5
'Het is vroeg voor zo'n strenge vorst,' zei Grek toen ze bij de Grote Melkrivier kwamen. 'Deze grote rivier blijft meestal langer dan de andere brullen.'
'De geesten zijn met ons,' zei Karana.
'Blijkbaar,' stemde Torka in en ging hen voor over de rivier.
Ze bleven die nacht op de oever. Ze maakten geen vuur om te voorkomen dat anderen het zouden zien of de rook zouden ruiken en zo hun positie zouden kunnen bepalen. Voor hen uit lag de brede Vlakte der Vele Wateren. Onder een heldere, bitterkoude hemel aten ze van de droge reisproviand en keken ze naar de verraderlijke ijsvlakte die tussen hen en het land in het oosten lag.
'We kunnen daar niet overheen,' zei Wallah die moe was. 'Misschien is dat maar goed ook. We kunnen allemaal wel wat rust gebruiken. Zo'n vroege vorst kan niet zo lang duren. Weldra zal het ijs smelten en...'
'Navahk kan ons makkelijk inhalen,' onderbrak Karana haar op strenge, waarschuwende toon.
'Maar als de rivier ontdooit moeten ze ver naar het zuiden trekken om hem over te kunnen steken,' bracht Grek hem in herinnering. 'Bovendien hebben we nergens een spoor van iemand gezien. Misschien zit er toch niemand achter ons aan.'
'Misschien niet,' gaf Torka weinig enthousiast toe. 'Maar dat wachten we maar niet af. Morgen gaan we verder en het ijs zal ons niet weerhouden.'
Hij maakte een gebaar naar Lonit die naar haar bepakking ging en aankwam met een paar leren netten die waren voorzien van kleine steentjes. Het duurde niet lang of Lonit had Wallah en de andere vrouwen laten zien hoe ze hun eigen speciale zolen van gevlochten pezen onder hun laarzen moesten maken. De zolen werden vastgezet met scherpe stukjes gewei die van Greks jachtmantel werden afgebroken en ze werden stevig over hun wreven vastgebonden. Zo waren het klimijzers die uitstekend houvast gaven op het ijs. De volgende dag staken ze het ruwe, verraderlijke gebied van de Vlakte der Vele Wateren over. Ze waren blij dat de grond bevroren was. Demmi, die met Aar op een van de twee sleden zat, riep en stak boos haar handje uit omdat ze naar Zomermaan toe wilde, die trots op haar eigen sneeuwschoenen met grote stappen tussen Lonit en Iana liep. Mahnie probeerde Karana bij te houden en kon met moeite haar evenwicht bewaren. Ze glimlachte toen ze zag hoe blij en trots het kleine meisje was. 'Vanochtend zei Zomermaan tegen me dat ze blij is dat ze naar huis gaat. Vertel me eens over het verboden land, Karana.'
'Het is ver,' antwoordde hij nietszeggend. Zoals zo vaak keek hij over zijn schouder en zijn knappe gezicht stond grimmig van de zorgen.
Ze was gekwetst. Telkens opnieuw probeerde ze vriendschap met hem te sluiten. Hij was nooit onbeleefd tegen haar, maar altijd met zijn gedachten ergens anders, behalve toen ze gezegd had hoe bang ze voor Navahk was nadat hij Pet had gedood. Hij had haar aangekeken alsof ze hem een klap had gegeven en urenlang had hij tegen niemand iets gezegd, maar was hij in zijn eentje peinzend vooruitgelopen. Ze zuchtte. De benen spijkers van haar sneeuwschoenen gleden weg op een ruw uitsteeksel van modderig ijs. Ze viel bijna. Hij ving haar op en hield haar vast, maar met nog minder belangstelling dan hij voor zijn hond zou hebben gehad. Ze keek gekwetst naar hem, totdat ze in zijn ogen zag hoe bang hij was. Nu kreeg ze voor het eerst minder vertrouwen in de ouderen. Herinneringen kwamen bij haar boven. 'Denk je echt dat hij achter ons aan zal komen? Grek zegt dat we door de storm vast mijlen voorsprong op hem hebben.' 'Geen storm zal hem tegenhouden. En als hij ons vindt...' Hij zweeg voordat hij woorden sprak die hij niet tot werkelijkheid wilde laten worden. 'Je stelt veel vragen voor een meisje.' 'Ik ben geen meisje!' zei ze nadrukkelijk. 'Ik ben een vrouw!' Hij bekeek haar van top tot teen. 'Dat zal dan wel.' 'Jazeker!' verklaarde ze en gaf hem boos zo'n harde duw dat zijn sneeuwschoenen onder hem weggleden zodat hij viel.
