hoofdstuk 3

Ik ben tien en doe mee aan de nationale kampioenschappen. Tweede ronde. Ik verlies dik van een joch dat ouder is en de beste van het land schijnt te zijn. Niet dat dat het gemakkelijker maakt. Waarom doet verliezen zoveel pijn? Hoe kan iets zoveel pijn doen? Als ik de baan afloop, zou ik willen dat ik dood was. Ik ren naar de parkeerplaats. Terwijl mijn vader onze spullen pakt en afscheid neemt van de andere ouders, zit ik in de auto te huilen.

Ik zie een gezicht voor het raampje. Donkere man. Glimlachend.

Hallo, zegt hij. Ik ben Rudy.

Zelfde naam als de man die mijn vader heeft geholpen met het aanleggen van de tennisbaan in de achtertuin. Vreemd.

Hoe heet je?

Andre.

Hij geeft me een hand.

Leuk je te leren kennen, Andre.

Hij zegt dat hij werkt voor de grote kampioen Pancho Segura, die kinderen van mijn leeftijd coacht. Hij komt naar deze grote toernooien om kinderen voor Pancho te scouten. Hij steekt zijn arm door het raam, leunt zwaar op het portier, zucht. Hij zegt dat hij weet dat dit soort dagen moeilijk zijn, heel moeilijk, maar dat ik er ook sterker door zal worden. Zijn stem is warm, dik, als warme chocolademelk.

Die knul die jou heeft verslagen, tja, die is twee jaar ouder dan jij! Je hebt nog twee jaar om net zo goed te worden als hij. Twee jaar is een eeuwigheid, vooral als je hard werkt. Werk jij hard?

Ja meneer.

Je hebt nog een hele toekomst voor je, knul.

Maar ik wil helemaal niet meer spelen. Ik haat tennis.

Ha ha! Ja hoor, maar diep vanbinnen haat je tennis niet echt.

Echt wel.

Je denkt alleen maar dat je het haat.

Nee, ik haat het echt.

Dat zeg je alleen maar omdat je nu verdrietig bent, heel verdrietig, maar dat betekent ook dat het je iets kan schelen. Dat betekent dat je wilt winnen. Daar kun je gebruik van maken. Vergeet deze dag niet. Probeer er motivatie uit te halen. Als je je niet opnieuw zo verdrietig wilt voelen, moet je alles doen om dat te voorkomen. Ben je er klaar voor om alles te doen?

Ik knik.

Goed zo. Blijf dan maar huilen. Blijf nog maar een tijdje verdrietig. Maar daarna moet je tegen jezelf zeggen dat het genoeg is, dat het tijd is om weer aan het werk te gaan.

Oké.

Met mijn mouw veeg ik mijn tranen weg en bedank Rudy. Als hij wegloopt, ben ik er klaar voor om te oefenen. Laat de draak maar komen. Ik wil wel uren oefenen. Als Rudy achter me zou staan en bemoedigende woorden in mijn oor zou fluisteren, dan zou ik die draak kunnen verslaan. Opeens klautert mijn vader achter het stuur van de auto en we rijden langzaam weg, alsof we de eerste auto van een begrafenisstoet zijn. De spanning in de auto is om te snijden. Ik zit op de achterbank, krul me op en sluit mijn ogen. Ik overweeg eruit te springen, weg te lopen, Rudy te zoeken en hem te vragen of hij mij wil coachen. Of adopteren.

Ik haat al die juniorentoernooien, maar de nationale kampioenschappen haat ik het meest, omdat er meer op het spel staat. En omdat ze in andere staten worden gehouden en dat betekent vliegkosten, hotels, huurauto’s, restaurantmaaltijden. Mijn vader betaalt, investeert in mij, en als ik verlies, verdwijnt er weer een deel van zijn investering. Als ik verlies, zet ik de hele Agassi-clan op verlies.

Ik ben elf en doe mee aan de nationale kampioenschappen in Texas op gravel. Ik ben een van de beste van het land op die ondergrond dus ik kan niet verliezen, maar toch verlies ik. In de halve finale. Ik bereik de finale niet eens. Nu moet ik een troostfinale spelen. Als je in de halve finale verliest, moet je een wedstrijd spelen om te bepalen wie op de derde en vierde plaats eindigt. En wat erger is, is dat ik in deze troostfinale tegen mijn aartsvijand moet spelen, David Kass. Hij staat net onder me, maar op de een of andere manier wordt hij een totaal andere speler als hij mij aan de overkant van het net ziet staan. Wat ik ook doe, Kass verslaat me. Vandaag ook. Ik verlies in drie sets. Weer ben ik totaal van streek. Ik heb mijn vader teleurgesteld. Ik heb mijn familie geld gekost. Maar ik huil niet, want ik wil dat Rudy trots op me is en dus slaag ik erin mijn tranen in te slikken.

