hoofdstuk 15

Mijn derde afspraakje met Brooke vindt plaats op de avond voor de operatie van haar voeten. We zijn in Manhattan, in de woonkamer op de begane grond van haar woning. We kussen elkaar, bijna, maar eerst moet ik haar de waarheid vertellen over mijn haar.

Ze voelt dat ik haar iets wil vertellen. Wat is er aan de hand? vraagt ze.

Niets.

Je kunt het me wel vertellen.

Nou weet je, ik ben niet helemaal eerlijk tegen je geweest.

We liggen op een bank. Ik ga rechtop zitten, klop een kussen op, haal diep adem. Op zoek naar de juiste woorden kijk ik naar de muren. Daar hangen Afrikaanse maskers, zonder ogen, zonder haar. Ik vind ze griezelig. Maar ook wel een beetje vertrouwd.

Andre, wat is er?

Ik vind het niet gemakkelijk om dit toe te geven, Brooke. Maar weet je, ik ben al een tijdje kaal aan het worden en dat probeer ik te verbergen met een haarstukje.

Ik steek mijn hand uit, pak haar hand, leg hem op mijn haarstukje.

Ze glimlacht. Zoiets dacht ik al, zegt ze.

Echt waar?

Dat stelt niets voor.

Dat zeg je toch niet zomaar?

Ik vind je ogen heel aantrekkelijk. En je hart. Niet je haar.

Ik kijk naar de gezichten zonder ogen en zonder haar, en ik vraag me af of ik val.

Ik ga met Brooke mee naar het ziekenhuis en wacht op haar in de recoverykamer. Daar ben ik als ze haar naar binnen rijden, met haar voeten gezwachteld net als de mijne voor een match, en daar ben ik ook als ze wakker wordt. Ik krijg een ongelooflijk beschermend gevoel naar haar toe, een teder gevoel. Maar dat verdwijnt al snel als ze wordt gebeld door haar goede vriend Michael Jackson. Ik begrijp niets van haar langdurige vriendschap met Jackson, door alle gruwelijke berichten over al die neusoperaties, apen als huisdier en kindermisbruik. Maar Brooke zegt dat hij op ons lijkt, dat hij als wonderkind ook geen echte jeugd heeft gehad.

Ik ga met Brooke mee naar huis en zit dagen naast haar bed terwijl zij aan het herstellen is. Haar moeder ontdekt me op een ochtend op de grond naast Brookes bed. Ze is helemaal ontdaan. Op de grond slapen? Dat is onbestaanbaar. Ik zeg tegen haar dat ik het liefst op de grond slaap. Mijn rug. Ze loopt beledigd weg.

Ik geef Brooke een ochtendkus. Je moeder en ik staan niet echt op goede voet met elkaar.

We kijken allebei naar beneden, naar haar voeten. Niet zo’n beste woordkeuze.

Ik moet weg. Ik word verwacht in Scottsdale voor mijn eerste toernooi na de operatie.

Tot over een paar weken, zeg ik tegen haar, en kus haar weer, houd haar vast.

Ik heb een gemakkelijke loting in Scottsdale, maar daar word ik niet minder bang door. Dit is de eerste echte test voor mijn pols. Stel dat die niet goed genezen is? Stel dat hij slechter is? Ik heb een steeds terugkerende nachtmerrie, waarin ik met een match bezig ben en mijn hand eraf valt. Ik ben op mijn hotelkamer, sluit mijn ogen en probeer mezelf ervan te overtuigen dat mijn pols in orde is en de westrijd goed verloopt, als er op de deur wordt geklopt.

Wie is daar?

Brooke.

Met twee gebroken voeten is ze naar me toe gekomen.

Ik win het toernooi, geen centje pijn.

Weken later maken Pete en ik een afspraak voor een simultaaninterview met een tijdschriftjournalist. Pete komt naar mijn hotelkamer waar het interview zal plaatsvinden en is verbijsterd als hij daar Peaches ziet.

Wat is dat nou? vraagt Pete.

Pete, dit is Peaches. Ze is een oude papegaai die ik heb gered uit een dierenwinkel in Vegas die ging sluiten.

Leuke vogel, zegt Pete grappend.

Het is een aardig dier, zeg ik. Ze bijt niet. Ze doet mensen na.

Zoals?

Zoals mij. Ze niest zoals ik, praat zoals ik, maar ze heeft wel een grotere woordenschat. Elke keer als de telefoon gaat, schrik ik me rot. Dan schreeuwt Peaches: Telefoon! Te-le-foon!

Ik vertel Pete dat ik in Vegas een hele menagerie heb. Een kat die King heet, een konijn dat Buddy heet, alles wat maar kan helpen de eenzaamheid te verdrijven. Een mens is geen eiland. Hij schudt zijn hoofd. Kennelijk vindt hij tennis een stuk minder eenzaam dan ik.

Dan doen we het interview, en opeens heb ik het gevoel dat ik met twee papegaaien in die kamer zit. Als ik een verslaggever voor de gek houd, doe ik dat met enige flair, kleurrijk. Pete klinkt robotachtiger dan Peaches.

Ik zeg het niet tegen Pete, maar ik beschouw Peaches als een integraal onderdeel van mijn team, dat steeds groter wordt, steeds verandert, een constant experiment is. Ik ben Nick en Wendi kwijtgeraakt, maar heb Brooke toegevoegd. Ik heb Slim er ook aan toegevoegd, een slimme, aardige vent uit Vegas. We zaten samen op de basisschool. We zijn een dag na elkaar geboren, in hetzelfde ziekenhuis. Slim is een goede vent, ook een gedoemde ziel, en daarom heb ik hem aangesteld als mijn personal assistant. Hij past op mijn huis, laat de man die het zwembad onderhoudt en allerlei andere manus-jes-van-alles binnen, verzorgt mijn post en beantwoordt verzoeken van fans om foto’s en handtekeningen.

