hoofdstuk 11

Als ik dan toch moet tennissen, de eenzaamste sport ter wereld, dan ben ik van plan zoveel mensen om me heen te verzamelen als ik me kan permitteren. Iedereen heeft zijn eigen taak. Perry helpt me met mijn chaotische gedachten. J.P. helpt me met mijn gekwelde ziel. Nick helpt me met de basis van mijn spel. Philly helpt me met het regelen van alles, de afspraken, de details.

Sportjournalisten maken me belachelijk om mijn gevolg. Volgens hen heb ik al die mensen bij me om mijn ego op te krikken. Ze zeggen dat ik al die mensen om me heen nodig heb omdat ik niet alleen kan zijn. Ze hebben wel een beetje gelijk. Ik houd er niet van om alleen te zijn. Maar al deze mensen zijn niet mijn gevolg, maar mijn team. Ik heb hen nodig voor hun gezelschap, voor advies en voor mijn algemene ontwikkeling. Ze zijn mijn team, maar ook mijn goeroes, mijn beste klankbord. Ik bestudeer ze en steel van hen. Ik pik een uitdrukking van Perry, een verhaal van J.P., een houding of gebaar van Nick. Ik leer over mezelf en creëer mezelf, door imitatie. Hoe zou ik dat anders moeten doen? Ik heb mijn hele jeugd in een isoleercel doorgebracht en mijn tienertijd in een martelkamer.

Bovendien wil ik mijn team niet verkleinen, maar juist uitbreiden. Ik wil Gil erbij, formeel. Ik wil hem inhuren, fulltime, om me te helpen met mijn kracht en mijn conditie. Ik bel Perry op in Georgetown en leg hem mijn probleem voor.

Waarom is dat een probleem? vraagt hij. Als je met Gil wilt werken, huur je hem toch in?

Maar ik heb Pat al, de Spitting Chilean. Die kan ik niet zomaar ontslaan. Ik kan niemand ontslaan. En ook al kon dat wel, hoe zou ik Gil dan kunnen vragen een belangrijke, goedbetaalde baan bij de unlv op te geven om exclusief voor mij te komen werken? Wie ben ik nou helemaal?

Perry zegt dat ik ervoor moet zorgen dat Pat door Nick wordt ingehuurd om met de andere tennissers te werken die Nick coacht. Daarna, zegt hij, kun je Gil vragen of hij zin heeft. Laat de beslissing maar aan hem over.

In januari 1990 vraag ik Gil of hij me de grote eer wil aandoen met mij samen te werken, te reizen, te trainen.

En mijn baan hier bij de unlv opgeven?

Ja.

Maar ik weet helemaal niets van tennis.

Geen probleem, ik ook niet.

Hij schiet in de lach.

Gil, ik denk dat ik heel veel kan bereiken. Ik denk dat ik grote dingen kan doen. Maar na onze korte tijd samen ben ik er vrij zeker van dat ik dat alleen maar kan met jouw hulp.

Hij heeft niet veel aandrang nodig. Ja, zegt hij, ik wil wel met jou samenwerken.

Hij vraagt niet hoeveel ik hem ga betalen. Hij neemt het woord geld niet eens in de mond. Hij zegt dat we twee verwante zielen zijn die samen een groot avontuur aangaan. Hij zegt dat hij dit eigenlijk al wist op de dag dat we elkaar leerden kennen. Hij zegt dat ik een lotsbestemming heb. Hij zegt dat ik net zoiets ben als Lancelot.

Wie is dat?

Sir Lancelot. Je weet wel, koning Arthur. Ridders van de Ronde Tafel. Lancelot was Arthurs belangrijkste ridder.

Doodde hij de draken?

Alle ridders doden draken.

Er is maar één probleem: Gil heeft geen fitnessruimte bij hem aan huis. Hij moet zijn garage verbouwen tot een echte fitnessruimte, en dat zal nogal veel tijd vergen, omdat hij de apparaten die nodig zijn zelf wil bouwen.

Zelf bouwen?

