7
Ze waren dagenlang bezig met het verwerken van het vlees. De mammoets waren er nog steeds niet. Maar de mannen die de bizons hadden gedood maakten zich geen zorgen. Ze zouden voldoende vlees hebben voor de tijd van de lange duisternis. En de dikke, harige vachten van de gevelde bizons zouden warme kleren en slaapvachten opleveren voor henzelf en voor hun vrouwen en kinderen. Terwijl de mammoetjagers die hadden geweigerd deel te nemen aan de jacht hun dagelijkse werkzaamheden voortzetten, richtten de bizonjagers onder leiding van Torka op het jachtveld een tijdelijk slachtkamp in.
Hun vrouwen en oudere kinderen verlieten het grote kamp om te beginnen met het verwerken van al die dieren, wat een enorm karwei was. Ze sneden eerst de poten van de karkassen en begonnen daarna aan het zware werk van het villen en het opspannen van de huiden zodat die in de wind konden drogen, al naar gelang de gewoonte van elke stam en het uiteindelijke doel waarvoor ze waren bestemd. Maar eerst hadden ze de jagers lof toegezwaaid en zichzelf gelukkig geprezen dat ze zich te goed mochten doen aan wat over was van de tong, de ingewanden en het orgaanvlees, voordat ze de beste stukken van de bout en de bult aan benen spitten gingen roosteren. Tegen de avond gingen de uitgeputte vrouwen samen met hun kinderen slapen, niet bij hun man maar dicht bij hun werk. En de volgende dag keerden Torka, Zinkh, Karana en een paar anderen terug naar het hoofdkamp en vertelden iedereen die het wilde horen dat degenen die wilden komen helpen met het verwerken van het vlees, voor henzelf en hun gezin een deel konden krijgen omdat er meer dan genoeg was voor iedereen.
Een paar kwamen. Velen zagen Lorak afkeurend kijken en kwamen niet.
Die avond aten de bizonjagers en de mammoetjagers met elkaar in het slachtkamp, terwijl de uitgeputte vrouwen weer dicht bij hun werk sliepen. De geur van het geroosterde vlees en het druipende vet trok wolven, wilde honden en andere, gevaarlijkere roofdieren naar het slachtkamp, maar de schildwachten waakten samen met Aar en zijn meute. Niemand waagde zich ver van het kamp, zelfs niet om zijn behoefte te doen, want vanaf elk heuveltje in de toendra en vanuit het gras rond het kamp gloeiden er ogen in de nacht en voerde de wind de geur mee van allerlei dieren. Maar niet van mammoets.
Lonit sliep diep maar onrustig, te moe zelfs om de dikke handbeschermers van neushoornhuid af te doen die ze droeg om te voorkomen dat haar handen ontveld raakten of gehavend werden door haar vlijmscherpe vilmes van obsidiaan. Ze had akelige dromen waarin Torka haar de rug toekeerde en naar het Dal der Liederen trok met Sondahr aan zijn zijde. Ze werd wakker met pijn in haar hart en haar gedachten waren een maalstroom van verwarde emoties. Opeens werd ze vreselijk kwaad op zichzelf. Ze kwam overeind en keek over het maanverlichte slachtkamp naar de Heuvel der Dromen. Het raadhuis van beenderen lichtte wit op en ze kon nog net de wit gepunte veren van de reuzencondor op Loraks hut zien. De hut zag eruit alsof hij met ijs was bedekt. Er kwam rook uit het luchtgat. Lorak was waarschijnlijk binnen aan het doen wat tovenaars op zulke hoge en mysterieuze plekken doen. Op de top van de heuvel stak de gestalte van een vrouw af tegen de hemel. Ze had haar armen opgeheven en haar hoofd achterover alsof ze zich opende voor de krachten der Schepping. Sondahr.
Van boosheid zei Lonit de naam van de andere vrouw bijna hardop. Elke avond, wanneer de meeste vrouwen uitgeput in slaap vielen, stond Sondahr op de Heuvel der Dromen haar liederen te zingen en spreuken te zeggen om de mammoets op te roepen. Lonit, die zelf vaak genoeg bijna was verhongerd, vond het godslasterlijk dat iemand zo duidelijk de voorkeur gaf aan het vlees van één soort dier en alle andere soorten afwees.