Nu denk ik dat ik misschien een manager aan mijn team moet toevoegen. Ik neem Perry even apart en vraag hem of hij mijn huidige management eens wil doorlichten, kijken of ze me niet afzetten. Hij bekijkt de contracten en zegt dat ik inderdaad wat beters zou moeten zoeken. Ik omhels hem en bedank hem. Dan krijg ik een idee: Wil jij mijn manager niet worden, Perry? Ik heb iemand nodig die ik vertrouw.

Ik weet dat hij het druk heeft. Hij zit in zijn tweede jaar van zijn rechtenstudie aan de University of Arizona Law School en werkt keihard. Maar ik vraag hem of hij er alsjeblieft over wil nadenken, eventueel als parttimebaan.

Dat hoef ik hem geen twee keer te vragen. Perry wil die baan wel en wil meteen beginnen. Hij doet het wel tussen de colleges door, zegt hij. ’s Ochtends, in het weekend, wanneer dan ook. Het is niet alleen een geweldige kans, maar deze baan geeft hem ook de kans iets terug te doen. Ik heb Perry het geld geleend voor zijn rechtenstudie, omdat hij het niet van zijn vader wilde lenen. Hij vertelde me een keer dat zijn vader geld gebruikt om mensen te manipuleren en te kleineren, met name hem. Ik moet me losmaken van mijn vader, zei hij. Ik moet me losmaken, Andre, voor eens en altijd.

Er zijn maar weinig smeekbedes waar ik gevoeliger voor ben. Ik heb ter plekke een cheque uitgeschreven.

In zijn nieuwe functie als mijn manager moet Perry allereerst een nieuwe coach voor me zoeken, een vervanger voor Nick. Hij maakt een korte lijst met kandidaten en boven aan die lijst staat iemand die net een boek over tennis heeft geschreven: Winning Ugly .

Perry geeft me het boek, zegt dat ik het moet lezen.

Ik kijk hem vuil aan. Nee, bedankt. Ik wil niet meer naar school.

Bovendien hoef ik dat boek niet te lezen. Ik ken de auteur, Brad Gilbert. Ik ken hem goed. Hij is een collega-speler. Ik heb al vaak tegen hem gespeeld, nog geen week geleden zelfs. Hij speelt totaal anders dan ik. Hij is een junker, wat betekent dat hij gebruikmaakt van tempowisselingen, misleiding, trucjes. Hij kan niet veel, maar hij vindt het leuk de beperkte mogelijkheden die hij heeft helemaal uit te buiten. Ik kan altijd beter spelen, maar hij speelt altijd beter dan hij kan. Hij frustreert zijn tegenstanders, aast op hun fouten. Hij heeft al heel vaak op mij geaasd. Ik vind het een interessant idee dat iemand als Brad mij zou gaan coachen, maar hij speelt nog steeds. In feite is zijn ranking, door mijn operatie en het feit dat ik al een tijdje niet meer heb gespeeld, hoger dan de mijne.

Nee, zegt Perry, het einde van Brads carrière is in zicht is. Hij is 32 en misschien staat hij wel open voor het idee mijn coach te worden. Perry zegt nog eens dat hij erg onder de indruk is van Brads boek en dat hij van mening is dat er het soort praktische wijsheid in staat dat ik nodig heb.

In maart 1994, als we allemaal in Key Biscayne zijn voor het toernooi aldaar, nodigt Perry Brad uit voor een diner in een Italiaans restaurant op Fisher Island. Café Porte Chervo, direct aan het water. Een van onze favoriete restaurants.

Het is vroeg in de avond. De zon verdwijnt achter de masten en de zeilen van de boten in de haven. Perry en ik zijn vroeg, Brad is precies op tijd. Ik was vergeten hoe opvallend hij eruitziet. Hij is donker, harig, best wel knap maar niet op de klassieke manier. Zijn gelaatstrekken zijn niet gebeeldhouwd, maar gegoten. Ik kan het idee niet van me afzetten dat Brad eruitziet als de oermens, alsof hij net uit een tijdmachine is gestapt, een beetje buiten adem omdat hij zojuist het vuur heeft uitgevonden. Misschien denk ik dat wel door al dat haar van hem. Op zijn hoofd, armen, biceps, schouders, gezicht – Brad heeft zoveel haar dat ik er bang van ben maar ook wel jaloers. Alleen al zijn wenkbrauwen zijn fascinerend. Alleen al van zijn linkerwenkbrauw zou ik een prachtig haarstukje kunnen maken. De maître d’, Renato, zegt dat we op het terras kunnen zitten met uitzicht op de haven.

Klinkt goed, zeg ik.

Nee, zegt Brad. We moeten binnen zitten.

Waarom?

Vanwege Manny.

Hoezo? Wie is Manny?

Manny Mosquito. Muggen. Daar kan ik echt niet tegen en geloof me, Manny is hier, Manny is met velen en Manny vindt me lekker. Kijk dan! Zwermen! Kijk! Nee, ik moet binnen zitten. Ver bij de Manny’s vandaan!

Hij vertelt dat hij vanwege de muggen een spijkerbroek draagt in plaats van een korte broek ook al is het 38 graden. Manny, zegt hij nog een keer, rillend.

Perry en ik kijken elkaar aan.

Oké, zegt Perry. Dan gaan we binnen zitten.

Renato zet ons aan een tafeltje bij het raam. Hij geeft ons de menukaarten. Brad bekijkt de kaart en trekt een bedenkelijk gezicht.

