3
'Neushoorn!'
Eén woord en de jacht begon. Uit elke hut en tent in het kamp pakten de mannen hun speren en renden enthousiast het gevaar tegemoet.
'Nu laten we hun zien wat toverij is, ja?' vroeg Zinkh. Torka kwam van de Heuvel der Dromen en zag dat zijn kamp al bijna helemaal was ingericht. Hij knikte, blij dat Zinkh en zijn mannen gaten hadden gegraven voor hun eigen kuilhutten en ook voor die van hem. Lonit, Iana en de andere vrouwen en kinderen waren druk bezig greppels te graven zodat de regen van hun tenten weg zou lopen en plassen zou vormen waaruit zij vers drinkwater konden putten. Hij glimlachte toen hij zag dat Zomermaan haar best deed om de anderen te helpen en Lonit niet zag dat het kind voornamelijk aarde over zichzelf wist te gooien.
Vlakbij lette Karana nors en met dromerige ogen op de honden, hetgeen geen gemakkelijke taak was. Totdat de kreet 'neushoorn' had geklonken, draaiden alle jongens van het kamp om hem heen om erachter te komen door wat voor toverkracht de honden gehoorzaamden aan de bevelen van een mens. In hun enthousiasme voor de jacht waren de jongens nu even snel verdwenen als vliegen voor een vroege zomerstorm en was alleen Karana er nog die Torka aankeek met een heel vreemde uitdrukking op zijn gezicht. Torka had die uitdrukking wel eerder bij andere mannen gezien, maar nog nooit bij Karana: jaloersheid. Maar waarop? 'Waar is Aliga?' vroeg Lonit.
Torka fronste zijn wenkbrauwen. Zij keek net zo jaloers. Wat was er met hen aan de hand? 'Ze blijft een paar dagen bij de tovenares. De vrouw zegt dat ze brouwsels heeft die haar pijn zullen verlichten.' 'Puh!' reageerde Pomm. Ze bloosde en deed net of ze muggen van haar neus veegde toen ze besefte dat ze door haar jaloersheid op de tovenares onbewust een man had tegengesproken.
'Ze is wijs en mooi,' blies Karana, alsof hij een litanie tot de geesten zei.
Torka begon weer te glimlachen omdat hij het nu begreep. 'Ik dacht dat Karana niet om meisjes gaf?'
'Dat is geen meisje! Het is de mooiste vrouw ter wereld!' 'Dat zou best eens kunnen,' gaf Torka toe. Hij schepte zo n genoegen in de verliefde blikken van de jongen dat hij niet de diep ongelukkige uitdrukking zag die Lonits gezicht vertrok. 'Kom! We gaan nu op jacht!' Zinkh had zijn speren in de hand en zijn jagers achter zich. 'Kijk, zelfs de oude Lorak gaat met zijn speren het kamp uit... niet dat hij ze kan gebruiken! Wacht maar eens tot hij ziet wat Torka met zijn speerwerper kan doen, dan zal hij weten wat toverij nu eigenlijk is!'
Ze trokken als wolven door het land, een enorme meute joelende mannen en jongens, met de honden voorop alsof die de jacht leidden. De oude wollige neushoorn hoorde hen lang voordat zijn kleine, doffe oogjes zagen hoe ze een weg zochten door de stijf bevroren zegge in het moeras waar hij bessen had staan eten, met takken en bladeren en al. Zijn gehoornde kop ging omhoog. Zijn oren draaiden rond. Water en modder van de bodem van het moeras dropen uit zijn slappe lippen. Gekneusde bladeren hingen uit zijn kaken en zijn snuit zat onder het blauwzwarte bloed van zijn vegetarische feestmaal.
De eerste speer miste, en de tweede en derde ook. Maar al die speren attendeerden het dier wel op het naderende gevaar. Kribbig en onvoorzichtig snoof het een paar keer, verplaatste zijn enorme, harige lichaam en ging in de aanval.
In paniek renden de mannen en jongens langs Torka op de neushoorn af. Torka bleef net buiten het moeras op een heuveltje staan, boos en verbluft door de ruwe, volkomen ongedisciplineerde en uiterst nonchalante manier van jagen.
Met één speer in zijn speerwerper en de andere in zijn sperenkoker op zijn rug stond hij klaar om weg te rennen voor het gevaarlijke beest dat in stilte had moeten worden beslopen. Als de jagers de wind hadden benut om hun geur te maskeren, hadden ze gemakkelijk binnen schootsafstand kunnen komen en het monster kunnen vellen terwijl het zich door het moeras rolde.