Ik wil het metaal voor de gewichten lassen en eigenhandig de touwen en katrollen maken. Ik wil niets aan het toeval overlaten. Ik wil niet dat je gewond raakt. Niet zolang ik verantwoordelijk voor je ben.

Ik denk aan mijn vader, die zijn eigen ballenmachine en ballenblazers bouwde. Ik vraag me af of dit het enige is wat hij en Gil gemeen hebben.

Tot Gils fitnessruimte af is, blijven we in de unlv trainen. Hij houdt zijn baan aan, blijft met het basketbalteam van de Rebels werken tijdens een geweldig seizoen, waarin ze na een waanzinnige overwinning op Duke de landstitel behalen. Als zijn taak erop zit en zijn fitnessruimte thuis bijna klaar is, zegt Gil dat hij er klaar voor is.

En Andre, ben jij er ook klaar voor? Ik vraag het je nog één keer: weet je zeker dat je dit wilt?

Gil, ik ben nog nooit zo zeker over iets geweest.

Ik ook niet.

Hij zegt dat hij vanochtend naar de universiteit gaat om zijn sleutels in te leveren.

Als hij uren later de universiteit uitkomt, zit ik op hem te wachten. Hij lacht als hij me ziet en we gaan cheeseburgers eten, om het nieuwe begin te vieren.

Soms is een work-out met Gil letterlijk een gesprek. Dan raken we niet één gewicht aan. Dan zitten we op een bank te praten. Volgens Gil kun je op verschillende manieren sterk worden, en soms is praten de beste manier. Als hij me niet van alles over mijn lichaam leert, leer ik hem van alles over tennis, over hoe het is om onderweg te zijn, van toernooi naar toernooi te trekken. Ik vertel hem over de organisatie rond het spel, over de kleinere toernooien en over de vier belangrijke – de grand slams – die alle spelers als een maatstaf beschouwen. Ik vertel hem over de tenniskalender, hoe we het jaar aan de andere kant van de wereld beginnen, tijdens de Australian Open, en vervolgens gewoon de zon achterna reizen. Dan volgt het gravelseizoen, in Europa, dat in Parijs zijn hoogtepunt bereikt met Roland Garros. Dan wordt het juni, het grasseizoen, met Wimbledon. Ik steek mijn tong uit en trek een gezicht. Dan komt het zware werk, het hardcourtseizoen, dat wordt afgesloten met de US Open. Daarna het indoorseizoen: Stuttgart, Parijs, de wereldkampioenschappen. Alles is altijd hetzelfde: dezelfde banen, dezelfde tegenstanders, alleen de jaartallen en de uitslagen verschillen.

Ik probeer Gil te vertellen hoe ik in elkaar zit. Ik begin bij het begin, bij de centrale waarheid.

Hij lacht. Je haat tennis niet echt, zegt hij.

Ja hoor, echt.

Hij kijkt me aan en ik vraag me af of hij zich afvraagt of hij zijn baan bij het unlv te snel heeft opgezegd.

Als dat waar is, vraagt hij, waarom tennis je dan?

Dat is het enige wat ik kan. Ik weet niet hoe ik iets anders moet doen. Dit is het enige waarvoor ik ben opgeleid. Bovendien zou mijn vader een hartaanval krijgen als ik iets anders deed.

Gil krabt aan zijn oor. Dit is nieuw voor hem. Hij kent honderden sportlieden, maar hij heeft nog nooit iemand ontmoet die de sport die hij beoefent haat. Hij weet niet wat hij moet zeggen. Ik maak hem duidelijk dat hij niets hoeft te zeggen. Dat ik het zelf ook niet begrijp. Dat ik hem alleen maar kan vertellen hoe het zit.

Ik vertel Gil ook over het Image Is Everything -debacle. Om de een of andere reden vind ik dat hij dat moet weten, zodat hij begrijpt waar hij zich mee inlaat. Die zaak maakt me nog steeds woedend, maar die woede zit nu diep weggestopt, moeilijk bereikbaar, moeilijk om over te praten. Het voelt als een lepel zuur in mijn maag. Als Gil het hoort, wordt hij ook woedend, maar hij heeft er minder moeite mee zijn woede te uiten. Hij wil er iets mee doen, nu. Hij wil een reclameman een dreun verkopen. Hij zegt: De een of andere jandoedel op Madison Avenue bedenkt een stomme reclamecampagne en laat jou voor een camera iets zeggen en dan gaat het opeens over jou?