Lorak was dood.
Gehuld in de huid van de Wanawut danste Navahk in het licht van het vuur, terwijl alle stammen die daar bijeen waren toekeken. Hij danste zoals hij nog nooit had gedanst, wervelend en springend, met de kracht van het beest in hem. Allen die naar hem keken waren verbijsterd.
Navahk glimlachte naar de vrouwen, kinderen en ouderen. Terwijl de jagers luisterden, zong hij voor de vrouwen over hun dappere mannen, over jachtpartijen in het verleden en goede winters, over volle magen en vuren die warm brandden in de winterse duisternis. En toen, met zijn staf in de ene hand en zijn speer in de andere, danste Navahk om het vreugdevuur en zong over Lorak, wiens lichaam was neergelegd om voor altijd naar de hemel te kijken. 'Groot was Lorak! Trots zal de jager zijn wiens vrouw een zoon krijgt waarin de geest van Lorak zal komen! Wie zal de vrouw zijn waarvan de man hun kind naar Lorak zal noemen?'
De vrouwen keken elkaar veelbetekenend aan, en alle vrouwen van Zinkhs stam keken naar Simu's knappe vrouw, want haar tijd naderde snel. Ze boog haar hoofd. Ze staarde verlegen haar haar schoot. Tegenover haar, aan de kant van de mannen, was Simu tegelijk trots en ongerust. Hij wou dat Zinkh zijn volk nooit naar de Grote Bijeenkomst had gebracht. Het was slecht gegaan in het kamp sinds het Volk Dat Met Honden Loopt was verbannen. Hij was daar toen erg door geschokt. Nog nooit van zijn leven had hij mensen mishandeld zien worden zoals Torka en Karana waren mishandeld. Hij had sympathie en respect gevoeld voor Torka en had in één dag jagen met hem op de toendra meer over de jacht geleerd dan tijdens een leven lang jagen met Zinkh en de mannen van zijn eigen stam. Hij was blij dat Torka's vrouwen waren weggelopen om bij hem te zijn. Simu hoopte dat zijn eigen Eneela dat ook voor hem zou doen. Hij bewonderde de sterke, oude jager Grek, omdat hij zijn eigen gezin in gevaar had gebracht om hen te helpen. Hij vroeg zich af of hij even dapper zou zijn als Grek was geweest en even onverschrokken pijn zou doorstaan en een zekere dood onder ogen zou zien als Torka en zelfs de jongen, Karana, hadden gedaan.
Hij keek naar de dans van de tovenaar en voelde een valsheid in hem. Maar die sjamanen waren allemaal zo. Uit de hoogte, minachtend en arrogant. Alleen maar uiterlijk vertoon, fonkelende vuren en vreemd geurende rook. Hij was opgegroeid in een stam met Pomm als tovenares en hij was ervan overtuigd dat haar geneeswijzen handige foefjes waren.
Toch vroeg hij zich af waarom de oude Pomm zo zenuwachtig keek, terwijl ze op de ereplaats zat bij de vrouwen, naast Naiapi die de vrouw was geweest van de oude Lorak tijdens zijn laatste dagen. Pomm had er nooit een geheim van gemaakt dat ze graag nog eens op die plek zou zitten om de legendarische Sondahr te overtreffen. Nu Sondahr dood was en Navahk had verkondigd dat Pomm heel machtig was, had Simu verwacht dat ze zelfgenoegzaam zou kijken. Maar haar mollige kleine handjes plukten aan haar veren hoofdtooi zoals mannen en vrouwen in de lucht plukken wanneer ze bang zijn dat de dood nabij is. Uit haar ogen straalde de angst terwijl ze keek naar de dans van Navahk.