Tijdens de prijsuitreiking reikt een man de eerste prijs uit, daarna de tweede, dan de derde. Vervolgens zegt hij dat de sportiviteitstrofee dit jaar zal worden uitgereikt aan de sportiefste speler van het toernooi. Ongelooflijk, hij noemt mijn naam, misschien wel omdat ik al een uur op mijn lip heb zitten bijten. Hij zwaait naar me met de prijs, gebaart dat ik hem moet komen halen. Dat is het laatste wat ik wil, de sportiviteitstrofee, maar ik neem hem aan en bedank hem en dan verandert er iets in me. Dit is een fantastische prijs. En ik ben heel sportief geweest. Ik loop naar de auto met de prijs tegen mijn borst geklemd, met mijn vader vlak achter me aan. Hij zegt niets, ik zeg niets. Ik concentreer me op het geluid van onze voetstappen op het cement. Ten slotte verbreek ik de stilte. Ik zeg: Ik wil dit stomme ding niet. Dat zeg ik omdat ik denk dat mijn vader dat wil horen. Mijn vader komt naast me lopen. Hij pakt de prijs van me af. Hij zwaait hem boven zijn hoofd en gooit hem op het asfalt. De prijs breekt. Mijn vader pakt het grootste stuk op en smijt dat weer op het asfalt zodat het in nog kleinere stukjes breekt. Nu pakt hij de stukken op en gooit ze in een afvalbak. Ik zeg niets. Ik zou niet weten wat ik moet zeggen.

Kon ik maar voetballen in plaats van tennissen. Ik hou niet van sport, maar als ik dan toch een sport moet kiezen, moet ik een sport nemen die mijn vader leuk vindt. Ik voetbal drie keer per week op school en ik vind het heerlijk over het voetbalveld te rennen met de wind in mijn haren, om de bal te roepen en te weten dat de wereld niet vergaat als ik niet scoor. Het lot van mijn vader, van mijn familie, van de hele wereld, rust niet op mijn schouders. Als mijn team niet wint, is het de schuld van het hele team en schreeuwt niemand in mijn oor. Teamsporten, besluit ik, zijn je van het.

Mijn vader vindt het niet erg dat ik voetbal, omdat hij denkt dat het goed is voor mijn voetenwerk op de tennisbaan. Maar kort geleden heb ik tijdens het voetballen een spier in mijn been verrekt en daardoor kan ik een middag niet tennissen. Mijn vader vindt het maar niks. Hij kijkt naar mijn been, dan naar mij, alsof ik mezelf met opzet heb bezeerd. Maar een blessure is een blessure. Zelfs hij kan niet met mijn lichaam in discussie. Hij stampvoet het huis uit, naar zijn werk.

Even later kijkt mijn moeder naar mijn agenda en ziet dat ik die middag een voetbalwedstrijd heb. Wat doen we? vraagt ze.

Het team rekent op me, zeg ik.

Ze zucht. Hoe voel je je?

Volgens mij kan ik wel spelen.

Oké. Kleed je maar om.

Denk je dat Pops boos wordt?

Je kent pa. Hij heeft helemaal geen reden nodig om boos te worden.

Ze rijdt me naar de wedstrijd en zet me af. Nadat ik een paar keer langs het veld heb gerend, voelt mijn been goed. Verrassend goed. Ik duik tussen de verdedigers, gemakkelijk, elegant, roep om de bal, lach met mijn ploeggenoten. We werken aan een gemeenschappelijk doel. We doen dit samen. Dit voelt goed, dit voelt uitstekend. Dit voelt als ik.

Opeens kijk ik op en zie mijn vader. Hij staat bij de rand van de parkeerplaats, kijkt naar het voetbalveld. Hij zegt iets tegen de coach. Nu schreeuwt hij tegen de coach. De coach zwaait naar me. Agassi! Van het veld af!

Ik ren het veld af.

Stap in de auto, zegt mijn vader. En trek je voetbalkleren uit.

Ik ren naar de auto en zie mijn tenniskleren op de achterbank liggen. Ik trek ze aan en loop naar mijn vader toe. Ik geef hem mijn voetbalkleren. Hij loopt naar de coach en smijt de voetbalkleren tegen zijn borst.