Miljoenen mensen vinden dat. En zeggen dat. En schrijven dat.

Ze hebben misbruik van je gemaakt, zegt hij. Zo simpel als wat. Niet jouw schuld. Jij wist niet wat je zei, je wist niet hoe het zou worden opgevat en verdraaid en geïnterpreteerd.

We zetten ons gesprek buiten de fitnessruimte voort. We gaan buitenshuis eten. We ontbijten buitenshuis. We bellen zes keer per dag met elkaar. Ik bel Gil een keer als het al heel laat is en dan praten we urenlang. Als we bijna uitgepraat zijn, vraagt hij: Heb je zin om morgen langs te komen voor een work-out?

Dat zou ik graag doen, maar ik ben nu in Tokio.

We hangen al drie uur aan de telefoon en jij zit in Tokio? Ik dacht dat je aan de andere kant van de stad was. Ik voel me schuldig, man. Ik heb je al uren aan de lijn...

Hij zwijgt even en zegt dan: Weet je, ik voel me niet schuldig. Nee, ik voel me vereerd. Jij wilt met me praten en dan maakt het niet uit of je nou in Tokio of Timboektoe bent. Ik begrijp het. All right, man, I get it .

Al meteen vanaf het begin maakt Gil nauwgezette aantekeningen over mijn work-outs. Hij koopt een bruin aantekenboek en noteert elke rep, elke set, elke oefening, elke dag. Hij noteert mijn gewicht, wat ik eet, mijn polsslag, mijn reizen. In de marge tekent hij grafieken en maakt hij zelfs tekeningen. Hij zegt dat hij mijn vorderingen wil bijhouden, een database wil samenstellen waar hij de komende jaren op kan terugvallen. Hij maakt een studie van me, zodat hij me van de grond af aan opnieuw kan opbouwen. Hij lijkt Michelangelo wel die een brok marmer bekijkt, of Da Vinci die alles in zijn aantekenboekjes noteert. Aan Gils aantekenboeken, aan de zorg die hij eraan besteedt, aan het feit dat hij nooit een dag overslaat, zie ik dat ik hem inspireer. En dat inspireert mij.

Natuurlijk is het de bedoeling dat Gil met me meegaat naar de toernooien. Hij moet mijn conditie tijdens de wedstrijden kunnen zien, mijn voedsel in de gaten houden, ervoor zorgen dat ik voldoende vocht binnenkrijg. Maar geen gewoon vocht. Gil heeft een speciaal drankje van water, koolhydraten, zout en elektrolyten die ik de avond voor een match moet drinken. Zijn training houdt tijdens onze reizen niet op. Eigenlijk is die onderweg nog belangrijker. We spreken af dat onze eerste reis samen in februari 1990 zal zijn, naar Scottsdale.

Ik vertel Gil dat we er een paar dagen voor aanvang van het toernooi moeten zijn, voor de hit-and-giggle.

Hit-and-giggle ?

Ja, zo heet dat. Het is een oefensessie met enkele beroemdheden om geld in te zamelen voor liefdadige doelen, om de sponsors een goed gevoel te geven en om de fans te vermaken.

Klinkt leuk.

Bovendien, zeg ik, rijden we er in mijn nieuwe Corvette naartoe. Ik wil Gil dolgraag laten zien hoe hard die kan.

Maar als ik de auto voor Gils huis tot stilstand breng, realiseer ik me dat dit waarschijnlijk niet zo’n goed plan is. De auto is heel klein en Gil is heel groot. De auto is zo klein dat Gil twee keer zo groot lijkt. Hij perst zichzelf in de passagiersstoel en zelfs dan moet hij schuin gaan zitten en zelfs dan zit hij met zijn hoofd klem tegen het dak. Het lijkt wel alsof de Corvette elk moment uit elkaar kan barsten.