Naast hem bracht Zinkh zachte keelklanken uit. Hij sloeg zijn armen over zijn magere borst en schudde zijn hoofd. Simu zag hoe boos hij keek en besefte dat hij niet de enige was die niet enthousiast was over de vertoning van Navahk. Het was waar dat er geen stam was die niet graag een sjamaan zoals Navahk zou willen hebben. En er was geen man of vrouw die hem het recht zou betwisten om de allerhoogste oudste te worden in plaats van Lorak. Maar iets irriteerde Simu wanneer hij naar Navahk keek. Hij was niet vergeten hoe de man hem had bedreigd. Bovendien had Navahk Torka en zijn honden de schuld gegeven van de dood van Stam. Maar Torka was allang weg en nu was Heth opeens omgekomen door een vreemd ongeluk waarbij hij zomaar, als het ware over de lucht, was gestruikeld en in Navahks vuur was beland. De man was zo vuil geweest en zijn kleren en haar zo vet, dat hij ogenblikkelijk vlam had gevat en zo door het kamp was gerend. Tegen de tijd dat iemand hem had gegrepen en de vlammen had proberen te doven, was het te laat. Simu's mond verstrakte. Het was geen waardige dood voor een man. Maar er waren anderen die een nog akeligere dood waren gestorven. Drie oude mannen en twee oude vrouwen aan wie Navahk gul vlees van de neergestoken honden van Torka had gegeven. Ze waren gillend gestorven, net als Sondahr. De tovenaars hadden hen niet kunnen genezen. Uiteindelijk had Navahk Pomm opdracht gegeven om hen uit hun lijden te helpen en na uren in trance te hebben doorgebracht, had hij verkondigd dat boze geesten door het kamp zouden rondwaren totdat Torka en zijn volk waren gevonden en gedood. En nu veranderde Navahks dans opeens. Hij zong niet meer ter ere van Lorak, maar ontketende angst bij het Volk. Toen de blaasfles die de mannen rond lieten gaan bij Simu kwam, gaf hij hem door zonder te drinken. Op de een of andere manier voelde hij dat het niet verstandig zou zijn om die nacht dronken te zijn. Maar de anderen dronken allemaal terwijl Navahk een lied zong over boze geesten en een kamp dat gereinigd moest worden. Zijn felle lied hitste de luisteraars op en voordat Simu goed kon begrijpen wat er gebeurde, verdwenen de mensen om hem heen. Mannen, vrouwen, en kinderen gingen opgezweept door Navahks maniakale lied hun kostbare voorraad bizonvlees en mammoetvlees halen om hun met moeite verkregen wintervoorraad in het gemeenschappelijke vuur te gooien.
'Torka heeft op dit vlees gejaagd,' riep de tovenaar, hun aanmoedigend in hun gekte. 'Het is slecht vlees, vervloekt door zijn boze geest. Allen die ervan eten zullen sterven!'
Vol afschuw over de afgrijselijke verspilling stond Simu naast een even ongelovig kijkende Zinkh. Hoe konden de mensen geloven wat de tovenaar zei? Sondahr was naar men aannam gestorven door Navahks vervloeking! Lorak was waarschijnlijk ten prooi gevallen aan een ouderdomsziekte. Heth was in een vuurplaats gevallen en de mensen hadden dagenlang bizonvlees en mammoetvlees gegeten zonder enige kwalijke gevolgen. Alleen degenen die het vlees van de honden hadden gegeten waren... vergiftigd?
Een koude rilling liep Simu over de rug toen hij het opeens begreep. De vlammen die werden gevoed door vet en beenderen en gedroogd vlees, laaiden hoog op. Ze gaven rook die vet en zoet was van het geroosterde vlees dat niemand zou voeden tijdens de lange duisternis die hen weldra zou overvallen. Na de storm zou het land om het kamp heen weinig voedsel opleveren.
En Navahk bleef maar dansen. Eindelijk had hij een excuus om Torka's volk tot in de Gang der Stormen te achtervolgen. Daar zou hij ongetwijfeld de anderen kunnen overhalen om hem te helpen het hele volk te doden.
De korte, bewolkte dagen werden opeens warm. Vlak bij de welbekende Rivier van de Kariboetrek regende het hard, net zoals het al eerder had geregend. Ze kwamen langs oude vuurplaatsen en sporen van reeds lang verlaten kuilhutten. Hoewel er geen tekenen waren van recente kampen, had Karana het gevoel dat ze in de gaten werden gehouden vanuit het stille, onherbergzame land. De sporen van allerlei stammen liepen kriskras door elkaar heen en veranderden al snel in een modderpoel, zodat Torka, Grek en Karana niet meer konden zien wanneer ze waren achtergelaten. Tussen al die sporen vond Torka de voetafdrukken van twee volwassenen en een kind die naar het oosten trokken. En niet ver daarvandaan zag hij versere sporen van dezelfde twee volwassenen in de tegenovergestelde richting lopen. Een van de mannen had een zware bepakking gedragen, als Torka het goed zag aan de lengte van zijn passen en de diepte van de sporen. Maar terwijl hij neerknielde om naar de sporen te kijken, denkend aan de verachtelijke Tomo en Jub met hun zielige slaafje dat ze achter zich aan hadden gesleept, liep de regen in de voetsporen en beukte er op totdat ze helemaal verdwenen waren.