Terwijl we naar huis rijden, zegt mijn vader zonder me aan te kijken: Dit is de laatste keer dat je hebt gevoetbald.

Ik smeek hem om een tweede kans. Ik zeg tegen mijn vader dat ik het niet prettig vind om alleen op die enorme tennisbaan te zijn. Tennis is eenzaam, zeg ik tegen hem. Je kunt je nergens verstoppen als er iets verkeerd gaat. Geen dug-out, geen zijlijn, geen neutrale hoek. Je bent daar in je eentje, naakt.

Hij schreeuwt keihard: Je bent een tennisser! Je wordt nummer één van de wereld! Je gaat heel veel geld verdienen. Dat is het plan en daarmee basta.

Dat was ook het plan voor Rita, Philly en Tami, maar zover is het nooit gekomen. Rita kwam in opstand. Tami werd maar niet beter. Philly had geen killersinstinct. Dat zegt mijn vader altijd over Philly. Hij zegt het tegen mij, tegen Mom, zelfs tegen Philly, recht in zijn gezicht. Philly haalt gewoon zijn schouders op en dat bewijst eens te meer dat hij geen killersinstinct heeft.

Maar mijn vader zegt veel ergere dingen tegen Philly.

Je bent een geboren verliezer, zegt hij.

Je hebt gelijk, zegt Philly op een zielig toontje. Ik ben een geboren verliezer, ik ben geboren als verliezer.

Dat ben je! Je hebt medelijden met je tegenstander. Het maakt je niets uit of je de beste bent of niet!

Philly neemt niet de moeite ertegenin te gaan. Hij speelt goed. Hij heeft talent. Maar hij streeft niet naar perfectie en in ons huis is perfectie geen doel, maar wet. Als je niet perfect bent, ben je een verliezer. Een geboren verliezer.

Mijn vader besloot dat Philly een geboren verliezer was toen hij ongeveer even oud was als ik en meedeed aan de nationale kampioenschappen. Philly verloor niet alleen, hij ging niet eens in discussie als een tegenstander hem bedroog, waardoor mijn vader rood aanliep en Iraanse vloeken begon te schreeuwen.

Net als mijn moeder legt Philly zich daar bij neer, maar een enkele keer ontploft hij. De laatste keer dat dit gebeurde, was in de keuken. Mijn vader was een tennisracket aan het bespannen, mijn moeder stond te strijken en Philly zat op de bank tv te kijken. Mijn vader zat Philly te stangen, genadeloos, over zijn spel tijdens een recent toernooi. Opeens, op een toon die ik hem nog nooit had horen gebruiken, gilde Philly: Weet je waarom ik niet win? Dankzij jou. Omdat jij me een geboren verliezer noemt!

Philly begon te huilen. Mijn moeder begon te huilen.

Vanaf dit moment, zei Philly, zal ik me als een robot gedragen. Wat vind je daarvan, hè? Ik gedraag me als een robot, ik voel niets, stap de baan op en doe gewoon alles wat je zegt!

Mijn vader hield op met het bespannen van het racket en keek blij. Vredig bijna. Jezus christus, zei hij, eindelijk snap je het.

Anders dan Philly ga ik wel steeds in discussie met mijn tegenstanders. Soms zou ik willen dat ik net als Philly alle onrechtvaardigheid langs me af kon laten glijden. Als een tegenstander me net als Tarango bedot en zegt dat mijn bal net uit is, loop ik rood aan. Vaak neem ik bij het volgende punt wraak. Wanneer mijn bedriegerige tegenstander een bal midden op de baan slaat, roep ik dat hij uit is en kijk hem aan met een blik alsof ik wil zeggen: Nu staan we quitte.

Dat doe ik niet om mijn vader een plezier te doen, maar dat is wel wat er gebeurt. Hij zegt: Je hebt een andere mentaliteit dan Philly. Jij hebt alle talent, alle spirit, en alle geluk. Je bent geboren met een geluksdubbeltje in je zak.

