hoofdstuk 19

Perry zeurt elke dag aan mijn hoofd, vraagt wat er mis is, wat er aan de hand is. Dat kan ik hem niet vertellen. Ik weet het niet. Maar eigenlijk wil ik het ook niet weten. Ik wil Perry, en mezelf, niet bekennen dat verliezen van Pete zo’n langdurig effect kan hebben. Deze keer heb ik helemaal geen zin om samen met Perry de kronkels in mijn geest te ontwarren. Ik wil mezelf niet meer begrijpen. Ik heb geen behoefte aan zelfanalyse. Eindelijk geef ik de lange, vergeefse strijd met mezelf op.

Ik ga naar San Jose en word onderuitgehaald door Pete. Dit was zeker niet wat de dokter me adviseerde. Tijdens de wedstrijd verlies ik een paar keer mijn zelfbeheersing, vloek mijn racket uit, vloek mezelf uit. Pete kijkt geamuseerd. De scheidsrechter geeft me een boete voor vloeken.

O, vind je dat leuk? Hier, pak aan.

Ik serveer een bal in de bovenste ring van de tribune.

Ik ga naar Indian Wells, verlies in de kwartfinale van Chang. Ik kan het niet opbrengen naar de persconferentie na afloop te gaan. Ik smeer hem, betaal een forse boete. Ik ga naar Monte Carlo. Ik verlies in drie kwartier van de Spanjaard Alberto Costa. Als ik van de baan loop, hoor ik gefluit, gejoel. Die geluiden kunnen ook wel uit mijn eigen hoofd komen. Ik wil tegen het publiek schreeuwen: Ik ben het met jullie eens!

Gil vraagt: Wat is er?

Ik vertel hem dat ik er genoeg van heb. Ik ben de wil om te winnen kwijt sinds ik op de US Open van Pete heb verloren.

Dan moeten we dit niet doen, zegt Gil. We moeten het eens zijn over wat we aan het doen zijn.

Ik wil ermee ophouden, zeg ik, maar ik weet niet hoe... of wanneer.

In 1996 ga ik tijdens Roland Garros helemaal los. Ik schreeuw tegen mezelf tijdens de hele match van de eerste ronde. Ik krijg een officiële waarschuwing. Ik schreeuw nog harder. Ik krijg een strafpunt. Ik ben nog maar één motherfucking cocksucker verwijderd van uitsluiting van het toernooi. Het begint te regenen en tijdens de regenpauze zit ik in de kleedkamer gehypnotiseerd voor me uit te staren. Als het spel wordt hervat, houd ik het langer vol dan mijn tegenstander Jacobo Díaz, die ik niet kan zien. Hij is even wazig en waterig als de weerspiegeling in de plassen langs de baan.

Díaz verslaan is alleen maar uitstel van executie. In de volgende ronde verlies ik van Chris Woodruff, uit Tennessee. Hij doet me altijd denken aan een countryzanger die veel liever aan een rodeo zou meedoen. Hij speelt zelfs nog gênanter op gravel en om dat te compenseren wordt hij agressief, vooral met zijn backhand. Ik kan zijn agressie niet pareren. Ik maak 63 onnodige fouten. Hij reageert met ongebreidelde vreugde. Ik kijk naar hem, niet jaloers op zijn overwinning maar jaloers op zijn enthousiasme.

Sportjournalisten beschuldigen me ervan dat ik mijn best niet heb gedaan, dat ik niet voor elke bal ben gegaan. Ze begrijpen er niets van. Als ik expres verlies, zeggen ze dat ik niet goed genoeg ben. Als ik niet goed genoeg ben, zeggen ze dat ik expres verlies. Ik zeg bijna dat ik niet expres heb verloren, maar mezelf heb bestraft omdat ik niet goed genoeg was. Altijd als ik weet dat ik een zege niet verdien, dat ik een overwinning onwaardig ben, bestraf ik mezelf. Je kunt het checken als je wilt.

Maar ik zeg niets. En alweer verlaat ik het stadion zonder aanwezig te zijn bij de verplichte persconferentie. En weer betaal ik de boete met plezier. Welbesteed geld.

Brooke neemt me mee naar een restaurant in Manhattan waar de voorste zaal kleiner is dan een telefooncel, maar de echte eetzaal groot en warm en mosterdgeel. Campagnola. Ik houd ervan hoe ze die naam uitspreekt, hoe het er ruikt, hoe we ons voelen als we binnenkomen. Ik houd van de gesigneerde foto van Sinatra naast de garderobe.

Dit is mijn favoriete restaurant in New York, zegt Brooke, en dus beschouw ik het ook als mijn favoriet. We zitten in een hoekje, eten een lichte maaltijd in dat onduidelijke schemeruurtje tussen de lunchgasten en de dinergasten. Normaal serveren ze geen maaltijden op dit tijdstip, maar de manager zegt dat ze voor ons een uitzondering maken.