Probleem, zegt hij.

Wat is er?

Ze hebben mijn bier niet. Bud Ice.

Misschien hebben ze wel...

Ik moet Bud Ice hebben. Ander bier drink ik niet.

Hij staat op en zegt dat hij naar de supermarkt naast het restaurant gaat om wat Bud Ice te kopen.

Perry en ik bestellen een fles rode wijn en wachten. We zeggen niets zolang Brad weg is. Vijf minuten later komt hij terug met zes flesjes Bud Ice en vraagt Renato of hij die koud wil zetten. Niet in de koelkast, zegt Brad, want dat is niet koud genoeg. Op ijs, of anders in de vriezer.

Als Brad eindelijk tevreden is, met een halve koude Bud Ice achter de kiezen, begint Perry te praten.

Luister Brad, een van de redenen dat we je wilden zien, is dat we je mening over Andre’s spel willen vragen.

Wát zeg je?

Andre’s spel. We zouden het op prijs stellen als je ons wilt vertellen wat je daarvan denkt.

Wat ik denk?

Ja.

Je wilt weten wat ik denk van zijn spel?

Dat klopt.

Wil je dat ik eerlijk ben?

Ja, graag.

Heel eerlijk?

Hou je niet in.

Hij neemt een grote slok bier en geeft een pijnlijk nauwgezette, degelijke, recht op de man af samenvatting van mijn gebreken als tennisser.

Het is eigenlijk heel simpel, zegt hij. Als ik jou was, met jouw vaardigheden, jouw talent, jouw return en voetenwerk, dan zou ik domineren. Maar je bent het vuur kwijt dat je had toen je zestien was. Die knul – die de bal vroeg nam, agressief was – waar is die knul verdomme gebleven?

Brad zegt dat mijn algehele probleem, het probleem dat mijn carrière al vroegtijdig kan beëindigen – het probleem dat aanvoelt als de erfenis van mijn vader – perfectionisme is.

Jij probeert altijd perfect te zijn, zegt hij, en dat lukt altijd net niet, en daardoor laat je je afleiden. Nu is je zelfvertrouwen verdwenen en dat komt door je perfectionisme. Je wilt van elke bal een winner maken, terwijl een rustige, consistente return goed genoeg is om in negentig procent van de gevallen tijd te winnen.

Hij praat maar door, een constante dreun, als het gezoem van muggen. Hij onderbouwt zijn argumenten met metaforen uit allerlei sporten, zoals boksen, honkbal, basketbal, football. Hij is gek op sport, en op metaforen.

Stop met je streven om iemand ko te slaan, zegt hij. Stop met de bal zo hoog en zo ver mogelijk over de hekken te rammen. Je hoeft alleen maar solide te spelen. Enkelspel, dubbelspel, denk vooruit. Stop met aan jezelf denken, aan je eigen spel, maar denk eraan dat de man aan de andere kant van het net zwakke punten heeft. Val zijn zwakke punten aan. Je hoeft niet elke keer dat je de baan op gaat de beste van de wereld te zijn. Je moet alleen beter zijn dan je tegenstander. Jij hoeft geen succes te hebben; je moet zorgen dat hij faalt. Nog beter is: laat hem zelf falen. Het gaat alleen maar om kansen en percentages. Jij komt uit Vegas, jij zou dat moeten weten. De bank wint toch altijd? En waarom? Omdat de kansen in het voordeel van de bank worden gemanipuleerd. En dus? Moet jij de bank zijn! Manipuleer de kansen in jouw voordeel. Op dit moment, nu je elke bal perfect wilt slaan, manipuleer je jezelf in het nadeel.Je gaat er te vaak van uit dat je risico’s loopt. Daar hoef je helemaal niet van uit te gaan. Fuck that. Je hoeft de bal alleen maar in het spel te houden. Heen en terug. Heel rustig. Solide. Wees als de zwaartekracht, man. Als je zoals jij naar perfectie streeft, als perfectie je ultieme doel is, weet je wat je dan doet? Dan streef je iets na wat niet bestaat. En je bezorgt iedereen om je heen een ellendig gevoel. En je bezorgt jezelf een ellendig gevoel. Perfectie? Je wordt hooguit vijf keer per jaar perfect wakker, op die dag kun je van niemand verliezen. Maar je bent geen tennisser – en geen mens – dankzij die vijf keer per jaar. Het gaat om alle andere keren. Het zit allemaal in je hoofd, man. Met jouw talent ga je winnen als je vijftig procent van de tijd goed speelt en vijfennegentig procent van de tijd je hoofd gebruikt.Maar als je vijfennegentig procent van de tijd goed speelt en vijftig procent van de tijd je hoofd gebruikt, ga je verliezen, verliezen, verliezen. Vergeet niet, er zijn eenentwintig sets nodig om een slam te winnen. Meer niet. Je hoeft maar eenentwintig sets te winnen. Zeven partijen, best of five. Dat is eenentwintig. Eenentwintig is bij tennis, net als bij kaarten, een winner. Blackjack! Focus je op dat getal, dan kun je niet falen. Houd het simpel, houd het simpel. Zeg elke keer dat je een set wint tegen jezelf: Dat is één. Weer één in mijn zak. Aan het begin van een toernooi moet je terúgtellen vanaf eenentwintig. Dat is positief denken, snap je? Natuurlijk, als ik blackjack speel, wil ik liever met zestien winnen, omdat ik dan dik win. Dan is het niet nodig met eenentwintig te winnen. Dan is het niet nodig perfect te zijn.

