5
De volgende dag bleven de mensen van de Grote Bijeenkomst lang slapen. Alleen de tovenares, die in het licht van de ochtendstond als een stille, eenzame wachter boven op de Heuvel der Dromen stond, zag stof en rondcirkelende vogels aan de horizon in het westen. Bizons. De jongen heeft ze geroepen! Hij heeft de macht! Morgen zullen we ze horen. Morgen zullen de meeste mannen op jacht gaan. Maar het vlees zal niet van mammoets zijn en het zal noch hen noch mij kunnen voeden.
Ze draaide zich om en ging weer haar hut in. De getatoeëerde vrouw was wakker. Ze zat recht overeind en nam kleine slokjes van de warme soep van lang getrokken bladeren van de berendruif en dikke, vettige merg die uit de beenderen van allerlei dieren was gehaald, maar niet uit die van de neushoorn, want daarvan had Sondahr het vlees niet mogen verwerken.
'Sondahr kan goed toveren!' verklaarde Aliga met een glimlach, waarbij ze haar bijgevijlde, getatoeëerde tanden liet zien. 'De vrouw van Torka voelt zich met de dag sterker!'
De tovenares keek uitdrukkingsloos naar haar patiënte. De ongestoorde rust en de voedzame soep hadden Aliga goed gedaan, maar haar ogen waren nog geel en ze had nog steeds koorts, zij het minder. De minste inspanning zou de koorts weer hevig doen oplaaien. 'Mijn baby slaapt en wordt sterk. Hij zal gauw geboren worden, hè?' Sondahr voelde zo'n overweldigend medelijden voor de vrouw dat het moeilijk voor haar was om afstandelijk te blijven. Maar ze had lang geleden geleerd dat wanneer men gevoelens laat merken, men ook macht prijsgeeft.
Fronsend ging ze naast de getatoeëerde vrouw zitten.
'De jongen die je Karana noemt. Vertel me over hem.'
Aliga's glimlach verdween. 'Er valt niets te vertellen! Het is een ongemanierde jongen met ogen die meer zien dan goed voor hem is! Met een beetje geluk vindt hij een vrouw in dit kamp en komt hij niet meer met Torka's volk mee!'
'Is het niet waarschijnlijker dat hij als Torka's zoon samen met de vrouw van zijn keuze met Torka's volk mee zal trekken?' Aliga hapte. 'Deze vrouw zal Torka's zoon baren! Torka heeft Karana alleen uit vriendelijkheid en blinde genegenheid als zoon erkend. Maar de jongen is de zoon van hoofdman Supnah en zou dus eigenlijk met zijn eigen volk mee moeten gaan. Ken je die stam? Ze hebben een geweldige tovenaar: Navahk, de mooiste man die deze vrouw ooit heeft gezien. Ik wil je niet beledigen, maar eigenlijk had ik gehoopt dat Navahk in dit kamp zou zijn.' 'Nee. Navahk en zijn volk zijn al jaren niet op de Grote Bijeenkomst geweest. En ik ben niet beledigd, Aliga. Ik heb nog nooit een vrouw meegemaakt die niet onder de indruk was van de schoonheid van Navahk. Ikzelf was dat ook, lang geleden, toen hij nog maar een jongen was en hij zo op Karana leek dat...' Ze zweeg. Ze had de waarheid gekend vanaf het eerste moment dat ze hem zag. Aliga trok een geërgerd gezicht. 'Karana denkt dat hij net zo'n tovenaar zal worden als zijn oom! Hij gaat alleen op stap. Hij roept de geesten aan. Hij ziet ook dingen, dat doet hij zeker. Dingen die alleen een echte sjamaan mag zien! Het zou goed zijn als je hem op zijn plaats zou zetten, Tovenares! Want hij zal nooit zoals Navahk zijn!'
'Noch in de wereld der mensen noch in de wereld der geesten zal er ooit iemand zoals Navahk zijn,' antwoordde Sondahr behoedzaam, haar ogen vol herinneringen.
Aliga waagde het haar hand uit te steken en de arm van de oudere vrouw aan te raken. 'Sondahr is heel machtig. Als je hem zou roepen, als je je boodschap met de windgeesten mee zou sturen, zou Navahk dan naar dit kamp komen om deze vrouw te helpen haar baby te baren?'