Campagnola wordt al snel een soort uitbreiding van onze eigen keuken, en daarna van onze relatie. Brooke en ik gaan ernaartoe om onszelf te herinneren aan de redenen waarom we het fijn hebben samen. We gaan ernaartoe bij speciale gelegenheden en we gaan ernaartoe om van een saaie doordeweekse dag een speciale gelegenheid te maken. We gaan er na elke match van de US Open zo vaak en zonder nadenken naartoe, dat de koks en obers hun horloges erop gelijk kunnen zetten. Als ik aan de mensen in Campagnola denk, weet ik dat ze met een half oog naar de tv kijken terwijl ze de mozzarella, tomaten en prosciutto klaarmaken. Ik weet als ik voor de opslag de bal opgooi dat ik algauw aan het hoektafeltje zal zitten en gefrituurde garnalen met wittewijnsaus en citroen zal eten met als bijgerecht ravioli die zo zacht en zoet is dat je hem als nagerecht zou kunnen beschouwen. Ik weet dat wanneer Brooke en ik binnenkomen, na een overwinning of een nederlaag, iedereen begint te applaudisseren.

Campagnola’s manager, Frankie, is altijd keurig gekleed. Italiaans pak, gebloemde stropdas, zijden pochet. Hij begroet ons altijd met een glimlach die zijn uiteenstaande tanden blootlegt, en met een nieuwe voorraad grappige anekdotes. Hij is een soort tweede vader voor me, zegt Brooke als ze ons aan elkaar voorstelt. En dat zijn magische woorden. Surrogaatvader is een rol waar ik veel respect voor heb en dus mag ik Frankie meteen. Dan laat hij een fles rode wijn komen, vertelt ons over de beroemdheden en zwendelaars en boeven die in zijn tent komen, maakt Brooke aan het lachen tot haar wangen rood zijn en dan mag ik hem om hemzelf.

Frank vraagt: John Gotti? Wil je iets weten over Gotti? Hij zit altijd daar, aan dat hoektafeltje, waar hij naar buiten kan kijken. Als iemand hem wil doodschieten, wil hij het zien aankomen.

Zo denk ik er ook over, zeg ik.

Frankie lacht somber, knikt dan. Waar woord.

Frankie is een eerlijke, hardwerkende, oprechte man, mijn soort man. Ik merk dat ik zijn gezicht zoek zodra we binnenkomen. Ik voel me beter, mijn pijnen en pijntjes worden minder zodra Frankie zijn armen uitsteekt en ons naar ons tafeltje duwt. Soms vraagt hij andere gasten daar ruimte voor ons te maken en dan doen Brooke en ik net alsof we hun boze gezichten niet zien en hun geklaag niet horen.

Frankies belangrijkste goede eigenschap is volgens mij de manier waarop hij over zijn kinderen praat. Hij houdt van hen, schept op over hen, haalt foto’s tevoorschijn van zijn nakomelingen. Maar hij maakt zich duidelijk zorgen over hun toekomst. Op een avond wrijft hij met een hand over zijn vermoeide gezicht en vertelt dan dat zijn kinderen nog op de basisschool zitten, maar dat hij zich nu al zorgen maakt over de universiteit. Hij klaagt over de kosten van het hoger onderwijs. Hij heeft geen idee hoe hij aan dat geld moet komen.

Een paar dagen later spreek ik Perry en vraag hem of hij een paar Nike-aandelen op Frankies naam wil zetten. De eerstvolgende keer dat Brooke en ik Campagnola binnenstappen, vertel ik dit aan Frankie. Je kunt tien jaar lang niet aan die aandelen komen, zeg ik, maar daarna zouden ze genoeg waard moeten zijn om de lasten van een beurs aanzienlijk te verlichten.

Frankies onderlip begint te trillen. Andre, zegt hij, ik kan niet geloven dat je dat voor mij hebt gedaan.

De blik op zijn gezicht schokt me. Ik heb de betekenis en het belang van onderwijs nooit begrepen, de zorgen en de stress die dit veel ouders en kinderen bezorgt. Zo heb ik nooit aan onderwijs gedacht. School was altijd een plaats waaraan ik wilde ontsnappen, niet als iets wat belangrijk was. Die aandelen vastzetten was vooral iets wat ik deed omdat Frankie het over de universteit had en ik hem wilde helpen. Toen ik zag wat het voor hem betekende, was ik degene die een lesje kreeg.

Frankie helpen geeft me meer bevrediging en laat me meer verbonden en levend en mijzelf voelen dan al het andere dat in 1996 plaatsvindt. Ik zeg tegen mezelf: Vergeet dit niet. Houd dit in gedachten. Dit is de enige perfectie die er is, de perfectie van anderen helpen. Het is het enige wat we kunnen doen dat lange tijd waardevol of van belang blijft. Daarom zijn we hier. Om elkaar een veilig gevoel te geven.

En later in de loop van 1996 lijkt veiligheid een bijzonder kostbaar iets. Brooke ontvangt regelmatig brieven van stalkers, waarin ze haar – en soms mij – bedreigen met de dood en andere gruwelen. De brieven zijn gedetailleerd, weerzinwekkend, ziek. We sturen ze door naar de fbi. We vragen Gil of hij met de agenten wil samenwerken, hun vordering in de gaten wil houden. Verschillende keren, als een brief traceerbaar is, gaat Gil eropaf. Dan stapt hij in een vliegtuig en brengt de stalker een bezoekje. Meestal arriveert hij vroeg in de ochtend, vlak na zonsopgang, bij de stalker thuis of op zijn werk. Dan houdt hij hem de brief voor zijn neus en zegt heel zacht: Ik weet wie je bent en waar je woont. Kijk maar eens goed naar me, want als je Brooke en Andre ooit weer lastigvalt, zie je me terug. En dat wil je niet, want dan is het afgelopen met je.