Vlakbij lag een klein meisje onder haar slaapvachten te woelen en te jammeren dat haar handen pijn deden. Haar moeder, die nieuwe handbeschermers voor haar had gemaakt, fluisterde zachtjes dat ze weer moest gaan slapen en dat haar blaren wel weer zouden genezen en eelt zouden worden, wat ze trots aan iedere man kon laten zien om te bewijzen dat ze hard kon werken en een waardevolle partner zou zijn.
Lonit zuchtte. Ze miste haar kinderen. Ze verlangde naar de dag dat Zomermaan oud genoeg zou zijn om samen met haar te werken zodat het meisje niet meer altijd bij de kalme, liefhebbende Iana hoefde te blijven. Even werd ze somber. De kinderen waren dol op Iana. Hielden ze minder van hun moeder omdat die samen met hun vader in het Dal der Liederen als een man had moeten jagen, met haar speer en speerwerper in de hand en haar bola om haar voorhoofd zodat de met schelpen verzwaarde uiteinden achter haar aan bengelden? Ze was niet alleen een moeder voor haar kinderen geweest, maar ook iemand die mannenvlees leverde.
Lonit fronste haar wenkbrauwen. Ze had de handen van Sondahr gezien. Daarop zaten geen blaren en geen eelt. Die vrouw ging niet op jacht. Die vrouw sneed geen vlees aan stukken, schraapte geen huiden schoon en maakte geen kleren voor de vele mannen die met openlijke bewondering naar haar keken. De mannen van andere vrouwen gingen voor haar op jacht en brachten vlees naar haar vuur. Ze voelden zich vereerd door haar glimlach en gezegend doordat ze de geesten voor hen aanriep.
En toch kwam Aliga's baby niet tevoorschijn. En toch kwamen de mammoets niet.
Lonit glimlachte. Waarom zat zij hier midden in de nacht zo aan zichzelf te twijfelen?
Lonit kan even goed jagen als een man. Lonit kan vlees verwerken en villen en koken en naaien. En Lonit heeft in haar eentje een grote springende kat getrotseerd! Lonit heeft die weggejaagd met alleen een bola en een riem vol eenden! Sondahr zou niet zo dapper zijn geweest! En toch heeft Torka gezegd dat Sondahr wijs is. Sondahr is voorzichtig. Torka heeft dat ronduit tegen Lonit gezegd. En Sondahr is zo mooi dat ze niet eens dapper hoeft te zijn. Welke man zou zo'n vrouw niet willen bezitten en beschermen... zelfs al is ze nutteloos. Met een ongelukkig gevoel leunde ze achterover. Ze trok haar slaapvacht over haar hoofd en wilde dat ze zich weer dapper voelde. Ze bedacht dat net als in het kamp van Supnah ook in dit kamp veel mannen naar haar hadden gekeken, ook het louche tweetal dat het jongetje met een riem om zijn nek gevangen hield. Ze had hen al een paar dagen niet in het kamp gezien en vroeg zich vaak af wat er gebeurd was... niet met hen maar met het ongelukkige kind dat zo van hen te lijden had. Op een keer, toen Torka met een paar jagers van Zinkh op stap was, waren ze naar haar toegekomen. Ze hadden dubbelzinnige opmerkingen gemaakt en gezegd dat ze haar, wanneer ze genoeg kreeg van iemand die met honden liep, wel eens zouden laten zien wat ze konden doen voor zo'n schoonheid als zij. Toen ze gedreigd had Torka te zullen roepen als ze niet weggingen, waren ze als een paar schurftige vossen weggeslopen. Ze was vol afschuw geweest over hun onbehoorlijke gedrag tegenover de vrouw van een andere man, maar ook merkwaardig vergenoegd over hun vleiende opmerkingen. Na zichzelf bijna een leven lang lelijk te hebben gevonden was het plezierig te merken dat ze bij elk volk, behalve dat van haarzelf, als mooi werd beschouwd. Zelfs de grappige kleine Zinkh had dat gezegd en zijn jagers hadden het beaamd. En ver weg, lang geleden, had een andere man naar haar gekeken... een man die mooier was dan de maan... een tovenaar waar iedere vrouw naar verlangde... Navahk.
Het vlees was eindelijk verwerkt. Maar nog steeds waren de mammoets er niet.