Maar het ging hun niet alleen om het vlees, maar ook om de sport en het was vanaf het eerste ogenblik hun bedoeling geweest om het beest uit te dagen. Ze zouden dus, net als Torka, hebben moeten weten dat hij woest op hen af zou rennen en hen, zwaaiend met zijn kop, van opzij zou aanvallen. Torka waarschuwde Karana dat hij zich gereed moest houden om te springen voor zijn leven. Ze zagen de neushoorn als een vage flits langs hen heen denderen en met zijn gehoornde kop zo krachtig omhoog stoten dat ze aan de hoorn zouden zijn geregen en over de harige rug van het dier in het moeras zouden zijn geworpen, als ze niet opzij waren gesprongen. De neushoorn stond nu tegenover hen op open grasland. Hij krabde woest snuivend over de aarde, zodat gras en aarde in het rond vlogen. Onder leiding van Aar omcirkelden de honden hem. Ze blaften en beten en gingen telkens weer dreigend in de aanval. De kleine oogjes van de neushoorn, die wit waren van de staar, spanden zich in om door een waas van bijna blindheid de aanvallers te zien. Hij schudde zijn kop en dreigde met hoge, fluitende geluiden terwijl hij boos met zijn staart sloeg en rondjes liep. Een van de oudere honden, uit het eerste nest van Aar en Zuster Hond, sprong net op de neushoorn af toen die zijn kop omlaag boog en opzij sloeg, waarbij de grote hoorn door de lucht zoefde en de hond doorkliefde. De hond vloog met een meelijwekkend gejank en een regen van bloed door de lucht en verdween toen zonder nog een kik te geven in het moeras.
Torka was boos. Naast hem, nog steeds veilig, stond Karana met witte lippen te trillen. De achterkant van zijn speer lag tegen de haak van zijn speerwerper en de schacht van het wapen rustte tegen zijn schouder. Net als Torka vroeg hij zich af waarom Zinkh en de mannen van de Grote Bijeenkomst er zoveel genoegen in schepten om zichzelf en Torka's honden onnodig in gevaar te brengen. Maar de dood van de hond had hen opgewonden en ze joelden nu opgetogen maar ook teleurgesteld dat de neushoorn het dappere en onverschrokken dier had gedood. Ze hadden nog nooit honden samen met mensen zien jagen alsof ze tot dezelfde meute behoorden. Ze hadden niet gedacht dat zo n verbond mogelijk was, ondanks de beweringen van Zinkh. Ze joelden nog steeds toen de andere honden onder de felle leiding van Aar de prooi bleven bedreigen. Ze brachten hem in verwarring en maakten hem kwaad. De jagers joelden, onder leiding van Lorak, en moedigden de dappere honden aan alsof ze zelf honden waren, maar dan zonder de waardigheid van die dieren. Ze stampten met hun voeten en dansten opzij, naar achteren en naar voren, terwijl ze de grote, in het nauw gedreven neushoorn met minachtende liederen bespotten. Ze hieven dreigend hun speren en gooiden die toen allemaal tegelijk.
Slechts twee projectielen raakten doel en bleven in het dier steken, zonder een dodelijke wond toe te brengen, want de neushoorn had een pantser van dik, warrig, bruingrijs haar op een taaie, nauwelijks doordringbare huid en een dikke laag vet. Met de speren in de bovenkant van zijn schouder draaide hij zich razendsnel om en zette het op een rennen.
Lorak hief een gevederde arm op en hief een strijdkreet aan. De anderen volgden hem opgewonden en begonnen te rennen, net zo krijsend als de tovenaar. Weer waren zij wolven, maar deze keer renden ze niet ver. De neushoorn keerde al snel om zodat de jacht nu in omgekeerde volgorde verliep.
Achtervolgd door de stampende, smakkende, harige reus met de dood in zijn halfblinde ogen, renden de mannen en honden naar het heuveltje waar Torka en Karana nog steeds stonden. De oude Lorak had de leiding gehad maar bleef nu achter. Hij keek achterom, maar dat was een grote vergissing die hem een achterstand gaf en maakte dat hij over zijn eigen gevederde kleren struikelde en languit viel. Terwijl Torka en Karana naar hem staarden, hield de oude man zich dapper met opgeheven speer gereed om de neushoorn te doorboren wanneer die over hem heen zou denderen. Torka en Karana, die nog steeds op de heuvel stonden en hun speerwerper al in de aanslag hadden, schoten tegelijkertijd. Hun speren gingen met een boog over de rennende jagers heen. Torka's wapen, dat met alle kracht van een volwassen man was gegooid, raakte het eerst doel. De geslepen stenen punt doorboorde het vel en het vet op de schouder van het dier en ging dwars door het vlees tot hij in het bot terechtkwam en daar versplinterde. De neushoorn brulde en viel bijna. Net toen hij een scherpe bocht maakte, werd hij van opzij geraakt door Karana's speer, die door zijn vacht en huid ging en een van zijn longen doorboorde. Stikkend in zijn eigen bloed hief hij hijgend zijn kop op. Op dat ogenblik doorboorde Torka's tweede speer zijn borst en raakte de aderen en slagaderen met een dodelijke wond tot diep in het hart.