Sondahr stond op. Haar fijne trekken werden hard en verwijtend. 'Navahks toverij heeft te maken met dood, niet met leven. Wees blij dat hij niet in dit kamp is. Wees blij dat deze vrouw hem niet zal roepen. Ik zal een betere man voor je roepen: Torka. Hij mag je nu weer meenemen naar je eigen kuilhut. Ik heb voor je gedaan wat ik kon.'
Lonit dacht dat Torka nooit van de Heuvel der Dromen zou komen. Toen hij eindelijk kwam, droeg hij Aliga in zijn armen en gaf hij snel aan Lonit door wat de tovenares hem had verteld over de verzorging die de getatoeëerde vrouw moest hebben.
'Ze moet rusten en veel slapen,' zei hij. Hij legde Aliga op de stapel slaapvachten die Lonit zorgzaam vast voor haar had neergelegd. Zonder een woord van dank nestelde Aliga zich erop. Ze zei kribbig dat het bed van de tovenares veel comfortabeler was omdat er meer heide en mos in zat. Ze voegde eraan toe dat Lonit een beter bed moest leren maken.
'Deze vrouw heeft altijd haar best gedaan,' antwoordde Lonit. Ze was gewoonweg blij dat Aliga weer scherp naar haar uitviel. Ze voelde zich vast beter! Aliga heeft nooit eerder geklaagd.' Aliga klaagt nu,' zei de getatoeëerde vrouw zeurderig. Ze legde haar handen over de leren jurk die strak over haar enorme buik zat gespannen.
'Ze moet dit drinken bij haar eten,' ging Torka verder. Hij gaf Lonit een van een blaas gemaakte fles met een brouwsel dat Sondahr hem had gegeven.
Lonit pakte de fles aan, tilde hem op, snoof eraan en knipperde verbaasd met haar ogen. 'Ditzelfde heeft deze vrouw de hele tijd voor Aliga gemaakt! Soep van merg met berendruifbladeren.' 'Lonit dénkt maar dat het dat is,' zei Aliga hooghartig. 'Lonits brouwsels hebben deze vrouw nooit geholpen! Maar kijk, het gaat nu veel beter met Aliga! Sondahr heeft veel toverij door haar medicijn geroerd!'
Torka kreeg een vreemde uitdrukking op zijn gezicht. 'Ja, heel veel toverij als Aliga zich zoveel beter voelt.'
Lonit kon niets afleiden uit zijn blik. Hij leek helemaal op te gaan in zijn zorgzaamheid voor Aliga, zozeer dat hij niet merkte dat Zuster Hond stiekem naar binnen sloop. Met een bange blik op Torka en Lonit, omdat ze verwachtte meteen weer naar buiten te worden gestuurd, kroop de hond naar Aliga toe en ging daar liggen, met haar snuit voorzichtig groetend uitgestoken. Lonit schold op het dier en wilde haar wegjagen, maar de getatoeëerde vrouw was blij de hond te zien. Ze haalde haar vingers door de grijzige vacht op de wolfachtige kop van het dier en vroeg Torka of de hond mocht blijven. Lonit was stomverbaasd. Aliga had nooit genegenheid voor de honden getoond. Ze schopte zelfs meestal naar de jongen en klaagde erover dat Zuster Hond haar zo aardig vond. En de honden mochten nooit in de kuilhut komen. Zelfs tijdens de koudste stormen bleven ze rustig in elkaar gerold liggen, dicht tegen de muur in de luwte, met hun neus onder hun staart. Hun vacht was meer dan voldoende als bescherming tegen de kou. Karana had Torka gesmeekt om ze binnen te laten en die had het één keer goed gevonden. De jongen waren naar binnen gekomen en hadden als gekken in het rond gerend en geplast, waarbij de hele hut bijna was ingestort en de ruimte daarna altijd enigszins naar hondenpies had gestonken. Sindsdien was het een ongesproken wet: honden mochten de kuilhut niet in. Daarom schrok Lonit toen Torka haar een standje gaf omdat ze Zuster Hond manieren probeerde bij te brengen. 'Laat de hond blijven, Lonit, als het Aliga opvrolijkt. En hou op met ruziemaken. Ze moet haar krachten sparen.'