Hij is een kwartier aan het woord geweest. Perry en ik zijn hem niet in de rede gevallen, hebben elkaar niet aangekeken, hebben niet één slokje wijn genomen. Brad drinkt zijn tweede biertje op en zegt: Waar is het toilet in deze tent? Ik moet pissen.

Zodra hij vertrokken is, zeg ik tegen Perry: That’s our guy.

Absoluut.

Als Brad terug is, komt de ober onze bestelling opnemen. Brad bestelt penne arrabbiata en gegrilde kip en mozzarella.

Perry bestelt kip met Parmezaanse kaas. Brad kijkt Perry vol afschuw aan. Foute keus, zegt hij.

De ober stopt met het noteren van zijn bestelling.

Wat je zou moeten doen, zegt Brad, is kipfilet bestellen, apart, en daarnaast bestel je dan je mozzarella en saus. Op die manier is de kipfilet namelijk vers, niet klef, en bovendien kun je dan zelf bepalen hoeveel kaas en saus je eroverheen doet.

Perry bedankt Brad voor zijn menuadvies, maar zegt dat hij toch bij zijn keuze blijft. De ober kijkt naar mij. Ik wijs naar Brad en zeg: Ik neem hetzelfde als hij.

Brad glimlacht.

Perry schraapt zijn keel en zegt: Zo Brad. Zou je er iets voor voelen om Andre’s coach te worden?

Brad denkt erover na. Drie seconden. Ja, zegt hij dan. Ik denk dat ik dat wel wil. Ik denk dat ik je wel kan helpen.

Ik vraag: Wanneer kunnen we beginnen?

Morgen, zegt Brad. Ik zie je om tien uur ’s ochtends op de baan.

Eh, nou, dat wordt lastig. Ik speel namelijk nooit voor één uur.

Andre, zegt hij, we beginnen om tien uur.

Ik ben natuurlijk te laat. Brad kijkt op zijn horloge.

Dacht dat we tien uur hadden afgesproken?

Man, ik weet niet eens wat tien uur ’s ochtends is.

Wij beginnen te slaan en Brad begint te praten. Hij houdt niet op, alsof de uren tussen zijn monoloog van de vorige avond en de training van deze ochtend alleen maar een korte pauze zijn geweest. Hij fileert mijn spel, en anticipeert en analyseert mijn slagen terwijl ik ze uitvoer. Hij maakt zich vooral druk over mijn backhand op de lijn.

Zodra je de kans krijgt een backhand op de lijn te leggen, zegt hij, moet je dat doen. Met die slag kun je winnen. Het is je actieve vermogen. Je kunt er een hoop rekeningen mee betalen.

We spelen een paar games en hij stopt bij elk tweede punt, loopt naar het net en vertelt me waarom ik zojuist iets ontzettend stoms heb gedaan.

Waarom deed je dát nou? Ik weet wel dat het een killer shot is, maar niet elke slag hoeft een killer te zijn. Soms is de beste slag een ingehouden slag, een oké-slag, een slag waardoor je tegenstander de kans loopt fout te retourneren. Laat je tegenstander maar spelen.

Ik geniet. Ik reageer op Brads enthousiasme, op zijn energie. Ik kan me goed vinden in zijn opvatting dat perfectie een vrijwillige keuze is. Perfectionisme is iets waar ik voor heb gekozen, predikt hij, en dat richt me te gronde. Ik kan ook een andere keuze maken. Ik móét een andere keuze maken. Zoiets heeft nog nooit iemand tegen me gezegd. Ik heb altijd aangenomen dat perfectionisme net zoiets was als mijn dunner wordende hoofdhaar of mijn verdikte ruggenwervel. Een aangeboren deel van mezelf.

Na een lichte lunch ga ik lui onderuit liggen, kijk tv, lees de krant, zit in de schaduw onder een boom. Daarna speel en win ik mijn partij tegen Mark Petchey, een Britse knul van mijn leeftijd. Mijn volgende partij is tegen Becker, die nu door Nick wordt gecoacht. Nadat hij publiekelijk heeft verkondigd dat hij zich niet kan voorstellen dat hij een van mijn rivalen zou coachen, coacht Nick nu een van mijn aartsrivalen. Nick zit zelfs in Beckers box. Becker serveert snoeihard, zoals altijd, 217 kilometer per uur, maar nu Nick aan zijn kant staat, zit ik vol adrenaline en kan ik al zijn ballen aan. En Becker weet dat. Hij houdt op met vechten en bespeelt het publiek. Terwijl hij een set en een break achterstaat, geeft hij zijn racket aan het ballenmeisje, alsof hij wil zeggen: Hier, jij kunt het net zo goed als ik.

Ik denk: Ja, laat haar maar spelen, dan versla ik jullie allebei.

Nadat ik korte metten met Becker heb gemaakt, zit ik in de finale. Mijn tegenstander? Pete. Zoals altijd, Pete.

De match zal op tv worden uitgezonden. Brad en ik zijn allebei gespannen als we de kleedkamer binnenlopen, maar daar zien we Pete op de grond liggen.Een arts en een fysiotherapeut zijn met hem bezig. De toernooidirecteur drentelt heen en weer. Pete trekt zijn knieën op en kreunt.

Voedselvergiftiging, zegt de arts.

Brad fluistert: Volgens mij heb je zojuist Key Biscayne gewonnen.

De directeur neemt Brad en mij even apart en vraagt of we bereid zijn Pete tijd te geven om te herstellen. Ik voel Brad verstijven. Ik weet wat hij wil dat ik zeg. Maar ik zeg tegen de directeur: Geef Pete alle tijd die hij nodig heeft.