Van de ribben en dijbeenderen van de gedode dieren maakten ze primitieve sleden waar ze het vlees bovenop stapelden, op keurig opgespannen huiden die ze tot een pak samenbonden zodat ze hun overvloed makkelijker het kamp in konden slepen. Terwijl de jagers naar de muur van beenderen zwoegden, zagen de stamgenoten van Zinkh tot hun verbazing dat Torka, Lonit en Karana niet alleen voor zichzelf sleden maakten, maar ook voor de honden. Toen ze uiteindelijk klaar waren, was hun last nog niet half zo zwaar als die van de anderen.
'Zouden andere mannen hetzelfde kunnen doen met andere honden of zouden ze net als Torka magische kracht moeten hebben?' De vraag kwam van Simu, een van de jongste leden van de stam van Zinkh.
Zinkh, wiens lichte verwondingen waren gehecht en al aardig waren genezen, was de mannen en vrouwen van zijn stam gezelschap komen houden. Nu hij weer min of meer genezen was, wilde hij helpen het bizonvlees naar het kamp te dragen. Hij was niet in een goed humeur. Zijn wonden trokken en jeukten en de laatste dagen was het hem dwars gaan zitten dat Torka de leiding had over zijn jagers. Niemand leek hem nog iets te vragen, tenzij Torka er niet was. Hij was ook beledigd dat Karana zijn gelukshelm niet droeg. De jongen had hem verzekerd dat hij de helm op zijn slaapvachten in het hoofdkamp had achtergelaten om te voorkomen dat hij tijdens de jacht zou worden beschadigd, maar dat antwoord zinde Zinkh niet, net zomin als Simu's vraag hem beviel.
Zo venijnig als een hond die last heeft van steekvliegen snauwde hij dus: 'Wat voor man ben je dat je twijfelt aan de toverkracht van Torka? Is het niet voldoende dat hij en zijn geesthonden met jou samen in een stam leven? Hij zal je niet in zijn toverij laten delen! Je mag hem dat niet meer vragen! Jij hoort bij de stam van Zinkh. Wij hebben altijd draagsleden gebruikt. Waarom is dat opeens niet meer goed genoeg voor jou en je vrouw? Denkt Simu dat hij beter is dan de rest van Zinkhs volk? Misschien wil hij wel zijn eigen stam stichten, met Torka als leider, en misschien wil hij wel vergeten dat Zinkh altijd zijn hoofdman, leider en vriend is geweest, ja?' Simu, die naast Eneela, zijn knappe en hoogzwangere jonge vrouw stond, hield beschaamd zijn adem in. Hij keek naar zijn voeten en durfde zijn vrouw en de anderen van zijn volk niet meer aan te kijken. Zijn gezicht was vertrokken van woede over deze onverdiende vernedering.
Torka was verbaasd door de onverwachte vijandigheid van Zinkh. De scherpe toon waarop Zinkh zijn naam had gesnauwd was hem niet ontgaan.
Hij merkte dat Karana met een bedachtzame uitdrukking op zijn jonge gezicht naar hem stond te kijken en de herinnering kwam zo plotseling bij hem op dat het was of de jongen die als een onzichtbare speer naar zijn hoofd had gegooid.
Torka is anders dan andere mannen. Torka kan niet in een stam leven. Hij moet de leider zijn. En dus zullen andere mannen altijd proberen om Torka ten val te brengen of uit hun midden te verdrijven. Karana had die woorden gesproken op de dag dat ze uit het Dal der Liederen waren weggegaan. Het had hem toen dwarsgezeten en dat Was nu nog steeds zo. Opnieuw had Karana blijkbaar gelijk. Torka merkte dat hij in feite de hoofdman was van Zinkhs volk en dat
Zinkh, die zo gretig zijn positie had opgegeven, nu zelf weer hoofdman wilde zijn en boos was dat Torka zijn functie zonder meer had geaccepteerd. Torka snoof toen hij besefte dat hij nog voordat hij het kamp van de Grote Bijeenkomst was binnengegaan, al onopzettelijk de woede en jaloezie van de oude Lorak had opgewekt zodat de oude man vastbesloten leek om de strijd met hem aan te gaan. Natuurlijk wilde hij de alleroudste niet uitdagen, maar toch had hij dat gedaan door te twijfelen aan zijn beslissing om niet te gaan jagen wanneer er zoveel vlees voorhanden was.
Maar hij had geen andere keus. Omwille van zijn vrouwen en kinderen kon hij zich niet door een van deze twee mannen laten intimideren. Het leven van zijn beminden was in gevaar omdat hij de enige man was in een stam die uitsluitend uit vrouwen en kinderen bestond.