Dat zegt hij één keer per dag. Soms zegt hij het overtuigd, soms bewonderend, soms jaloers. Ik voel me ongemakkelijk als hij dat zegt. Ik vraag me bezorgd af of ik Philly’s geluk heb, dat ik het van hem heb afgepakt. Dat Philly, omdat ik met een geluksdubbeltje in mijn zak ben geboren, met een donkere wolk boven zijn hoofd is geboren. Toen Philly twaalf was, heeft hij tijdens het fietsen zijn pols op drie plaatsen gebroken en dat was het begin van een lange reeks vervelende gebeurtenissen waaraan maar geen einde leek te komen. Mijn vader was zo boos op Philly dat hij hem dwong toernooien te spelen met zijn gebroken pols, waardoor die pols alleen maar erger werd en zijn spel voor altijd werd geruïneerd. Om zijn gebroken pols te ontzien, moest Philly zijn backhand met één hand spelen en Philly noemt dat een gruwelijke gewoonte die hij niet meer heeft kunnen afleren, ook niet nadat zijn pols weer in orde was. Ik zie Philly verliezen en denk: Slechte gewoonte plus ongeluk, een dodelijke combinatie. Ik kijk naar hem als hij na een zware nederlaag thuiskomt. Je kunt aan zijn gezicht zien dat hij van zichzelf baalt en mijn vader versterkt dat gevoel nog eens. Philly gaat in een hoekje zitten en slaat zichzelf om de oren omdat hij heeft verloren; maar dat is tenminste een eerlijk gevecht, een tegen een. Dan komt mijn vader erbij en hij helpt Philly met het om de oren slaan van Philly. Er wordt gescholden, geslagen. Zo moet Philly wel een zenuwpees worden. Het zou logisch zijn dat hij mij nu gaat haten, gaat pesten. Maar het is juist andersom, want na elke verbale of fysieke aanval op hem door zichzelf of door mijn vader is hij juist zorgzamer voor me. Beschermender. Zachtaardiger. Hij wil dat zijn lot mij wordt bespaard. Hij is dan misschien wel een geboren verliezer, maar ik beschouw Philly daarom als de ultieme winnaar. Ik ben blij dat Philly mijn oudere broer is. Hij moedigt me aan, geeft me aanwijzingen, zorgt voor me, vertoont nooit tekenen van jaloezie of rivaliteit. Blij zijn omdat je een ongelukkige oudere broer hebt? Kan dat? Is dat logisch? Alweer zo’n typische tegenspraak.

Philly en ik zijn elk vrij moment samen. Hij haalt me op van school met zijn scooter en dan rijden we door de woestijn naar huis en kletsen en lachen boven het gebrom van de motor uit. We delen een slaapkamer aan de achterkant van het huis; dat is ons toevluchtsoord voor tennis en Pops. Philly is net zo precies op zijn spullen als ik op de mijne. Dus trekt hij een witte lijn verf door het midden van de kamer, zodat die wordt verdeeld in zijn kant en mijn kant, ad court en deuce court. Ik slaap in het deuce court, mijn bed staat het dichtst bij de deur. ’s Avonds, voordat we het licht uitdoen, hebben we een ritueel waar ik erg aan hecht. We zitten op de rand van onze bedden en fluisteren over de lijn heen. Philly, zeven jaar ouder dan ik, praat het meest. Hij stort zijn hart uit, praat over zijn gebrek aan zelfvertrouwen en over zijn teleurstellingen. Hij praat erover dat hij nooit wint. Hij praat erover dat hij een geboren verliezer is. Hij praat erover dat hij geld van Pops moet lenen zodat hij kan blijven tennissen, kan blijven proberen beroepsspeler te worden. Pops, dat zijn we met elkaar eens, is niet een man om tegen je te hebben.

Maar Philly maakt zich vooral zorgen over zijn haarlijn. Andre, zegt hij, ik word kaal. Hij zegt dat op een toon alsof hij je vertelt dat de artsen hem hebben verteld dat hij nog maar vier weken te leven heeft.

Maar zonder strijd zal hij zijn haar niet kwijtraken. Kaalheid is een tegenstander die Philly wel aankan. Hij zal er alles aan doen om hem te verslaan. Volgens hem wordt hij kaal omdat er niet genoeg bloed naar zijn schedel stroomt. Daarom staat hij elke avond tijdens onze gesprekjes op zijn kop. Hij zet zijn hoofd op zijn matras en gaat op zijn hoofd staan, met zijn voeten tegen de muur. Ik bid dat het zal werken. Ik smeek God dat mijn broer, de geboren verliezer, dit ene niet zal verliezen: zijn haar. Ik lieg tegen Philly en zeg dat ik kan zien dat dit wonder werkt. Ik hou zoveel van hem dat ik alles zou zeggen om hem een beter gevoel te geven. Voor mijn broer zou ik zelf ook wel de hele nacht op mijn hoofd willen gaan staan.

Nadat Philly me zijn zorgen heeft verteld, vertel ik hem soms mijn eigen zorgen. Ik ben geroerd omdat hij zo snel omswitcht. Hij luistert naar de laatste gemene opmerkingen van Pops, kijkt hoe erg ik het vind en geeft me dan al naar gelang een knikje. Een half knikje voor basale angsten. Een hele knik met een gepatenteerde Philly-frons voor grote angsten. Zelfs op zijn hoofd staand kan Philly met een knikje meer zeggen dan de meeste mensen in een hele brief.