De directeur slaakt een zucht en legt zijn hand op mijn arm. Dank je wel, zegt hij. Er zitten veertienduizend mensen op de tribune en er is ook televisie bij.

Brad en ik hangen wat rond in de kleedkamer, zappen wat, bellen deze en gene. Ik bel Brooke, die auditie doet voor Grease op Broadway. Anders zou ze hier ook zijn geweest.

Brad kijkt me vals aan.

Ontspan, zeg ik tegen hem, Pete wordt vast niet beter.

De dokter geeft Pete een infuus en krijgt hem vervolgens weer op de been. Maar Pete wankelt op zijn benen als een pasgeboren veulen. Dat wordt niets.

De toernooidirecteur komt naar ons toe. Pete is er klaar voor, zegt hij.

Fucking A , zegt Brad. Inderdaad.

Wordt vast een kort avondje, zeg ik tegen Brad.

Maar Pete doet het weer. Hij stuurt zijn gemene tweelingbroer de baan op. Dit is niet de Pete die opgerold als een bal op de vloer van de kleedkamer lag. Dit is niet de Pete die een infuus kreeg en wankelend rondjes liep. Deze Pete is in de bloei van zijn leven, serveert op topsnelheid, hoeft zich amper in te spannen. Hij speelt zijn beste tennis, hij is onverslaanbaar en hij komt op een voorsprong van 5-1.

Nu ben ik boos. Ik voel me alsof ik een gewond vogeltje heb gevonden, het mee naar huis heb genomen en het heb verzorgd tot het weer gezond was, waarna het probeert mijn ogen uit te pikken. Ik vecht terug en win de set. Ik heb ongetwijfeld de enige aanval die Pete kan opbrengen afgeslagen. Het is onmogelijk dat hij nu nog reserves over heeft.

Maar in de tweede set is hij zelfs nog beter. En in de derde speelt hij fantastisch. Hij wint de best-of-three-partij.

Ik storm de kleedkamer binnen. Brad wacht me op, woedend. Hij zegt weer dat hij in mijn plaats Pete zou hebben gedwongen de nederlaag te accepteren. Hij zou de directeur hebben gedwongen hem tot winnaar uit te roepen.

Zo ben ik niet, zeg ik tegen Brad. Zo wil ik niet winnen. En trouwens, als ik niet in staat ben een man met voedselvergiftiging te verslaan, een man die op zijn rug ligt, dan verdíén ik de overwinning niet.

Brad houdt meteen zijn mond. Hij kijkt me met grote ogen aan. Daar kan hij niets tegen inbrengen. Hij respecteert mijn principes, zegt hij, maar hij is het er niet mee eens.

We lopen samen het stadion uit als Bogart en Claude Rains aan het einde van de film Casablanca . Het begin van een prachtige vriendschap. Een belangrijk nieuw lid van het team.

Dan begint het team aan een heldhaftige reeks nederlagen.

Het toepassen van Brads denkbeelden is net zoiets als links leren schrijven. Hij noemt zijn filosofie Bradtennis. Ik noem het Braditude. Maar hoe het ook heet, het is moeilijk. Ik heb het gevoel dat ik weer op school zit, dat ik het niet begrijp, dat ik ergens anders wil zijn. Steeds weer zegt Brad dat ik consistent moet zijn, gelijkmatig, als de zwaartekracht. Dat zegt hij steeds weer: Wees als de zwaartekracht. Constante druk, duw je tegenstander omlaag. Hij probeert me zover te krijgen dat ik met gemeen spel wil winnen, maar ik weet alleen hoe ik gemeen moet verliezen. En gemeen moet denken. Ik vertrouw Brad, ik weet dat zijn adviezen goed zijn, ik doe alles wat hij zegt... waarom win ik dan niet? Ik heb het perfectionisme overboord gezet... waarom ben ik dan niet perfect?

Ik ga naar Osaka, verlies weer van Pete. In plaats van de zwaartekracht te zijn, lijk ik wel een knoeier.

Ik ga naar Monte Carlo en verlies van Jevgeny Kafelnikov, in de eerste ronde.

Om de vernedering nog groter te maken, vraagt men Kafelnikov tijdens de persconferentie na afloop van de match hoe het was om mij te verslaan – omdat zoveel fans me aanmoedigden.

Moeilijk, zegt Kafelnikov met een grijns, want hij lijkt een beetje op Jezus.

Ik heb geen idee wat hij daarmee wil zeggen, maar het is vast niet als compliment bedoeld.

Ik ga naar Duluth, Georgia, en verlies van MaliVai Washington. Na afloop, in de kleedkamer, ben ik kapot. Brad komt binnen, met een glimlach, en zegt dat er goede dingen gaan gebeuren.

Ik kijk hem ongelovig aan.

Hij zegt: Je moet lijden. Je moet een heleboel wedstrijden nipt verliezen. En dan, op een dag, begin je wedstrijden nipt te winnen en dan gaat de hemel open en dan breek je door. Het enige wat jij nodig hebt is die ene doorbraak, die ene opening. Daarna is er niets meer dat je ervan weerhoudt de beste tennisser ter wereld te worden.

Je bent gek.

Je bent aan het leren.

Je bent geschift.

Je zult het zien.

In 1994 ga ik naar Roland Garros en speel vijf venijnige sets tegen Thomas Muster. In de vijfde set sta ik met 5-1 achter. Dan voel ik iets. In gedachten hoor ik Brads filosofie altijd, maar nu hoor ik het van binnen. Ik internaliseerde het, net zoals ik dat vroeger met mijn vaders stem deed. Ik krabbel terug tot 5-5. Muster breekt me. Hij serveert voor de partij. Toch weet ik terug te komen tot 30-40, er is nog hoop. Ik doe mijn uiterste best, ben er klaar voor, maar hij slaat een backhand waar ik niets mee kan. Ik raak de bal wel, maar sla hem uit.