Gekwetst en verward boog Lonit haar hoofd en sloop de hut uit. Iana zat buiten de moswindsels van de baby te verschonen. Zomermaan zat met gekruiste benen voor haar en probeerde orde te brengen in de warboel die ze van een oude vislijn van muskusossenhaar had gemaakt.
Het kamp bruiste van de ochtendbezigheden. Iedereen was op en in de weer. Van de kookvuurtjes steeg rook op, die zo scherp was dat Lonits ogen ervan prikten... of waren het tranen die onder haar oogleden brandden? Ze veegde ze ongeduldig weg. Boven de kolen van haar eigen, zorgvuldig gemaakte vuur waar bijna geen rook vanaf kwam, hing een zomervette sneeuwhoen prachtig te roosteren. Er lekte roze sap uit waar de honden met hun oren naar voren gericht naar zaten te kijken.
Karana zat vlakbij. Hij had een van de poten van de vogel getrokken en knauwde erop terwijl hij oplette dat de rest van de vogel niet verbrandde of ten prooi viel aan de kwijlende honden. Ongelukkig en gekweld door het gebrek aan zelfvertrouwen dat haar al vanaf haar jeugd achtervolgde, pakte Lonit haar bola en liep door het volle kamp. Ze was ervan overtuigd dat de mannen die haar langs zagen lopen, Torka wel moesten beklagen dat hij zo'n waardeloze vrouw tot last had. Enkele vrouwen zeiden goedemorgen. Ze gaf antwoord maar merkte het nauwelijks. Langs de oevers van het toendrameer dat ten zuiden van het kamp lag kon ze misschien een paar watervogels verstrikken als aanvulling op de hoofdmaaltijd van haar gezin. Door haar vrijgevigheid was het neushoornvlees, dat anders in de buurt van Torka’s kamp te drogen zou hebben gehangen, grotendeels in de buik van vreemden verdwenen. Haar man had haar toestemming gegeven om het vlees in stukken te snijden en uit te delen. Omdat ze zijn eerste vrouw was, had ze haar kin omhoog kunnen doen en kunnen zeggen dat andere vrouwen maar de prooi van hun eigen man moesten verwerken, zolang haar eigen kamp nog niet volledig bevoorraad was. Maar ze wist dat Torka graag vrienden onder de jagers wilde maken. Terwijl ze het kamp uitliep, vroeg ze zich toch af of ze de juiste beslissing had genomen.
De lucht was wolkeloos en de zon was warm. De wind was zo sterk dat steekvliegen ogenblikkelijk werden weggevoerd door een vleugelverlammende luchtstroom waarbij veilig landen of terugkeren onmogelijk was.
Lonit liep over het roodbruine land en bleef staan aan de rand van de zegge die tot het meer reikte. De wind beroerde het wateroppervlak zodat het meer als een rivier leek te stromen. In deze korte periode waarin de bessen rijpten en de wortels zoet waren en rijp om te worden geplukt, stonden de kraanvogels nog steeds op hoge poten in het ondiepe water. Futen riepen en Lonit zag talloze soorten eenden en ganzen en de grotere, elegantere zwanen op het water deinen. Haar bola was een slinger die bestond uit vier lange stukken gevlochten pezen die aan één kant waren samengebonden. De losse uiteinden van de pezen werden verzwaard door schelpvormige stenen van gelijke grootte, zeldzaamheden die ze had gevonden in het verre, glooiende land dat sterk naar zout had geroken. Ze kon niet weten dat de schelpvormige stenen geen stenen waren maar fossielen uit een ander tijdperk. Maar toch voelde ze telkens wanneer ze de stenen aanraakte de betovering ervan en de vreemde kalmerende werking die ervan uitging.
Terwijl ze met grote passen verder liep, pakte ze de samengebonden uiteinden in haar rechterhand en de met schelpen verzwaarde uiteinden in haar andere hand. Ze trok de riemen strak, terwijl ze fluitend en roepend de vogels expres aan het schrikken maakte en deed opvliegen.