De engste brieven kunnen niet worden getraceerd. Wanneer ze boven een bepaalde gruwelijke drempel uitkomen, als ze dreigen met iets wat op een bepaalde datum zal gebeuren, gaat Gil als wij slapen voor Brooke’s huis op wacht staan. Met staan bedoel ik ook staan. Op de stoep. Met de armen over elkaar. Hij gaat daar staan, kijkt van links naar rechts, en blijft daar de hele nacht staan.

Elke nacht weer.

Gil moet een hoge tol betalen voor de spanning, voor de gruwelen. Hij vraagt zich bezorgd af of hij wel genoeg doet, of hem niet iets ontgaan is terwijl hij even met zijn ogen knippert of opzij kijkt. Dat de een of andere griezel dan langs hem heen kan sluipen. Hij raakt er helemaal door geobsedeerd. Hij raakt in een bijna slopende depressie, en ik ook, omdat ik er de oorzaak van ben. Ik heb hem dit aangedaan. Ik voel me ontzettend schuldig en heb het gevoel dat er gruwelijke dingen gaan gebeuren.

Ik probeer mezelf ervan te overtuigen dat dit niet zo is. Ik zeg tegen mezelf dat je niet ongelukkig kunt zijn als je geld op de bank hebt en een eigen vliegtuig bezit. Maar ik kan er niets aan doen, ik word lusteloos, hopeloos, gevangen in een leven waar ik niet zelf voor heb gekozen. En dat kan ik allemaal niet met Brooke bespreken, omdat ik niet kan toegeven dat ik zo’n slappeling ben. Depressief worden na een nederlaag is tot daaraan toe, maar depressief worden vanwege niets, over het leven in het algemeen, is iets heel anders. Dat sta ik mezelf niet toe.

Maar ook al zou ik er wel met Brooke over willen praten, ik zou dat niet kunnen omdat we amper met elkaar praten. We zitten niet op dezelfde golflengte. Als ik bijvoorbeeld met haar over Frankie wil praten, over dat ik zo blij ben dat ik hem heb kunnen helpen, lijkt ze me niet te horen. Na haar eerste blijdschap dat ze me aan Frankie heeft voorgesteld, lijkt ze nu onverschillig over hem. Alsof hij zijn rol heeft gespeeld en het nu tijd is dat hij van het toneel verdwijnt. Dit is iets wat vaker gebeurt, het is een patroon dat zich voordoet met veel mensen en plaatsen waar Brooke me kennis mee laat maken. Musea, galeries, beroemdheden, auteurs, shows, vrienden, vaak krijg ik meer van hen mee dan zij. Net als ik begin van iets te genieten, er iets van begin te leren, schuift zij het terzijde.

Daardoor begin ik me af te vragen of we wel bij elkaar passen. Dat denk ik niet. En toch kan ik me niet terugtrekken, niet voorstellen dat we uit elkaar gaan, omdat ik ook al afstand neem van tennis. Zonder Brooke en zonder tennis heb ik niets. Ik ben bang voor de leegte, de duisternis. En dus klamp ik me vast aan Brooke, en zij aan mij, en ook al voelt dat vastklampen als liefde, toch is het vergelijkbaar met het vastklampen op dat schilderij in het Louvre. Je vastklampen om in leven te blijven.

Als Brooke en ik bijna twee jaar bij elkaar zijn, besluit ik dat we ons vastklampen maar officieel moeten maken. Twee jaar is in mijn liefdesleven een belangrijke grens. In elke vorige relatie is de tweejarengrens het keuzemoment geweest: blijven of ermee stoppen, en ik heb er altijd voor gekozen om te stoppen. Na twee jaar ben ik telkens uitgekeken op de vrouw met wie ik een relatie heb, of zij op mij, alsof er in mijn hart een wekker afgaat. Ik ben twee jaar samen geweest met Wendi, en daarna besloot zij dat het een open relatie moest worden, wat het einde ervan heeft ingeluid. Vóór Wendi had ik een relatie met een meisje uit Memphis, precies twee jaar, en toen ging ik ervandoor.Waarom mijn liefdesleven een tweejarige cyclus heeft weet ik niet. Van dat patroon was ik me niet eens bewust tot Perry me erop wees.

Wat de reden ook is, ik wil er verandering in brengen. Nu ik zesentwintig ben moet ik dat patroon doorbreken, nu, anders kan ik op mijn zesendertigste terugkijken op een aantal tweejarige relaties die nergens toe hebben geleid. Als ik een gezin wil, als ik gelukkig wil worden, dan moet ik deze cyclus doorbreken. En dat betekent dat ik mezelf daartoe moet dwingen, mezelf moet dwingen me te binden.