Op een avond vraagt Philly of ik hem iets wil beloven.

Tuurlijk, Philly. Alles.

Laat Pops je nooit pillen geven.

Pillen?

Andre, luister naar wat ik zeg. Dit is echt belangrijk.

Oké, Philly, ik hoor je. Ik luister.

De volgende keer dat je naar de nationale kampioenschappen gaat en Pops je pillen geeft, moet je ze niet innemen.

Hij geeft me al Excedrin, Philly. Voor een match moet ik Excedrin van hem nemen, omdat er zoveel cafeïne in zit.

Ja, dat weet ik. Maar de pillen waar ik het over heb, zijn anders. Die pillen zijn klein, wit en rond. Neem ze niet. Nooit.

En als Pops me dwingt? Ik kan geen nee tegen hem zeggen.

Ja, dat is zo. Wacht, ik moet even nadenken.

Philly sluit zijn ogen. Ik zie het bloed naar zijn voorhoofd stromen, zie dat hij paars wordt.

Oké, zegt hij. Ik weet het. Als hij je dwingt die pillen te slikken, moet je daarna een slechte match spelen. Verlies expres. Daarna, als je van de baan komt, zeg je dat je zo erg trilde dat je je niet kon concentreren.

Oké. Maar Philly, wat zijn dat voor pillen?

Speed.

Wat is dat?

Een drug. Krijg je veel energie van. Ik weet gewoon dat hij zal proberen je wat speed te geven.

Hoe weet je dat, Philly?

Dat heeft hij ook aan mij gegeven.

En ja hoor, tijdens de nationale kampioenschappen in Chicago geeft mijn vader me een pil. Hou je hand op, zegt hij. Dit zal je helpen. Innemen.

Hij legt een pil in mijn hand. Klein. Wit. Rond.

Ik slik de pil door en voel me prima. Niet echt anders. Iets alerter. Ik doe wel net alsóf ik me heel anders voel. Mijn tegenstander, een oudere jongen, is helemaal geen uitdaging, ik kan hem aan, maar ik zorg dat punten heel lang duren en geef hem verschillende games cadeau. Ik zorg ervoor dat de match er zwaarder uitziet dan hij is. Als ik van de baan kom, zeg ik tegen mijn vader dat ik me niet goed voel, dat ik me wil terugtrekken. Hij kijkt schuldig.

Oké, zegt hij en wrijft over zijn gezicht. Dat is niet goed, dat was eens maar nooit meer.

Na het toernooi bel ik Philly en vertel hem over de pil.

Hij zegt: Zie je wel, ik wist het!

Ik heb gedaan wat je zei, Philly, en het werkte.

Mijn broer klinkt zoals een vader hoort te klinken. Trots op me en tegelijkertijd bang voor me. Als ik thuiskom, omhels ik hem. We brengen de eerste avond samen op onze kamer door, we fluisteren over de witte lijn heen en vieren onze zeldzame overwinning op Pops.

Korte tijd later speel ik tegen een oudere tegenstander en versla hem. Het is een oefenpartij, niks bijzonders, en ik ben veel beter dan mijn tegenstander, maar ik help hem een beetje, ik zorg ook dit keer dat punten lang duren, geef hem verschillende games cadeau, net zoals ik in Chicago deed. Na afloop van deze match op court 3 op Cambridge – dezelfde baan als waarop ik meneer Brown heb verslagen – voel ik me verschrikkelijk, omdat mijn tegenstander er verschrikkelijk uitziet. Ik had hem moeten laten winnen. Ik haat het om te verliezen, maar ik haat het dit keer ook om te winnen, want de verslagen tegenstander is Philly. Betekent dit gevoel dat ik geen killersinstinct heb? Verward en verdrietig wens ik dat ik die oude vent kon vinden, Rudy, of die andere Rudy vóór hem, zodat ik hen kon vragen wat dit allemaal te betekenen heeft.

Open - een autobiografie
titlepage.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_0.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_1.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_2.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_3.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_4.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_5.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_6.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_7.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_8.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_9.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_10.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_11.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_12.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_13.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_14.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_15.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_16.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_17.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_18.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_19.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_20.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_21.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_22.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_23.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_24.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_25.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_26.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_27.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_28.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_29.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_30.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_31.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_32.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_33.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_34.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_35.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_36.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_37.xhtml