Game, set en match voor Muster.

Bij het net aait hij over mijn hoofd. Dat vind ik niet alleen aanmatigend, maar door dat gebaar verlies ik bijna mijn haarstukje.

Goed geprobeerd, zegt hij.

Ik kijk hem met een hatelijke blik aan. Dat was stom, Muster.Raak mijn haar niet aan. Raak mijn haar nooit aan. Alleen al daarom, zeg ik tegen hem aan het net, zal ik je één ding beloven: Ik zal nooit weer van je verliezen.

Brad feliciteert me in de kleedkamer.

Hij zegt: Er gaan goede dingen gebeuren.

Wat?!

Hij knikt. Geloof me, goede dingen.

Het is wel duidelijk dat hij niet begrijpt hoe erg ik het vind om te verliezen. En als iemand dat niet begrijpt, dan heeft het ook geen zin om te proberen het uit te leggen.

Op Wimbledon bereik ik in 1994 de vierde ronde, maar verlies na een zenuwslopende partij van Todd Martin. Ik voel me aangeslagen, bang, teleurgesteld. In de kleedkamer glimlacht Brad en zegt: Goede dingen.

We gaan naar de Canadian Open. Als het toernooi begint, maakt Brad me aan het schrikken: Er gaan géén mooie dingen gebeuren. In feite, zegt hij, ziet hij iets heel vervelends aan de horizon.

Hij kijkt naar mijn loting. NG, zegt hij.

Wat betekent NG verdomme?

Niet Goed. Je hebt verschrikkelijk geloot.

Laat zien!

Ik gris het papier uit zijn handen. Hij heeft gelijk. Mijn eerste partij is een makkie, tegen de Zwitser Jakob Hlasek, maar in de tweede ronde moet ik tegen Wheaton, waar ik altijd heel veel moeite mee heb. Toch vind ik het fijn als er niet veel van me wordt verwacht. Zeg maar tegen me dat ik iets niet kan. Ik zeg tegen Brad dat ik ga winnen.

En als ik dat doe, voeg ik eraan toe, moet je een oorring nemen.

Ik hou niet van sieraden, zegt hij.

Hij denkt er even over na. Oké, zegt hij dan, afgesproken.

Op de Canadian Open voelt de baan ongelooflijk klein aan, zodat je tegenstanders groter lijken.

Wheaton is een grote vent, maar hier in Canada lijkt hij wel drie meter lang. Het is een optische illusie, maar toch. Ik heb het gevoel alsof hij op een halve meter afstand van me staat. Ik word afgeleid en sta in de tiebreak van de derde set twee matchpoints achter.

Daarna weet ik me tot mijn eigen verbazing te vermannen. Ik druk alles weg wat me ook maar enigszins afleidt, vecht terug en win. Ik doe wat Brad zei dat ik zou doen. Het is een nipte overwinning. Later zeg ik tegen Brad: Dat was de match waarvan je zei dat ik hem zou winnen. Dat was de match waarvan je zei dat hij alles zou veranderen.

Hij glimlacht alsof ik in mijn eentje in een restaurant zit en de kip met Parmezaanse kaas bestel met als bijgerechten saus en kaas. De valk heeft de valkenier gehoord. Heel goed, Grasshopper. Wax on, wax off .

Mijn spel wordt beter, ik ontspan me, en zo dender ik door de rest van mijn loting en win de Canadian Open.

Brad kiest een eenvoudig diamanten sierknopje.

Ik doe mee aan de US Open 1994, als nummer twintig en dus als niet-geplaatste speler. Sinds de jaren zestig heeft geen enkele niet-geplaatste speler de US Open gewonnen.

Brad vindt dat wel wat hebben. Hij zegt dat hij wil dat ik niet-geplaatst ben. Hij wil dat ik de joker in het spel ben. In een van de vroege ronden speel je tegen een degelijke speler, zegt hij, en als je die verslaat ga je dit toernooi winnen.

Hij weet het zeker. Zo zeker dat hij belooft zijn hele lichaam te scheren als ik win. Ik zeg altijd tegen hem dat hij te veel haar heeft. Bij hem vergeleken lijkt Sasquatch wel op Kojak. Die borstkas, en zijn armen, die moet hij gaan scheren. Net als die wenkbrauwen van hem. Scheer ze of doe er wat aan.

Geloof me, als jij je borstkas scheert, zeg ik, ga je dingen voelen die je nooit eerder hebt gevoeld.

Win jij nou maar de US Open, zegt hij, dan geldt dat ook voor jou.

Door mijn lage ranking wordt er tijdens deze US Open amper op me gelet. (Er zou nog minder op me worden gelet als Brooke niet bij me was en niet al die flitslampen zou activeren door alleen maar met haar hoofd te draaien.) Ik ben bijzonder gemotiveerd en kleed me ook zo: ik draag een zwarte hoed, zwarte korte broek, zwarte sokken, zwart-witte schoenen. Maar in de eerste ronde, in mijn partij tegen Robert Eriksson, voel ik mijn gevoelige zenuwen weer opspelen. Ik ben er gewoon misselijk van. Ik vecht me erdoorheen, denk aan Brad, weiger zelfs maar aan perfectie te denken. Ik concentreer me op de gedachte dat ik degelijk moet spelen, Eriksson moet laten verliezen, en behaal een vrij eenvoudige overwinning.

Vervolgens versla ik na enig gestuntel de Fransman Guy Forget, en schakel daarna de Zuid-Afrikaan Wayne Ferreira uit in straight sets.