Feitelijk zijn Brooke en ik nog geen twee jaar bij elkaar. Met onze drukke agenda’s, met mijn tennis- en haar acteercarrière, zijn we in feite nog maar een paar maanden samen. We leren elkaar steeds beter kennen, nog steeds. Eigenlijk weet ik wel dat ik geen beslissing moet forceren. Eigenlijk wil ik niet getrouwd zijn. Maar wie kan het iets schelen wat ik wil? Wanneer is wat ik wil ooit een goede graadmeter geweest voor wat ik moet doen? Hoe vaak begin ik niet aan een toernooi, heb ik echt zin om te spelen, alleen maar om in de eerste ronde te worden uitgeschakeld? Hoe vaak begin ik niet aan een toernooi, heb ik helemaal geen zin om te spelen, en win ik? Misschien gaat het net zo met een huwelijk, de ultieme match, het ultieme single-eliminatietoernooi.

Bovendien gaat iedereen om me heen trouwen. Perry, Philly, J.P. Het is zelfs zo dat Philly en J.P. hun vrouwen samen op dezelfde avond hebben leren kennen. Na de Zomer van de Wraak is nu de Winter van het Huwelijk aangebroken.

Ik vraag Perry om raad. We praten er uren over, in Vegas en aan de telefoon. Hij neigt naar trouwen. Brooke is de ware, zegt hij. Hoe kun je het in vredesnaam beter treffen dan met een supermodel met een universitaire titel? Bovendien hebben we jaren geleden immers al over haar gefantaseerd? Hij heeft toch voorspeld dat ze in mijn leven zou komen? En nu is dat ook zo – het lot. Wat is het probleem dan? Hij herinnert me aan Shadowlands . C.S. Lewis komt niet helemaal tot leven, wordt niet volwassen, tot hij zich openstelt voor de liefde. Liefde is hoe we volwassen worden, volgens de film. En, zegt Lewis tegen zijn leerlingen, God wil dat we volwassen worden.

Perry zegt dat hij in Los Angeles een excellente juwelier kent. Dezelfde juwelier die Perry heeft ingeschakeld toen hij zich verloofde. Laat de vraag of je haar wel of niet ten huwelijk vraagt even rusten, zegt hij, en focus je nu eerst even op de ring.

Ik weet wat voor ring Brooke wil (rond en Tiffany-geslepen) omdat ze me dat heeft verteld. Al heel vaak. Ze heeft er nooit problemen mee haar mening te verkondigen over sieraden, kleren, auto’s of schoenen. Eigenlijk gaan onze meest geanimeerde gesprekken over dingen. Vroeger hadden we het over toekomstdromen, onze jeugd en de diepste gevoelens. Nu kunnen we heel bezeten praten over de beste bank, de beste muziekinstallatie, de beste cheeseburger. Hoewel ik dat interessante onderwerpen vind, omdat ze een belangrijk aspect vormen van de kunst van het leven, ben ik toch bang dat Brooke en ik ze misschien iets te belangrijk vinden. Ik verman me, bel de juwelier en vertel haar dat ik geïnteresseerd ben in een verlovingsring. Ik zeg dit met schorre stem, met bonzend hart. Zou dit niet een fijn moment moeten zijn, een van de fijnste momenten van je leven? Voordat ik antwoord op die vraag kan geven, bestookt de juwelier me met haar eigen vragen. Maat. Karaat. Helderheid. Ze blijft maar doorgaan over helderheid.

Ik denk: mevrouw, vraag mij alsjeblieft niets over helderheid.

Ik zeg: Het enige wat ik weet, is de vorm en haar maat.

Wanneer hebt u hem nodig?

Binnenkort?

Dat kan. Volgens mij heb ik hier precies de juiste ring.

Een paar dagen later wordt de ring in een doosje afgeleverd door een koerier. Ik loop er twee weken mee in mijn zak. Hij voelt zwaar aan, en gevaarlijk, als een handgranaat.

Brooke is weg, voor filmopnames. Elke avond bellen we elkaar en soms houd ik de telefoon met mijn ene hand vast en streel de ring met mijn andere hand. Ze is op de Carolinen, waar het ijskoud is, maar volgens het script bevinden ze zich in een milder klimaat. Daarom dwingt de regisseur haar en de andere acteurs op ijsblokjes te zuigen zodat ze geen ademwolkjes uitademen.

Beter dan aan handen likken.

Ze zegt een paar zinnen tegen me die ze in de film moet zeggen. We lachen, omdat ze zo onecht klinken.

Nadat we hebben opgehangen, ga ik een eindje rijden met de verwarming hoog. De lichtjes op de Strip fonkelen als diamanten. In gedachten herhaal ik ons gesprek nog eens en ik kan niet aangeven waarom de woorden die wij zojuist tegen elkaar hebben gezegd anders zouden zijn dan de woorden die in haar script staan. Ik haal het doosje van de juwelier uit mijn zak en doe het binnenlampje aan. Daarna leg ik het doosje op het dashboard.

Helderheid.