Nu ik zie dat Gil zo opgevouwen en ongemakkelijk naast me zit, wil ik heel snel rijden. Maar in de Corvette heb ik natuurlijk geen extra reden nodig. Het is een supersonische auto. We zetten de muziek keihard en vliegen Vegas uit, over de Hoover Dam, dwars door het onherbergzame Joshua Tree Park in het noordwesten van Arizona. We besluiten even buiten Kingman te gaan lunchen. Door het vooruitzicht dat ik iets kan gaan eten in combinatie met de snelheid van de Corvette en de keiharde muziek en de aanwezigheid van Gil, trap ik het gaspedaal diep in. We gaan bijna sneller dan het geluid. Gil vertrekt zijn gezicht en maakt een ronddraaiende beweging met een opgestoken wijsvinger. Als ik in de achteruitkijkspiegel kijk, zie ik een politieauto die bijna op mijn achterbumper zit.

De agent geeft me een bekeuring voor te snel rijden.

Niet mijn eerste, zeg ik tegen Gil die zijn hoofd schudt.

In Kingman stoppen we bij Carl’s Jr. en verorberen een enorme lunch.We vinden eten allebei heerlijk en we hebben allebei een heimelijk zwak voor fastfood en dus lappen we alle voedingsvoorschriften aan onze laars, eten Franse frietjes, bestellen daarna nog een portie, nemen nog wat fris. Als ik Gil weer in de Corvette pers, kom ik tot de ontdekking dat we behoorlijk achter zijn op ons schema. We moeten wat tijd inhalen. Ik trap het gaspedaal diep in en we suizen terug naar de US 95. Nog twee uur naar Scottsdale.

Twintig minuten later, maakt Gil weer dat gebaar met zijn wijsvinger.

Een andere agent. Hij bekijkt mijn rijbewijs en de autopapieren en vraagt: Hebt u recent nog een boete voor te snel rijden gekregen?

Ik kijk Gil aan. Hij fronst zijn voorhoofd.

Tja, als u een uur geleden als recent beschouwt, agent, dan klopt dat.

Wacht even.

Hij loopt terug naar zijn auto. Een minuutje later komt hij terug.

De rechter wil u zien in Kingman.

Kingman? Waarom?

Kom maar met mij mee, meneer.

Kom maar met... maar de auto dan?

Die neemt uw vriend wel mee.

Maar, maar kan ik niet gewoon achter u aan rijden?

Meneer, nou moet u eens goed naar me luisteren en precies doen wat ik zeg, anders gaat u geboeid met mij mee. U gaat achter in mijn auto zitten en uw vriend rijdt achter ons aan. Nu. Uitstappen.

Ik zit achter in de politiewagen en Gil rijdt achter ons aan in een Corvette die strak als een korset om hem heen zit. We zitten in the middle of nowhere en ik hoor de idioot uit Deliverance zachtjes op zijn banjo tokkelen. De rit naar de rechtbank van Kingman duurt drie kwartier. Ik loop achter de politieagent aan naar binnen en word voorgeleid voor een kleine, al wat oudere rechter met een cowboyhoed op. De gesp van zijn riem is zo groot als een taartbodem.

Het banjogeluid zwelt aan.

Ik kijk of er wel een certificaat of iets dergelijks aan de muur hangt, het een of andere bewijs dat dit echt een rechtbank is en dat deze man een echte rechter is. Ik zie alleen maar koppen van dode dieren.

Hij begint een stel vragen op me af te vuren over... tennis!?

Je speelt in Scottsdale?

Ja meneer.

Heb je al vaker meegedaan aan dat toernooi?

Eh... ja meneer.

Hoe is je loting?

Pardon?

Tegen wie moet je in de eerste ronde?

De rechter blijkt een tennisfanaat. Bovendien heeft hij mijn carrière op de voet gevolgd. Hij vindt dat ik Courier op Roland Garros had moeten verslaan. Hij heeft een uitgesproken mening over Connors, Lendl, Chang, over het spel, over dat er zo weinig goede Amerikaanse tennissers zijn. Nadat hij me zijn mening heeft gegeven, uitgebreid, bijna een halfuur lang, vraagt hij: Zou je me een paar handtekeningen voor mijn kinderen willen geven?