De volgende is Chang. Als ik die ochtend wakker word, heb ik verschrikkelijke diarree. Vlak voordat de match begint, ben ik slap, uitgeput en wauwel ik als Peaches. Gil laat me een extra dosis Gil Water drinken; het is dik, stevig, het lijkt wel olie. Ik dwing mezelf het op te drinken, kokhals een paar keer. Ondertussen fluistert Gil: Bedankt dat je me vertrouwt.

Daarna loop ik in de klassieke Chang-cirkelzaag. Hij is een ongekend fenomeen: een tegenstander die even graag wil winnen als ik, niet meer en niet minder. Vanaf de allereerste opslag weten we allebei dat het een nek-aan-nekrace zal worden, een fotofinish. Een andere manier is er niet. Maar in de vijfde set, als we allebei denken dat we zo dadelijk een tiebreak zullen gaan spelen, raak ik op dreef en break hem al vroeg. Ik sla de gekste slagen en voel dat hij de controle kwijtraakt. Eigenlijk is het niet eerlijk, na zo’n nek-aan-nekrace, dat ik de match op zo’n manier win. Het zou logischer zijn geweest als ik in de laatste minuten meer problemen met hem had gehad, maar ik maak het vrij eenvoudig af.

Tijdens zijn persconferentie blijkt dat Chang een heel andere wedstrijd heeft gezien. Hij zegt tegen de verslaggevers dat hij nog wel twee sets had kunnen spelen. Andre heeft geluk gehad, zegt hij. Bovendien lijkt Chang er prat op te gaan dat hij heeft laten zien dat er nogal wat gaten in mijn spel zitten en hij voorspelt dat andere spelers in dit toernooi hem daar dankbaar voor zullen zijn. Hij zegt dat ik nu kwetsbaar ben. I’m toast.

Mijn volgende tegenstander is Muster. Ik prent me terdege in dat ik nooit meer van hem zou verliezen. Ik moet me echt inhouden om bij het net niet over zijn hoofd te aaien.

Ik zit in de halve finale. Ik moet zaterdag tegen Martin. Op vrijdagmiddag lunchen Gil en ik bij P.J. Clarke’s. We bestellen wat we altijd bestellen bij P.J. Clarke’s: cheeseburgers op geroosterde Engelse muffins. We zitten in de sectie van onze favoriete serveerster, van wie we denken dat ze een bijzonder verhaal zou kunnen vertellen, als iemand de moed zou hebben haar ernaar te vragen.Terwijl we op ons eten zitten te wachten, bladeren we door een stapel New Yorkse kranten. Ik zie dat sportjournalist Mike Lupica een column over mij heeft geschreven. Ik zou hem niet moeten lezen, maar doe het toch. Hij schrijft dat ik de US Open gemakkelijk kan winnen, maar dat je erop kunt rekenen dat ik een manier zal vinden om hem te verliezen.

Agassi, schrijft Lupica, is gewoon geen kampioen.

Ik sla de krant dicht en heb het gevoel dat de muren me insluiten, alsof mijn zicht zo klein wordt als een speldenprik. Lupica klinkt wel erg zeker van zijn zaak, alsof hij in de toekomst heeft kunnen kijken. En stel nou eens dat hij gelijk heeft? Dat dit mijn moment van de waarheid is en dat ik als bedrieger word ontmaskerd? En als het nu niet gebeurt, wanneer zal ik dán de kans krijgen de US Open te winnen? Daar zijn zoveel dingen voor nodig. Finales groeien niet aan de boom. Stel dat ik dit toernooi nooit ga winnen? Stel dat ik altijd vol spijt aan dit moment terugdenk? Stel dat Brad inhuren een vergissing was? Stel dat Brooke de verkeerde vriendin voor me is? Stel dat mijn team, hoe zorgvuldig samengesteld ook, het verkeerde team voor me is?

Gil kijkt op en ziet me lijkbleek worden.

Wat is er aan de hand?

Ik lees de column voor. Hij verroert geen vin.

Ik zou die Lupica weleens willen ontmoeten, zegt hij.

Stel dat hij gelijk heeft?

Control what you can control.

Ja.

Control what you can control.

Goed.

Hier komt ons eten.

Martin, die me onlangs nog op Wimbledon heeft verslagen, is een gevaarlijke tegenstander. Hij heeft een goede hold game en een solide break game. Hij is lang, 1,97 m, en retourneert een opslag van beide kanten met precisie en overtuiging. Hij straft een wat mindere opslag direct af en dat legt een enorme druk op een tegenstander die geen geweldige opslag heeft. Zelf serveert hij ongelooflijk accuraat. Als hij fout serveert gaat het maar om een paar millimeter. Hij slaat de bal precies op de lijn, en hij heeft allerminst de intentie de binnenste helft van die lijn te raken, maar de buitenste helft. Om de een of andere reden speel ik beter tegen goede serveerders die vaak misslaan. Ik ga graag naar voren en probeer te gokken waar de service naartoe gaat. Maar bij spelers als Martin raad ik vaker fout dan goed en dus dek ik het verkeerde deel van de baan af. Hij is een lastige tegenstander voor een speler als ik, en als onze halve finale begint schat ik zijn kansen, en die van Lupica, beter in dan de mijne.

Tijdens de eerste paar games kom ik echter tot de ontdekking dat er toch een aantal punten in mijn voordeel spreken. Martin is beter op gras dan op hardcourt. Dit is míjn ondergrond. Ook is hij, net als ik, iemand die onder zijn niveau speelt. Hij staat bol van de zenuwen. En dus begrijp ik tegen wie ik speel, ik begrijp hem zelfs heel goed. Je opponent doorzien is een belangrijk voordeel.