Terwijl Brooke haar filmopnames afrondt, rond ik een serie slechte tenniswedstrijden af. Dat brengt sportjournalisten ertoe om openlijk en soms zelfs met kennelijk genoegen te verklaren dat ik het niet meer kan. Drie grandslamtoernooien, zeggen ze, dat is veel meer dan hij dacht te kunnen winnen. Brooke zegt dat we weg moeten. Ver weg. Deze keer kiezen we voor Hawaï. De ring neem ik ook mee.

Terwijl het vliegtuig richting de vulkanen vliegt kijk ik naar de palmbomen, de schuimende vloedlijn, de nevelige regenwouden. En denk: alweer een paradijselijk eiland. Waarom vluchten we altijd naar een paradijselijk eiland? Het lijkt wel alsof we lijden aan het Blue Lagoon-syndroom. Ik beeld me in dat de vliegtuigmotor begint te sputteren en het vliegtuig in de krater van een vulkaan dwarrelt. Helaas, we landen veilig.

Ik heb een bungalow gehuurd in het Mauna Lani resort. Twee slaapkamers, een keuken, een eetkamer, een zwembad, een inwonende kok. Bovendien een lang wit strand helemaal voor onszelf.

We blijven de eerste paar dagen wat rondhangen bij de bungalow, ontspannen bij het zwembad. Brooke is verdiept in een boek over hoe je als single van in de dertig gelukkig kunt zijn. Ze houdt het boek boven haar gezicht en likt aan haar vinger voordat ze de bladzijden hoorbaar omslaat. Het komt niet in me op dat dit wel eens een hint kon zijn. Niets komt in me op, omdat ik alleen maar aan mijn huwelijksaanzoek kan denken.

Andre, je lijkt ver weg.

Nee hoor, ik ben hier.

Alles in orde?

Laat me alsjeblieft met rust, denk ik, ik probeer te besluiten wanneer en waar ik je een huwelijksaanzoek zal doen.

Ik ben net een moordenaar die een gruwelijk geheim met zich meedraagt en alleen maar kan denken aan het tijdstip en de plaats. Behalve dan dat een moordenaar een motief heeft.

Op de derde avond zijn we van plan in de bungalow te blijven dineren. Ik stel voor dat we ons kleden alsof het een bijzondere gelegenheid is. Geweldig idee, zegt Brooke. Een uur later komt ze de slaapkamer uit, gekleed in een soepel vallende, lange jurk. Ik draag een linnen overhemd en een beige broek; absoluut de verkeerde keuze omdat de broek ondiepe zakken heeft waar het doosje van de ring niet in past. Ik houd mijn hand op de zak om de bobbel te verbergen.

Ik stretch alsof ik een wedstrijd moet spelen. Ik schud mijn benen los en vraag dan of ze zin heeft in een wandeling. Ja, zegt Brooke, goed idee. Ze neemt een slokje wijn, glimlacht ontspannen, heeft geen idee wat er gaat gebeuren. We wandelen een minuut of tien, tot we bij een afgelegen stuk van het strand zijn. Ik kijk om me heen om te zien of er niemand aankomt. Geen toeristen. Geen paparazzi. De kust is veilig. Ik denk aan de woorden uit de film Top Gun : I had the shot, there was no danger, so I took it.

Ik ga iets achter Brooke lopen en laat me op één knie op het zand vallen. Ze draait zich om, kijkt op me neer en trekt bleek weg.

Brooke Christa Shields?

Ze heeft al vaker gezegd dat een man die haar een huwelijksaanzoek wil doen haar volledige naam zou moeten gebruiken, Brooke Christa Shields. Ik heb geen idee waarom en heb er nooit aan gedacht dat te vragen, maar nu schiet het me weer te binnen.

Ik herhaal: Brooke Christa Shields?

Ze drukt een hand tegen haar voorhoofd. Wacht, zegt ze.

Wat? Ben je...? Wacht. Ik ben er nog niet klaar voor.

Ik ook niet.

Ze veegt een paar tranen weg als ik het doosje met de ring uit mijn zak haal en hem opendoe en de ring eruit haal en om haar vinger schuif.

Brooke Christa Shields? Wil je...

Ze trekt me overeind. Ik kus haar en denk: ik wilde dat ik hier beter over had nagedacht. Is dit de vrouw met wie Andre Kirk Agassi de volgende negentig jaar zal moeten doorbrengen?

Ja, zegt ze. Ja, ja, ja.

Wacht, denk ik. Wacht, wacht, wacht.

Ze zegt dat ze het nog een keer wil doen.

Eén dag later zegt ze dat ze op het strand in een dusdanige shock verkeerde, dat ze me niet kon verstaan. Ze wil dat ik mijn aanzoek herhaal, woord voor woord.

Je moet het nog een keer doen, dringt ze aan, omdat ik niet kan geloven dat dit echt is gebeurd.

Ik ook niet.

Nog voordat we het eiland hebben verlaten, is ze de bruiloft al aan het plannen. Als we teruggaan naar Los Angeles ga ik verder met het ongeplande, informele einde van mijn tenniscarrière. Ik ‘moonwalk’ door het ene toernooi na het andere. Omdat ik meestal al in de eerste ronde verlies, ben ik veel thuis. Brooke vindt dat wel fijn. Ik ben rustig, verdoofd, en heb alle tijd om te praten over bruidstaarten en uitnodigingen.