Geen probleem, meneer. Edelachtbare.

Ik teken alles wat hij voor mijn neus legt en wacht dan op het vonnis.

Goed dan, zegt de rechter. Het vonnis luidt: Geef ze goed op hun donder in Scottsdale.

Sorry? Ik begrijp niet... Ik bedoel, edelachtbare, ik moest hier naartoe komen, zo’n zestig kilometer... ik dacht dat ik naar de gevangenis moest, of in elk geval een boete zou krijgen.

Nee! Nee, nee, nee, ik wilde je alleen maar ontmoeten. Maar het lijkt me beter als je je door je vriend naar Scottsdale laat rijden, want als je vandaag nóg een boete krijgt, moet ik je hier in Kingman houden tot je een ons weegt.

Ik loop de rechtbank uit en ren naar de Corvette, waar Gil zit te wachten. Ik vertel hem dat de rechter een tennisfanaat is die me alleen maar wilde ontmoeten. Gil denkt dat ik lieg. Ik vraag of hij ons alsjeblieft bij deze rechtbank vandaan wil rijden.Hij rijdt weg, maar langzaam. Normaal gesproken is Gil al een voorzichtige chauffeur, maar hij is zo van slag door onze ontmoeting met de ordehandhavers van Arizona dat hij met de rem erop rijdt en de hele weg naar Scottsdale niet boven de 85 kilometer per uur, komt.

Natuurlijk ben ik te laat voor de hit-and-giggle . Zodra we op de parkeerplaats van het stadion zijn, trek ik mijn tenniskleren aan. We stoppen bij het hokje van de bewaking en zeg ik tegen de bewaker dat ik word verwacht, dat ik een van de spelers ben. Hij gelooft me niet. Ik laat hem mijn rijbewijs zien, dat ik gelukkig nog in mijn bezit heb, en dan gebaart hij dat we mogen doorrijden.

Gil zegt: Maak je maar niet druk over de auto, daar zorg ik wel voor. Ga maar.

Ik grijp mijn tennistas en ren de parkeerplaats over. Gil zegt later dat hij applaus hoorde toen ik de arena binnenkwam. De raampjes van de Corvette zaten dicht, maar toch kon hij het publiek horen. Op dat moment begreep hij een beetje wat ik hem had geprobeerd te vertellen. Na het maffe optreden van de rechter uit het Oude Westen, nadat het publiek mijn komst met een waanzinnig gebrul begroette, begreep hij het. Later bekent hij dat hij zich vóór deze reis nooit had gerealiseerd dat mijn leven zo... idioot was. Hij had er geen idee van waar hij zich mee had ingelaten. Ik zeg tegen hem dat dit ook voor mij geldt.

We hebben een fantastische tijd in Scottsdale. We leren elkaar snel beter kennen, zoals dat gaat als je samen op reis bent. Tijdens een partij stop ik met spelen tot een toernooiofficial een paraplu naar Gil heeft gebracht. Hij zit in de zon en zweet verschrikkelijk. Als de scheidsrechter de paraplu aan Gil geeft, kijkt deze hem verbaasd aan. Dan kijkt hij naar mij, ziet me zwaaien en begrijpt het. Hij glimlacht breeduit naar me en dan schieten we allebei in de lach.

Op een avond gaan we uit eten in de Village Inn. Het is laat, we nemen een combigerecht dat zowel diner als ontbijt is. Dan komen er vier mannen binnen die vlak bij ons gaan zitten. Ze lachen en maken me belachelijk, mijn haar, mijn kleding. Wedden dat hij homo is, zegt een van hen.

Zeker weten, zegt zijn vriend.

Gil schraapt zijn keel, dept zijn mond met een papieren servetje en wenst me een aangename voortzetting van mijn maaltijd. Hij is zelf uitgegeten.

Ben je echt klaar met eten, Gilly?

Ja, zeker weten. Het laatste wat ik wil is vechten met een volle maag.