Hij keek naar Zinkh en zag voor het eerst dat hij een kleine man was, hetgeen niets te maken had met zijn geringe afmetingen. Torka wist dat hij Zinkh weer het gevoel moest geven dat hij belangrijk was. Anders zou hij hem als vijand hebben, al was de man nog zo bang voor zijn magische krachten.
'Zinkh is hoofdman van deze stam en Torka loopt naast hem omdat Zinkh dat toestaat,' verklaarde hij, zijn kin uitstekend en zijn armen over elkaar slaand zoals tovenaars dat altijd deden. 'Maar het is goed dat Simu het vraagt. Zinkh heeft Torka in zijn stam opgenomen alsof hij een broeder is. Misschien wordt het tijd dat Torka zich als een broeder gaat gedragen en Zinkh en zijn jagers tovenaars naast Torka maakt.'
En dus begon Torka de volgende dagen Zinkh en Simu en de jagers van zijn nieuwe stam te leren hoe ze een speerwerper moesten gebruiken en hoe ze een hond zo moesten temmen dat hij naar bevelen luisterde. Hij was een geduldig leraar. De mannen waren ijverige leerlingen en aangezien het gebruik van de speerwerper ingewikkeld en moeilijk was, geloofden ze maar al te graag dat ze het alleen door Torka's toverkracht konden leren... dat de kennis en vaardigheid die hij hun bijbracht bijzonder was en enkel voor hen was bestemd. Zinkh kreeg zijn gevoel van eigenwaarde terug en zijn jagers liepen fierder dan welke jagers ook. De geheimen die Torka hun vertelde, verklapten ze niet om te voorkomen dat andere mannen ze te weten zouden komen en hun gelijken zouden worden.
De vrouwen verzamelden bessen. De gezichten, handen en hemdjes van de kinderen werden donkerrood van het sap. Met een paar jagers als bewaking sopten ze door het moeras om het meer, waadden ze door een koel, helder stroompje en gingen ze door de wilgenbosjes naar een paar dichte bessenstruiken die op een heuveltje tussen een paar berken stonden. De berken vormden een klein, laag bos van witte, smalle stammen met grote plekken zon ertussen.
Met Zomermaan aan de hand bleef Lonit staan en keek achterom naar het stroompje. Ze zag hoe het vrij naar beneden stroomde en in het meer uitmondde bij een kleine, ondiepe baai met een rotsige bodem die een prachtige visvijver zou vormen als er een stenen visweer in werd gemaakt.
'Wat zie je?' vroeg een van de andere vrouwen die zich afvroeg waarom Lonit achterbleef.
Opeens enthousiast en stralend bij de herinnering aan de tijd waarin ze de visweer had bedacht in het Dal der Liederen en haar eerste ingesloten vlagzalm had gevangen, vertelde ze die vrouw en nog een paar anderen wat ze met weinig inspanning zouden kunnen bereiken als iedereen hielp. 'Er zou altijd vis in de vijver zijn. We zouden alleen maar met onze drietanden hoeven te komen.' 'We zijn geen viseters in dit kamp. Behalve in de ergste tijden van honger eten onze mannen dat soort vrouwenvlees niet.' 'Vis is lekker!' piepte Zomermaan, met een boos gezicht vanwege de neerbuigende toon waarop er tegen haar moeder werd gesproken. Lonit had Zomermaan wel kunnen zoenen om haar loyaliteit. Dat zou ze later ook zeker doen. Nu kromden haar vingers zich om het mollige handje van haar dochter om aan te geven dat ze stil moest zijn. Zomermaan gehoorzaamde, maar bleef pruilen, terwijl Lonit rustig antwoordde dat ze als kind had geleerd te eten wat haar werd voorgezet, niet alleen door haar eigen ouders, maar ook door de Vader Boven en de Moeder Beneden. 'Al het vlees geeft leven vanuit leven en al het eten is geest die geschonken wordt,' zei ze. Een matrone met brede heupen en een vormeloos gezicht die Oga heette, stak met een verwijtend gesnuif haar platte neus in de lucht. 'De man van deze vrouw is mammoetjager en geen eter van bizon of van dingen met schubben of veren!'
'Dan zul je zo langzamerhand wel honger hebben, Oga,' antwoordde Lonit koeltjes. 'Want deze vrouw heeft nog geen mammoet gezien in de buurt van dit kamp.'
'Kom! We vormen één stam in dit kamp tot de tijd van de lange duisternis voorbij is,' kwam Pomm tussenbeide. 'Wij vrouwen hebben genoeg werk zonder dat we ruziën over wie de beste gebruiken heeft.'