We vliegen naar Engeland voor Wimbledon 1996. Vlak voor het begin van het toernooi wil Brooke per se voor een high tea naar het Dorchester hotel. Ik wil liever niet, maar zij staat erop. We zitten midden tussen oudere echtparen, allemaal gekleed in tweed en met vlinderstrik en lintjes. Het lijkt alsof de helft zit te suffen. We eten kleine korstloze sandwiches, overvolle borden met eiersalade en scones met jam en boter, allemaal gerechten waarvan je aderen dichtslibben, terwijl ze niet eens goed smaken. Ik word chagrijnig door die gerechten en vind de omgeving belachelijk, alsof we theevisite spelen. Maar net als ik wil zeggen dat we maar beter om de rekening kunnen vragen, zie ik dat Brooke blij is. Ze geniet. Ze wil meer jam.

In de eerste ronde speel ik tegen Doug Flach, nummer 281 op de wereldranglijst, een qualifier, hoewel je dat niet zou zeggen als je hem tegen mij ziet spelen. Hij speelt alsof hij Rod Laver is en ik alsof ik Ralph Nader ben. We staan op Graveyard Court. Je zou denken dat ik daar zo langzamerhand zelf een gedenkplaat zou hebben. Ik verlies zo snel ik kan. Daarna gaan Brooke en ik meteen terug naar Los Angeles voor diepzinnige gesprekken over Battenburg-kant en met strikjes afgezette feesttenten.

Als de zomer dichterbij komt, is er maar één evenement dat me interesseert en inspireert. En het is niet mijn bruiloft. Het zijn de Olympische Spelen in Atlanta. Ik weet niet waarom. Misschien omdat het voelt als iets nieuws. Misschien omdat het voelt als iets wat niets met mij te maken heeft. Ik speel voor mijn land, ik speel voor een team met 300 miljoen leden. Ik ga ervoor zorgen dat de cirkel rond is: eerst mijn vader, nu ik.

Samen met Gil bedenk ik een strijdplan, een olympische strategie, en bereid deze zo goed mogelijk voor. Elke ochtend train ik twee uur met Gil, daarna tennis ik twee uur met Brad en daarna ren ik op het heetst van de dag Gil Hill op en neer. Ik wil die hitte. Ik wil die pijn.

Als de Spelen beginnen maken de sportjournalisten me af omdat ik de openingsceremonie aan me voorbij heb laten gaan. Perry ook. Maar ik ben niet in Atlanta voor de openingsceremonie, ik ben hier voor goud. En ik moet zuinig zijn op de het beetje concentratie en energie dat ik nog kan opbrengen. Er wordt getennist in Stone Mountain, een uur rijden van de plek waar de openingsceremonie plaatsvindt. Urenlang staan in de hitte en luchtvochtigheid van Georgia, gekleed in een jasje en met een stropdas om, urenlang wachten tot je de baan rond mag lopen en daarna naar Stone Mountain rijden om zo goed mogelijk te spelen? Nee, dat kan ik niet. Ik zou het leuk vinden om dat allemaal eens mee te maken, om te genieten van het spektakel van de Olympische Spelen, maar niet voor mijn eerste partij. Dit, zeg ik tegen mezelf, is wat je moet doen om je te kunnen concentreren. Dit is de prijs die je moet betalen als je je spel belangrijker vindt dan je image.

Na een goede nachtrust win ik de eerste ronde tegen de Zweed Jonas Björkman. In de tweede ronde win ik makkelijk van de Slowaak Karol Kucˇera. In de derde ronde heb ik het moeilijk tegen de Italiaan Andrea Gaudenzi. Hij speelt met veel kracht en mept zijn slagen graag richting je lichaam. Als hij ziet dat je respect voor hem hebt, vertoont hij nog meer machogedrag. Ik heb helemaal geen respect voor hem, maar de bal heeft geen respect voor mij. Ik maak allerlei onnodige fouten. Voordat ik weet wat me overkomt, sta ik een set en een break achter. Ik kijk naar Brad. Hij schreeuwt: Hou eens op met die foutslagen!

Juist. Wijze raad. Ik hou op met die foutslagen, hou op met proberen winners te slaan, leg de druk nu op Gaudenzi. Het is echt heel eenvoudig en ik forceer op het nippertje een lelijke, bevredigende zege.

In de kwartfinale word ik bijna uitgeschakeld door Ferreira. In de derde set staat hij met 5-4 voor en serveert voor de wedstrijd. Maar hij heeft me nog nooit verslagen en dus weet ik precies wat er in zijn lichaam omgaat. Er schiet me iets te binnen wat mijn vader altijd zei: Als je een stuk houtskool in zijn kont stopt, haal je er een diamant uit – rond en Tiffany-geslepen. Ik weet dat Ferreira’s sluitspier verkrampt en dat geeft me zelfvertrouwen. Ik verman mezelf, breek hem en win de partij.

