En deze partij was anders dan de andere. Ik ben nog nooit zo geconcentreerd geweest. Ik heb nooit eerder het gevoel gehad dat ik zo slim heb moeten spelen en ik ben trots op het eindproduct. Daar teken ik voor.
Nadat ze de tape van mijn voeten hebben geknipt gaan Gil, Perry, Darren, Philly en ik na de persconferentie, naar P.J. Clarke’s om wat te eten en te drinken. Als ik in mijn hotel aankom, is het vier uur ’s ochtends. Stefanie slaapt, maar als ik binnenkom, gaat ze glimlachend rechtop zitten. Je bent gek, zegt ze.
Ik lach.
Dat was ongelooflijk, zegt ze. Je had wél succes, zeg.
Dat is waar, babe . Ik had succes.
Ik ga op de grond naast het bed liggen, probeer in te slapen, maar ik blijf maar aan de wedstrijd denken.
Dan hoor ik haar stem in de verte, als van een engel.
Hoe gaat het met je, vraagt ze.
Dit was best wel een leuke manier om een avond door te brengen.
In de halve finale moet ik tegen Robby Ginepri uit Georgia. cbs wil dat mijn match laat wordt gespeeld. Ik ga naar de toernooidirecteur en zeg dat ik, als ik deze match win, morgen weer moet spelen. Ik smeek hem: Laat een vijfendertigjarige man alsjeblieft niet later thuiskomen dan zijn tweeëntwintigjarige tegenstander.
Hij verplaatst mijn match en verandert die in een vroege halve finale.
Na twee vijfsetters op rij geeft niemand me een kans tegen Ginepri. Hij is snel, goed aan beide kanten van de baan, speelt momenteel op de toppen van zijn kunnen en is jong. Ik weet dat ik allereerst moet zorgen dat ik uitgerust ben. De vorige drie sets tegen Blake zijn het beste tennis dat ik ooit heb gespeeld, én het meest uitputtende. Ik zeg tegen mezelf dat ik tijdens mijn match tegen Ginepri moet zorgen dat ik vol adrenaline zit, net moet doen alsof ik twee sets achtersta en moet proberen mijn gedachten uit te schakelen, net als tegen Blake.
Het werkt. Ik voer de druk op en win de eerste set. Nu moet ik mijn energie bewaren voor de finale van morgen. Ik begin veilig tennis te spelen, denk aan mijn volgende tegenstander en daardoor kan Ginepri vrijer spelen, kansen pakken. Hij wint de tweede set.
Ik verdring elke gedachte aan de finale. Ik richt al mijn aandacht op Ginepri. Hij is moe nu hij met veel moeite gelijk is gekomen en ik win de derde set.
Maar hij wint de vierde.
Ik moet alles geven in de vijfde set. Maar ik moet me ook realiseren dat ik niet elk punt kan winnen. Ik kan niet achter elke bal aan rennen. Ik kan niet al mijn krachten inzetten tegen een knaap die zijn melkgebit nog heeft. Hij wil de hele avond wel doorspelen, maar ik heb nog maar energie voor vijfenveertig minuten tennis, of vijfendertig minuten.
Ik win de set. Ongelooflijk, op mijn vijfendertigste zit ik in de finale van de US Open. Darren, Gil en Stefanie rapen me op van de kleedkamervloer en verdelen de werkzaamheden. Darren pakt mijn rackets en rent ermee naar Roman, de bespanner. Gil geeft me mijn Gil Water. Stefanie brengt me naar de auto. We rijden snel terug naar het Four Seasons en kijken naar Federer en Hewitt die vechten voor de eer om tegen die ouwe invalide uit Vegas te mogen spelen.
Voorafgaand aan een finale is er niets zo ontspannend als kijken naar de andere halve finale. Dan zeg je tegen jezelf: Wát ik ook voel, het is beter dan wat die anderen voelen. Federer wint natuurlijk. Ik leun achterover op de bank en kan alleen nog maar aan Federer denken. En ik weet dat Federer alleen nog maar aan mij kan denken. Tussen nu en morgenmiddag moet ik alles net iets beter doen dan hij, ook beter slapen.
Maar ik heb kinderen. Ik sliep altijd tot halftwaalf uit op de dag van een wedstrijd. Nu slaap ik hooguit tot halfacht. Stefanie zorgt dat de kinderen stil zijn, maar iets in mijn lichaam weet dat ze uit bed zijn, dat ze hun vader willen zien. En hun vader wil hen zien.
Na het ontbijt geef ik ze een afscheidskusje. Ik zwijg als ik samen met Gil naar het stadion rijd. Ik weet dat ik geen enkele kans maak. Ik ben heel oud en ik heb drie vijfsetters achter elkaar gespeeld. Je moet wel realistisch blijven. Ik hoop alleen maar dat het drie of vier sets worden. Als het een snelle partij wordt, waarbij conditie geen rol speelt, heb ik een kans.
Als Federer de baan op komt, lijkt hij op Cary Grant. Ik verwacht bijna dat hij in een smokingjasje en een sjaaltje wil gaan spelen. Hij ziet er altijd onberispelijk uit, zelfs als hij bij 40-15 moet serveren. Bovendien is hij op zoveel plaatsen op de baan gevaarlijk, dat je je nergens kunt verstoppen. Ik ben niet op mijn best als ik me nergens kan verstoppen. Federer wint de eerste set. Ik ga onbesuisd spelen, probeer van alles om hem uit balans te brengen. Ik breek hem in de tweede set. Ik breek hem nog een keer en win de set.
Ik denk: Mr. Grant heeft vandaag mísschien een probleem.
Ik breek hem in de derde set en sta voor met 4-2. Ik serveer met een zacht windje in de rug en Federer slaat steeds mis. Ik sta bijna voor met 5-2 als hij en ik heel even denken dat er iets bijzonders gaat gebeuren. We kijken elkaar aan. Dan, bij 30-0, sla ik een kickservice naar zijn backhand. Hij haalt uit en raakt de bal niet goed. De bal maakt een vreemd geluid als hij zijn racket verlaat. Maar deze stomme misslag komt op de een of andere manier wel over het net en is in. Winner. Hij breekt me en we staan weer gelijk.
Tijdens de tiebreak doet hij iets wat ik niet snap: hij vindt een versnelling die andere spelers domweg niet hebben en wint met 7-1.
Nu is het hek van de dam. Mijn dijbeenspieren schreeuwen het uit. Mijn rug heeft de winkel gesloten voor de nacht. Ik neem verkeerde beslissingen. Ik word eraan herinnerd hoe klein de marges op een tennisbaan kunnen zijn, hoe klein het verschil kan zijn tussen middelmatigheid en grootsheid, tussen roem en anonimiteit, tussen geluk en wanhoop. Het was een zware match. We stonden gelijk, verdorie. Maar nu, na een tiebreak waar mijn mond vol bewondering van openviel, heb ik verloren.
Als ik naar het net loop, weet ik dat ik heb verloren van een betere speler, van de Mount Everest van de volgende generatie. Ik heb medelijden met de jonge spelers die met hem moeten wedijveren. Ik zeg tegen de verslaggevers: Het is heel eenvoudig. De meeste mensen hebben zwakke punten. Federer heeft er niet één.