Als ik klaar ben met eten, zegt Gil dat hij nog even iets moet regelen aan het tafeltje naast ons. Als er iets gebeurt, zegt hij, hoef je je geen zorgen te maken. Hij staat heel langzaam op. Hij loopt langzaam naar de vier mannen toe. Hij leunt over hun tafeltje heen. De mannen kreunen. Hij duwt zijn borstkas in hun gezicht. Hij vraagt: Vinden jullie het leuk andermans maaltijd te verstieren? Dat vinden jullie wel een leuk tijdverdrijf zeker? Jee, dat zou ik zelf ook weleens willen proberen. Wat eet je daar? Een hamburger?

Hij pakt de hamburger en bijt er in één keer de helft vanaf.

Moet ketchup op, zegt Gil met volle mond. Weet je wat? Nu heb ik dorst. Ik denk dat ik maar een slokje van jouw frisdrank neem. Ja... En als ik je glas neerzet, knoei ik een beetje. Dat vind ik nou eenmaal leuk... En laat een van jullie maar eens proberen me tegen te houden.

Gil neemt een grote slok en giet dan, heel langzaam, zo langzaam als hij autorijdt, de rest over de tafel.

Geen van de vier mannen verroert zich.

Gil zet het lege glas op tafel en kijkt me aan. Andre, ben je klaar om te gaan?

Ik win het toernooi niet, maar dat maakt niet uit. Ik ben tevreden en blij als we aan de terugreis beginnen. Voordat we de stad uitrijden, gaan we even wat eten in Joe’s Main Event. We praten over alles wat er in de afgelopen drie dagen is gebeurd en we zijn het erover eens dat deze reis voelt als het begin van een grotere reis. In zijn Da Vinci-aantekenboekje maakt Gil een tekening van mij met handboeien om.

Na het eten staan we buiten op de parkeerplaats naar de sterren te kijken. Ik word overspoeld door een vlaag van liefde, en dankbaarheid, voor Gil. Ik bedank hem voor alles wat hij heeft gedaan en dan zegt hij dat ik hem nooit weer hoef te bedanken.

Dan houdt hij een speech. Gil, die Engels heeft geleerd uit de krant en van het commentaar bij sportwedstrijden, produceert een vloeiende, welluidende monoloog, vlak voor Joe’s. Ik vind het ontzettend jammer dat ik geen taperecorder bij me heb. Toch herinner ik me alles nog bijna woordelijk.

Andre, ik zal nooit proberen je te veranderen, want ik heb nog nooit geprobeerd iemand te veranderen. Als ik iemand kon veranderen, zou ik mezelf veranderen. Maar ik weet wel dat ik je structuur kan geven en een blauwdruk om te bereiken wat je wilt. Er is verschil tussen een trekpaard en een renpaard. Daarom moet je ze verschillend behandelen. Iedereen heeft altijd de mond vol over gelijke behandeling, maar ik betwijfel of een gelijke behandeling ook dezélfde behandeling betekent. Ik vind jou een renpaard en daarom zal ik je altijd als zodanig behandelen. Ik zal streng zijn, maar rechtvaardig. Ik zal je leiden, maar nooit dwingen. Ik ben niet iemand die zijn gevoelens goed kan verwoorden, maar nou ja, vanaf nu geldt: It’s on, man. It is on . Begrijp je wat ik bedoel? We zitten midden in een gevecht en je kunt op me rekenen tot de laatste man is verslagen. Ergens daarboven is een ster die jouw naam draagt. Ik kan je misschien niet helpen die te vinden, maar ik heb behoorlijk sterke schouders en je mag op mijn schouders staan als je op zoek gaat naar jouw ster. Zo lang je maar wilt. Ga maar op mijn schouders staan en grijp hem, man. Grijp hem.

Open - een autobiografie
titlepage.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_0.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_1.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_2.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_3.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_4.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_5.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_6.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_7.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_8.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_9.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_10.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_11.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_12.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_13.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_14.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_15.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_16.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_17.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_18.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_19.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_20.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_21.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_22.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_23.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_24.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_25.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_26.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_27.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_28.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_29.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_30.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_31.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_32.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_33.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_34.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_35.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_36.xhtml
Open_-_Een_autobiografie_split_37.xhtml