In de halve finale speel ik tegen Leander Paes uit India. Hij is één brok springerige, hyperactieve energie en heeft de snelste handen van iedereen. Toch heeft hij nog nooit geleerd hoe hij een tennisbal moet slaan. Hij slaat off-speed, hacks, lobs met backspin, lobs. Maar toch, ondanks zijn slechte slagen, vliegt hij naar het net en zijn dekking is zo goed dat alles lijkt te werken. Nadat je een uur tegen hem hebt gespeeld, heb je het idee dat hij nog niet één bal goed heeft geraakt, maar is hij je toch aan het verslaan. Omdat ik erop voorbereid ben, blijf ik geduldig, blijf ik rustig, en versla Paes met 7-6, 6-3.

In de finale speel ik tegen de Spanjaard Sergei Bruguera. De partij wordt naar een later tijdstip verplaatst vanwege onweer en volgens de weersvoorspelling kunnen we pas over vijf uur weer de baan op. Daarom verslind ik een gekruide kipsandwich van Wendy’s. Troosteten. Op de dag waarop ik moet spelen maak ik me niet druk over calorieën en voedingswaarden. Dan maak ik me druk over energie hebben en me voldaan voelen. Bovendien heb ik meestal geen honger op zo’n dag, dus als dat wel het geval is probeer ik eraan toe te geven. Dan geef ik mijn maag waar hij om vraagt. Maar net als ik de laatste hap van de kipsandwich doorslik, klaart het op, waait het onweer over en wordt het weer warm. Nu heb ik een gekruide kipsandwich in mijn maag, is het 38 graden en is de lucht zwaar. Ik kan me niet bewegen en toch moet ik spelen voor een gouden medaille? Fijn hoor, troosteten, maar nu is mijn maag wel aardig van streek.

Het zal me een zorg zijn. Gil vraagt hoe ik me voel en ik zeg: Uitstekend. Ik zet alles op alles bij elke bal, ik zal deze man laten rennen en als hij denkt dat hij deze medaille mee kan nemen naar Spanje, dan moet hij er wel wat voor doen.

Gil grijnst van oor tot oor. That’s my boy.

Dit is een van de zeldzame keren, zegt Gil, dat hij geen vrees in mijn ogen ziet als ik de baan oploop.

Vanaf de eerste service zet ik Bruguera stevig onder druk, laat hem van hot naar her rennen, zorg dat hij het gevoel heeft dat zijn deel van de baan zo groot is als Barcelona. Halverwege de tweede set spelen we een rally die veel wegheeft van een titanenstrijd. Hij haalt het punt binnen en komt weer op deuce. Hij neemt zoveel tijd om aan het volgende punt te beginnen, dat ik hierover met de scheidsrechter in discussie zou kunnen gaan. Terecht, en dan zou Bruguera een waarschuwing krijgen. In plaats daarvan maak ik gebruik van dit moment om naar mijn stoel te wandelen, een handdoek te pakken en fluisterend aan Gil te vragen: Hoe ziet je boy er vanaf hier uit?

Gil glimlacht. Hij schiet bijna in de lach, maar hij lacht nooit tijdens een gevecht.

Bruguera mag dan dit punt hebben gewonnen, Gil en ik weten allebei dat dit laatste punt hem tevens de volgende zes games gaat kosten.

Gil roept: That’s my boy!

Als ik op het erepodium klim, denk ik: hoe zal dit voelen? Ik heb dit al zo vaak op tv gezien, zou het echt zo zijn als ik verwacht? Of zal het, zoals zo vaak, veel minder indrukwekkend zijn?

Ik kijk naar links en naar rechts. Paes, de winnaar van het brons, staat aan mijn ene kant. Bruguera, de winnaar van het zilver, aan de andere. Mijn platform is iets hoger, een van de weinige keren dat ik groter ben dan mijn tegenstanders. Maar ik zou me op elke hoogte groter voelen. Iemand hangt een gouden medaille om mijn hals. Het volkslied begint. Ik voel mijn hart opzwellen en dat heeft niets te maken met tennis, of met mij, en dus overtreft het al mijn verwachtingen.

Ik kijk naar het publiek en zie Gil, Brooke, Brad. Ik zoek mijn vader, maar hij verstopt zich. Hij heeft me de avond daarvoor verteld dat ik erin ben geslaagd iets te winnen wat hem jaren geleden is onthouden. Toch wil hij niets afdoen aan het bijzondere van mijn moment. Hij begrijpt niet dat dit moment bijzonder voor me is juist omdát het mijn moment niet is.

Dagen later, ik heb geen idee waarom, is de olympische roes verdwenen. Ik sta op de baan in Cincinnati en verlies mijn zelfbeheersing. Nu speel ik weer voor mezelf en ik smijt mijn racket woedend op de grond. Toch ben ik bezig het toernooi te winnen, wat ik belachelijk vind en me alleen maar sterkt in mijn gevoel dat het allemaal een grap is.

In augustus, tijdens de rca Championships in Indianapolis, speel ik in de eerste ronde tegen Daniel Nestor, een Serviër die in Canada woont. Ik sta dik voor, maar word onevenredig boos omdat hij zojuist mijn service heeft gebroken. Ik slaag er niet in mijn plotselinge woede in bedwang te houden. Ik kijk omhoog en zou willen dat ik weg kon vliegen. Maar omdat ik niet kan wegvliegen, kan ik deze tennisbal misschien wel laten wegvliegen. Geniet van je vrijheid, kleine bal. Ik sla hem hoog over de tribunes het stadion uit.