Zinkh stond te springen van trots en alle andere jagers keken vol ongeloof en ontzag achterom. Lorak zette zichzelf te schande door een schreeuw van opluchting te geven toen de neushoorn die hem op een haar na had verpletterd, als een hoop bloedend vlees in elkaar zakte.
Ze waren vol ontzag voor Torka en Karana, voor hun toversperen en de macht die zij over hun honden hadden. Torka, die bij Supnahs stam een harde les had geleerd, ontkende niet dat het toverij was. De mensen van de Grote Bijeenkomst moesten maar van hem denken wat ze wilden. Een man had behoefte aan een zekere status wanneer hij onder vreemden was.
Ze sneden de buik en de keel van de gevallen neushoorn open. Torka en Karana kregen de beste stukken omdat zij het dier hadden geveld en daarmee niet alleen mannenvlees hadden geleverd voor de mensen op de Grote Bijeenkomst, maar ook het leven van Lorak, de oudste van de tovenaars, hadden gered.
De jagers wierpen zich op het kadaver en verzadigden zich aan het warme, zoete bloed en daarna aan de allerlekkerste delen: de tong, de lever, het hart en de inhoud van de darmen die Torka en Karana welwillend met hen deelden. Ze gaven de ogen door en zogen het sap eruit. Niemand klaagde toen Torka en Karana grote stukken vlees aan de honden gaven: ze hadden het meer dan verdiend. Toen ze verzadigd waren, werd er een boodschap naar de vrouwen gestuurd die met hun vilmessen aankwamen, met baby's in draagstellen en kinderen die naast hen liepen. Lonit gloeide van trots. Deze prooi was door de mannen van haar vuurkring gedood. Ze stond kaarsrecht voor hen en bekeek de afmetingen van het grote en gevaarlijke dier dat ze hadden geveld. Ze was blij dat Iana met Demmi en Zomermaan was achtergebleven. Iana was niet echt de vrouw van Torka, niet in de ware betekenis van het woord. Aliga ook niet, dacht ze. Torka ging soms naar haar toe om haar eenzaamheid tijdens de nacht te verlichten, omdat het de taak van een man was om zijn vrouwen tevreden te houden. Maar zodra Aliga zwanger was geworden, had Torka alleen nog maar met Lonit geslapen.
Zij was weer zijn eerste en enige vrouw, en daar was ze blij om! Maar ze werd somber bij de gedachte aan Aliga, bij Sondahrs vuur. Torka was met haar meegegaan. Hij had tegen Karana bekend dat hij Sondahr de mooiste vrouw ter wereld vond. Sondahr, die geen man had, was Torka zeker waardig.
Maar als iemand Aliga kon helpen was dat Sondahr wel. Haar genezende kracht was het enige waar de vrouwen het over hadden wanneer de mannen op jacht waren. Als Aliga een zoon baarde, zou Torka haar nooit laten gaan. De waarde van een vrouw werd bepaald door haar kracht en vaardigheden en uiteindelijk door haar vermei gen om sterke jagers ter wereld te brengen. En Lonit had alleen dochters gekregen.
Ze schaamde zich nog meer omdat ze nu zo in gedachten was verzonken dat ze haar eigen verplichtingen was vergeten. Torka had haar laten komen om van het vlees te delen. Ze moest hem dus met een lied prijzen, zoals dat de gewoonte was bij haar volk, en hopen dat de toeschouwers niet zouden lachen.
Ze lachten niet. Ze waren doodstil en volledig betoverd door de beheerste sierlijkheid van haar passen, het rustige ritme van haar lied en door haar schoonheid. Toen ze uiteindelijk de vereiste rondgang om het gevallen wild had gemaakt en met neergeslagen ogen voor haar man en Karana bleef staan om te vragen of ze hun prooi in stukken mocht snijden en mocht eten, zuchtte iedereen bewonderend. Haar hart zwol op van vreugde en opluchting toen ze zag dat hij straalde van liefde en trots.
Toen gleed zijn blik naar iets achter haar en Karana leek ook aan de grond genageld. Ze draaide zich om en zag Sondahr achter zich staan.