Ze gingen verder terwijl voor hen de sneeuwganzen met opgestoken staart uit de bosjes opvlogen en hysterisch gakkend van struik naar struik renden. De grote witte ganzen konden nu niet vliegen en waren aan de grond gekluisterd door de rui die ze een makkelijk doelwit maakte. Blij schreeuwend vergaten de vrouwen even het bessen plukken en gingen in plaats daarvan de ongelukkige ganzen doden met stenen die ze in de zak aan hun gordel hadden. De veren vlogen in het rond als sneeuw in een sneeuwstorm. Maar slechts een paar vrouwen bleken te doden voor het vlees, de anderen genoten alleen van de sport en lieten hun prooi zomaar liggen. Toen Lonit niet mee wilde doen, keek Oga haar tevreden aan. 'Zie je, we hoeven niet te leren hoe we het wapen van Lonit moeten gebruiken. Het duurt te lang voordat je met de slinger met de vele armen om kunt gaan. In dit kamp eten we gans nu we daar trek in hebben, en niet in de tijd waarin de vogels weg kunnen vliegen voor onze stenen.'
'Maar er is nu zoveel vlees in het kamp! Jullie hoeven nu niet op de witte ganzen te jagen,' zei Lonit.
'We zijn niet allemaal bizoneters!' snoof Oga minachtend. 'Maar de meeste van jullie laten de vogels die jullie doden achter!' 'Wat maken een paar vogels nu uit? De lucht zal weldra zo vol vogels zijn dat ieder die de fout begaat omhoog te kijken daar spijt van krijgt! Degenen die het vlees van de ganzen willen eten, nemen de vetste dieren mee en laten de rest achter met dank aan hun geesten dat ze ons de kans hebben gegeven te oefenen met stenen werpen.'
'Maar misschien komt er een tijd dat je het vlees wilt eten dat je hebt weggegooid. De vogels zouden kunnen worden gerookt en gedroogd en...'
'Moet je zien wie ons iets over de vogeljacht wil leren! Dat jouw man met honden loopt en de mannen van Zinkh leert hun speren verder te werpen dan onze mannen, betekent nog niet dat je alles weet!
Waarom moet jij een speciaal wapen maken om op vogels te jagen, een wapen dat jij alleen kunt gebruiken?' 'Ik wil het jullie graag leren.'
Oga gniffelde. 'Waarom? Alle vrouwen hier weten dat wanneer de bessen rijp zijn de witte ganzen de grote veren verliezen waarmee ze kunnen vliegen. Waarom zouden we tijd verspillen door eerder op vogels te gaan jagen? En niemand van ons zou alleen het kamp uitgaan zodat onze mannen ons achterna moeten gaan!' Ze liep met hen mee en probeerde niet kwaad te zijn toen ze de dode ganzen gewoon lieten liggen en bessen begonnen te plukken. Ze schreef haar geprikkeldheid toe aan vermoeidheid. Ze was pas een week terug uit het slachtkamp. Zelfs haar handen deden nog pijn. Ze bedacht dat dit vrouwen van de open toendra waren. Ze zouden haar nooit geloven als ze vertelde dat in een ver en verboden land waar hun mannen niet durfden te komen, zij als een man had gejaagd naast Torka en Karana en dat ze even bedreven als een man een speer en een speerwerper had gebruikt. Als ze dat wisten zouden haar metgezellen haar vast en zeker mijden als iemand die de geesten van de Schepping had beledigd.
Er kwam een sombere gedachte bij haar op. Had ze die geesten misschien inderdaad beledigd? Was dat misschien de reden dat de aarde had bewogen en de Berg Die Rookt vuur uit de hemel had doen regenen? Maar nee, dat kon niet! Tijdens het verwerken van het vlees hadden andere vrouwen verteld dat de aarde in dit deel van de wereld ook had bewogen en dat er een grote wolk rook en as vanuit het oosten door de lucht was gedreven zodat er dagenlang vuile regen was gevallen. Ze hadden zich afgevraagd of dat de reden was dat de mammoets niet waren gekomen. Zij had haar mening daarover voor zich gehouden. Ze wist niet of Torka het had gehoord. Hij was zo druk bezig met Zinkh en de andere jagers dat hij tegenwoordig nog nauwelijks tegen haar sprak.