Bovendien heeft Martin een tic. Hij verraadt zichzelf. Er zijn spelers die tijdens de opslag naar hun tegenstander kijken. Andere spelers kijken nergens naar. Martin kijkt naar een bepaalde plek in het servicevak. Als hij lang naar die bepaalde plek blijft kijken, serveert hij in de richting van de tegenovergestelde plek. Als hij amper naar een bepaalde plek kijkt, zal hij daarop richten. Dat valt misschien niet op bij 0-0, of bij 15-0, maar bij breakpoint kijkt hij met grote ogen naar die plek, als de moordenaar in een griezelfilm, heel even maar, en kijkt daarna weer weg als een beginneling aan de pokertafel.

Maar nu verloopt de partij zo gemakkelijk dat ik Martins hints helemaal niet nodig heb. Hij speelt onzeker, geremd, terwijl ik uitzonderlijk vastbesloten speel. Ik zie dat hij aan zichzelf twijfelt. Ik kan zijn twijfel bijna horen en heb medelijden met hem. Als ik na vier sets als winnaar de baan afstap, denk ik: Hij moet nog volwassen worden.Ik schrik, dacht ik dat nou echt, over iemand anders?

In de finale sta ik tegenover de Duitser Michael Stich. Hij heeft al op drie slams in de finale gestaan; heel anders dan Martin dus. Hij vormt op elke ondergrond een bedreiging. Hij is bovendien een geweldige sportman met een ongelooflijke reach. Hij heeft een machtige eerste service, hard en snel, en als die in is, wat meestal het geval is, kun je er niets tegen beginnen. Hij is zo trefzeker dat je verbaasd bent als hij fout slaat en dan moet je jezelf over die verbazing heen zetten om in je spel te blijven. En zelfs als hij mist ben je nog niet uit de problemen, omdat hij dan terug kan grijpen op zijn veilige opslag, waar je weinig tot niets mee aankunt. En om je nog extra uit balans te brengen, heeft Stich eigenlijk geen vaste patronen of gewoontes. Je weet nooit of hij zal kiezen voor een serve-volley of dat hij bij de baselijn blijft hangen.

In de hoop het spel te kunnen domineren, de gang van zaken te kunnen bepalen, kom ik snel uit de startblokken, sla de bal foutloos en hard, alsof ik helemaal niet bang ben. Ik geniet van het geluid van de bal op mijn racket. Ik geniet van het geluid van het publiek, hun ooh’s en aah’s. Maar Stich lijkt nerveus. Als je de eerste set zo snel met 6-1 verliest als hij, raak je instinctief in paniek. Ik kan aan zijn lichaam zien dat hij aan dat instinct bezwijkt.

Maar in de tweede set herpakt hij zich en vecht keihard terug. Ik win met 7-6, maar weet dat ik geluk heb gehad. Het balletje had beide kanten op kunnen rollen.

We willen allebei de derde set hoe dan ook winnen. Ik voel de eindstreep al aan me trekken, maar nu is hij mentaal bereid de strijd aan te gaan. In het verleden heeft hij die strijd tegen mij weleens opgegeven, en nam hij onnodige risico’s omdat hij niet in zichzelf geloofde. Maar nu niet. Hij speelt slim, laat zien dat ik die trofee uit zijn handen zal moeten trekken wil ik hem echt in mijn bezit krijgen. En ik wil hem echt hebben. En dus zal ik hem uit zijn handen trekken. Als hij aan opslag is spelen we lange rally’s, tot hij zich realiseert dat ik echt gemotiveerd ben en dit de hele dag wel kan volhouden. Ik zie dat hij naar zijn zij grijpt, buiten adem. Ik stel me al voor hoe de trofee zal staan in mijn vrijgezellenhonk in Vegas.

In de derde set worden er geen services gebroken. Tot 5-0. Dan slaag ik er eindelijk in Stich te breken en serveer ik voor de match. Ik hoor Brads stem, zo duidelijk alsof hij achter me staat. Richt je op zijn forehand. Als je twijfelt, forehand, forehand. Dus richt ik op Stichs forehand. En elke keer mist hij. Volgens mij weten we allebei waar dit op zal uitdraaien.

Ik laat me op mijn knieën vallen. Ik krijg tranen in mijn ogen. Ik kijk naar mijn box, naar Perry, Philly en Gil en vooral naar Brad. Je weet alles wat je over iemand moet weten als je diens gezicht ziet op het moment van je grootste triomf. Vanaf het allereerste begin heb ik in Brads talent geloofd, maar nu, nu ik zijn pure, ongeremde blijdschap zie, geloof ik onvoorwaardelijk in hem.

Journalisten zeggen dat ik de eerste niet-geplaatste speler ben sinds 1966 die de US Open wint. Sterker nog, ik ben de eerste niet-geplaatste speler die de finale bereikt. De vorige persoon die dit flikte was Frank Shields, grootvader van de vijfde persoon in mijn box. Brooke heeft er elke partij gezeten.Ze lijkt even blij als Brad.

Mijn nieuwe vriendin, mijn nieuwe coach, mijn nieuwe manager, mijn surrogaatvader.

Eindelijk, mijn team is helemaal perfect.

Open - een autobiografie
titlepage.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_0.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_1.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_2.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_3.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_4.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_5.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_6.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_7.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_8.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_9.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_10.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_11.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_12.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_13.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_14.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_15.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_16.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_17.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_18.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_19.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_20.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_21.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_22.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_23.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_24.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_25.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_26.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_27.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_28.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_29.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_30.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_31.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_32.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_33.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_34.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_35.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_36.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_37.xhtml