Torka kwam overeind, verontrust door zijn herinneringen aan de twee slavendrijvers en het tengere jongetje dat eruitzag of hij veel slaag kreeg. Wat was er met hen gebeurd? Hij keek om zich heen naar de regen en de grijze, dreigende wolkenlaag. Dit was een slecht land. Net als Karana voelde hij zich bespied. Maar door wie? Door de geesten van Hetchem en haar misvormde kindje? Hij spoorde de anderen aan om verder te gaan en ze liepen in stilte verder. Ze wilden daar niet lang blijven om te voorkomen dat ze ongewild de rusteloze geesten van de doden zouden beledigen. Twee dagen lang viel er een lichte regen. Torka ging meedogenloos verder door de mist en vermeed de kale toendra die nu wel een grote modderpoel zou zijn.
'De hemelgeesten gedragen zich alsof ze niet kunnen besluiten of het voorjaar is of winter,' merkte Lonit op met een blik naar de lucht.
Torka die naast haar liep, zag dat haar tred vast was ondanks hun afschuwelijk zware reis. Het leek wel of ze steeds sterker werd naarmate ze verder van het land der mensen kwamen en dichter bij de Gang der stormen. Hij keek vol liefde en trots naar haar totdat Karana zijn goede humeur verstoorde.
'Het zal snel genoeg winter worden,' zei Karana grimmig. 'En als Navahk ons te pakken krijgt, zal het voor deze stam voor altijd winter zijn!'
Ze gingen de mistige heuvels in die langzaam omhoog voerden door het struikgewas en de dichte miniatuurbossen van het Land der Stokjes. Ze rustten wat terwijl ze achteromkeken of ze tekenen zagen dat ze werden gevolgd. Er was niets te zien.
'Dit zou een goede plek zijn voor een kamp,' stelde Grek voor. 'Omwille van onze vrouwen en kinderen moeten we de tijd nemen om te rusten. En in deze bossen en met deze mist zouden we wel een vuur kunnen ontsteken.'
'We kunnen pas rusten wanneer we in de Gang der stormen zijn. Zelfs Navahk zal de anderen niet kunnen overhalen om ons daar te volgen!' hield Karana vol.
Torka zag de uitputting op de trouwe, verdraagzame gezichten. Hij voelde zelf ook een vreselijke vermoeidheid. Hij keek nog eens goed naar het weidse, lege land dat achter hen lag. 'We zullen even rusten,' besloot hij.
Ze zetten een tent op tegen de regen en maakten er voorzichtig een vuurtje onder waar bijna geen rook vanaf kwam. Ze kropen dicht bij elkaar voor hun eerste warme maal sinds dagen. De vrouwen en kinderen sliepen, en Torka, Karana en Grek hielden om beurten vanaf de hoge heuvels het land in het westen in de gaten. Ze zagen geen enkel teken van leven, zelfs geen wild.
'Hij komt echt,' zei Karana. Hij was bezorgd en rusteloos en kon slechts af en toe even slapen.
Torka knikte. 'Ja, ik voel het ook. We zullen niet lang blijven.' Twee dagen lang kampeerden ze in het Land der Stokjes. Ze visten, zetten strikken, jaagden op klein wild en vulden hun voorraad vlees en mos om vuur te maken aan. Ze zochten boombast en verzamelden het zeldzame en kostbare hout dat voor duizend en één doeleinden kon worden gebruikt waarvoor been, dat minder buigzaam was dan hout, niet geschikt was.
Laat op de ochtend van de derde dag wees Zomermaan naar iets wat leek op een kudde grote dieren die vanaf de horizon in het verre westen kwam.
Torka, die op zijn uitkijkpost had zitten dommelen, werd ogenblikkelijk wakker en kwam naar haar toe. Hij stond een tijd zwijgzaam
met een schattende blik in de verte te kijken. Toen zuchtte hij grimmig. Hij tilde zijn dochter op, kuste haar op haar dikke wangetje en ging de anderen roepen.
'Gaan we op jacht?' vroeg Mahnie, bedenkend dat het heerlijk zou zijn om de lekkere, vette smaak van bizon of kariboe te kunnen proeven.
'Kijk nog eens goed, dochter van Grek. Wij zijn degenen waarop wordt gejaagd. Jachtdieren lopen niet rechtop en op twee benen.'