Ze zuchtte, vol verlangen naar hem en naar de liefde die ze in dat verre, mooie land voor elkaar hadden gevoeld. Misschien kon ze er maar beter niet meer aan denken. Het maakte haar alleen maar ongelukkig. Terwijl ze haar leren mand vulde en zich al lopend te goed deed aan de bessen, glimlachte ze naar Zomermaan die blij met haar eigen mandje naast haar liep en plichtsgetrouw haar eigen voorraad bessen plukte.
Pomm kwam naast haar lopen. 'Maak je geen zorgen over de andere vrouwen. Ze zijn geen tovenares, zoals Pomm en Lonit! Ze hebben allemaal hun neus in de lucht, net als Sondahr. Puh! Vrouwen zijn jaloers dat jij zo'n mooie man hebt als Torka. Meisjes zijn jaloers dat Pomm zo'n mooie jonge man heeft als Karana.' Lonit had medelijden met de lompe oude vrouw. Pomm geloofde nog steeds dat Karana op den duur hetzelfde in haar zou gaan zien als wat zij in hem zag.
'Waar is die Karana! Hij is er nooit als Pomm hem zoekt.' 'Je zult hem geen bessen zien plukken en ganzen zien slachten met een stel vrouwen,' antwoordde Lonit terwijl ze dacht: en je zult hem ook nooit ergens zien waar jij hem kunt vinden, arme vrouw. Tenzij je hem verrast... en Karana laat zich niet zo makkelijk verrassen als hij het niet wil.
Pomm stopte een handvol bessen in haar mond en kauwde er luidruchtig op tot het sap uit haar mondhoeken droop. Met een vastberaden blik in haar kleine ogen veegde ze het weg. 'Vanavond is er een grote bijeenkomst. Alle mannen en vrouwen moeten van Lorak komen. Vanavond, als de kinderen slapen, zal deze vrouw tijdens de dans van de plaku naakt voor Karana dansen. Hij zal zien wat hij mist en hongerig en opgewonden...'
'Plaku?' Als opnieuw een aardbeving de grond onder Lonits voeten had doen schudden, had ze niet geschokter kunnen zijn. Zelfs de gedachte aan de oude Pomm die naakt in het licht van het vuur zou dansen, kon niet het misselijkmakende gevoel wegnemen dat haar plotseling overviel. 'Lonit kent de dans van de plaku, ja?' 'Lonit kent hem.'
'Wat is een plaku?' vroeg Zomermaan. Haar grote ogen, die zo op die van haar moeder leken, vielen bijna dicht door de warmte van de ochtendzon.
'Het is een dans om de geesten van de grote mammoets naar dit kamp te roepen voordat degenen die besloten hebben om te vasten zo zwak worden dat ze niet meer kunnen jagen, laat staan dansen.' antwoordde Pomm voor Lonit. Ze smakte enthousiast met haar lippen en zoog de laatste beetjes sap er vanaf. 'Als je groot bent zul je op een dag ergens in een kamp de plaku dansen voor de mannen van je stam... voor de man die je het leukst vindt. Hij zal met plezier naar je vuur komen en de geesten van de Schepping zullen sterk worden door de dans die je samen danst.' 'Ga jij voor vader dansen, moeder?'
'Nee! Nooit!' Weer antwoordde de dikke vrouw voordat Lonit kon spreken. 'Op de avond van de plaku mag een vrouw niet voor haar eigen man dansen. Ze moet die ene nacht een andere man kiezen.' Zomermaan keek heel ernstig. 'Dat zal vader niet leuk vinden.' Misschien kan het hem niet schelen. Lonit zei het bijna hardop, maar Pomm begon weer zwijmelend te vertellen hoe de vrouwen hun lichaam zouden schilderen en hun gezicht met een masker van veren zouden bedekken. 'Het is een tijd geleden dat de plaku voor het laatst is gedanst. Dat was op de vorige Grote Bijeenkomst. De mammoets zullen zeker komen nu Lorak heeft opgeroepen om de plaku te dansen! Het zal goed zijn! Pomm zal er op haar mooist uitzien voor Karana! Hij zal zien wat hij uit de weg is gegaan en hij zal spijt hebben, dat kan deze vrouw je wel vertellen!' Lonit pakte haar dochter bij de hand en keerde zich om. 'Kom, mijn kleintje. We hebben meer dan genoeg bessen. Deze vrouw heeft geen zin om nog verder te plukken en het is tijd voor je slaapje.'