Automatische waarschuwing.

De scheidsrechter, Dana Laconto, zegt in de microfoon: Code violation. Warning. Abuse of ball.

Fuck you, Dana .

Hij roept de ref erbij. Hij zegt tegen hem dat Agassi zei: Fuck you, Dana.

De referee komt naar me toe en vraagt: Heb je dat echt gezegd?

Ja.

Deze partij is afgelopen.

Fine. Fuck you too. And fuck the umpire you rode in on.

Het publiek komt in opstand. Ze begrijpen niet wat er gebeurt, omdat ze me niet kunnen horen. Ze weten alleen dat ze hebben betaald om een partij te zien die nu wordt afgelast. Ze roepen boe, gooien zitkussentjes en waterflesjes op het court. De mascotte van de RCA Championships, een Spuds MacKenzie-hond, loopt over de baan en probeert zitkussentjes en waterflesjes te ontwijken. Hij komt bij het net, tilt zijn poot op en plast ertegenaan.

Ik ben het helemaal met hem eens.

Hij rent snel weg. Ik loop achter hem aan, trek mijn hoofd in en sleep mijn tennistas achter me aan. Het publiek wordt helemaal gek, net als het gepeupel in een gladiatorfilm. Ze gooien allemaal troep op de baan.

In de kleedkamer vraagt Brad: Wat was er verd...?

Ze hebben me defaulted .

Waarom?

Dat vertel ik hem.

Hij schudt zijn hoofd.

Zijn zoontje van zeven, Zack, huilt omdat de mensen gemeen zijn tegen oom Andre. En omdat Spuds MacKenzie tegen het net heeft geplast. Ik stuur ze allebei weg en blijf daarna een uur lang in de kleedkamer zitten, met gebogen hoofd. Goed, hier zijn we dan. Een nieuw dieptepunt. Prima. Dat kan ik wel aan. Hier kan ik wel mee leven. Hier wen ik wel aan. Het absolute dieptepunt kan heel prettig zijn, omdat je dan in elk geval tot rust komt, voor even nergens anders naartoe gaat.

Maar het kan altijd nog erger. Ik ga naar de US Open 1996 en meteen is er al een controverse. Iets over de plaatsing. Een paar van mijn collega-spelers klagen dat ik een speciale behandeling heb gekregen, dat ze me tijdens de loting hoger hebben geplaatst omdat de toernooidirectie en cbs willen dat ik in de finale tegen Pete speel. Muster noemt me een prima donna. Daarom vind ik het extra leuk dat ik hem uit de kwartfinale mep, en me aan mijn belofte kan houden dat ik nooit meer van hem zal verliezen.

Ik bereik de halve finale, waarin ik het moet opnemen tegen Chang. Ik kan niet wachten hem te verslaan, omdat ik een paar maanden geleden in Indian Wells van hem heb verloren. Dat zou trouwens geen probleem moeten zijn. Hij bevindt zich aan het einde van zijn carrière, zegt Brad. Net als ik, zegt men. Maar ik heb een gouden medaille. Ik zou willen dat ik die tijdens de wedstrijd kon dragen. Maar Chang is helemaal niet onder de indruk van mijn gouden medaille. Hij slaat zestien aces, weet zich onder drie breakpoints uit te werken, dwingt me tot vijfenveertig onnodige fouten. Zeven jaar nadat hij zijn laatste slam heeft gewonnen, is Chang almachtig, omnipotent. En ben ik gesneuveld.

De volgende ochtend maken de sportjournalisten me af. Ik gaf het op. Ik heb expres verloren. Het kon me niets schelen. Het lijkt wel alsof ze boos op me zijn. Ik weet wel waarom. Omdat ik heb verloren, zitten ze nog een paar dagen met Chang opgescheept.

Ik kijk niet naar de finale die op tv wordt uigezonden. Pete verslaat Chang in straight sets. Maar ik lees de verslagen wel. In elk artikel staat dat Pete de beste tennisser van zijn generatie is.

Dan ga ik naar München, waar het boegeroep oorverdovend is. Ik verlies van Mark Woodforde, die ik nog geen twee jaar daarvoor met gemak met 6-0, 6-0 heb verslagen.

Brad krijgt bijna een beroerte. Hij smeekt me te vertellen wat er toch met me aan de hand is.

Ik weet het niet.

Vertel op, man. Vertel.

Dat zou ik doen als ik het kon.

We spreken af dat ik moet rusten, dat ik niet mee moet doen aan de Australian Open.

Ga naar huis, zegt hij. Rust wat uit. Breng wat tijd door met je verloofde. Wat je ook scheelt, daardoor zul je wel genezen.

Open - een autobiografie
titlepage.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_0.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_1.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_2.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_3.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_4.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_5.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_6.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_7.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_8.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_9.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_10.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_11.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_12.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_13.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_14.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_15.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_16.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_17.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_18.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_19.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_20.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_21.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_22.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_23.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_24.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_25.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_26.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_27.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_28.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_29.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_30.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_31.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_32.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_33.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_34.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_35.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_36.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_37.xhtml