De lucht was vol geluid en geklapper van vleugels. Zelfs als ze helemaal niet handig was, zou ze nog gemakkelijk een van de honderden eidereenden kunnen doden. Ze wierp de verzwaarde uiteinden van haar hola omhoog en liet het wapen met dodelijke snelheid in de rondte zwiepen. De bola wikkelde zich om een eend en brak gelijk zijn vleugels zodat het ongelukkige dier omlaag viel. Lonit kon hem zo pakken, brak zijn nek en liet een paar tellen later de bola weer rondsuizen. Telkens weer vloog haar bola in het rond, tot ze een stuk of tien vogels met een koord door hun bek aan haar draagriem had. Hijgend hield ze even rust en bewonderde onwillekeurig haar eigen handigheid. Ze had geen enkele vogel waar ze op gemikt had gemist of anders geraakt dan ze bedoelde. Het vette, roze vlees van de vele eenden zou die avond in het kamp van Torka goed smaken. Ze zouden een feestmaal hebben. Later zouden de witte veren een mooie afwerking zijn voor een tuniek. Het dons zou als isolatie dienen in de winterlaarzen en wanten van haar gezin. En Torka, Karana, Aliga, Iana en de kinderen zouden Lonit prijzen terwijl ze het warme vet van hun kin afveegden. In dit opzicht was ze zeker hun achting waard en niets zou haar dat doen vergeten!
Met een wat prettiger gevoel ging ze tussen de zachte, donzige, nauwelijks met bloed besmeurde hoop dode eenden zitten en plukte er doelloos aan. De ogen van de eenden werden al troebel en staarden haar aan. Vrouwenvlees.
Kwam de berisping van de geesten van de gevelde watervogels? Ze was vergeten de eenden te bedanken voor het geschenk van hun leven. Trots maakte plaats voor schaamte. Ze bedankte hen nu en vroeg zich af waarom ze dacht dat haar man haar zou bewonderen wanneer ze in het kamp terugkwam met vlees van dieren die iedere vrouw kon doden.
Geen enkele vrouw is zo bedreven met een bola als Lonit. Geen enkele vrouw looit betere huiden, maakt een beter vuur, bedenkt slimmer aas voor de vissen, bereidt een betere maaltijd, bouwt een kuilhut die beter bestand is tegen de wind, houdt meer van haar kinderen en houdt meer van haar man dan Lonit.
Ze trok haar knieën op tot onder haar kin en sloeg haar armen eromheen, terwijl ze wachtte tot ze zich schuldig ging voelen omdat ze het eens was met de stem die in haar sprak. Merkwaardig genoeg voelde ze zich niet schuldig. Geschokt dacht ze aan al die jaren van straf en mishandeling die haar als kind hadden ontmoedigd en waardoor ze zich zo had moeten bekwamen dat zij die lelijk en onwaardig werd genoemd, zo nuttig zou zijn voor haar volk dat ze haar niet zouden overleveren aan de dood.
Voor het eerst in haar leven maakte de herinnering haar boos in plaats van beschaamd. De stem diep in haar maakte dat ze zich dapper voelde en licht in het hoofd, ongeveer zoals ze zich eens in het Dal der Liederen had gevoeld nadat ze te veel gegist bloed en bessensap had gedronken op het feest aan het einde van de zomer, toen haar leven met Torka al haar verwachtingen overtrof. De grassen hielden de wind tegen en de warmte van de ochtend maakte haar slaperig. Ze geeuwde. Dromerig, met haar kin op haar knieën en haar hoofd scheef, keek ze peinzend naar de eenden. 'Zeg me eens, heeft deze vrouw niet zo goed gemikt dat jullie uit de lucht vielen nog voordat jullie wisten dat er op jullie werd gejaagd? Was haar worp niet zo krachtig dat jullie zonder veel pijn verdoofd op de aarde vielen toen haar bola jullie raakte? En was haar hand niet vast toen ze jullie zo snel de nek omdraaide dat de dood al over jullie kwam nog voordat jullie angst voelden voor het einde van het leven?'
Ze staarde naar de stille vogels en wist dat ze haar verwachtingen zouden hebben bevestigd als ze nog hadden geleefd en hadden kunnen spreken.
De vrouw die ons heeft gedood, is een dappere jager. De vrouw die ons heeft gedood, velde ons voordat we echt op het gevaar konden reageren. De vrouw wier bola ons ter aarde deed storten, wierp zo accuraat en krachtig dat we niet wisten wat ons neerhaalde. De vrouw wier handen ons een snelle dood bezorgden, was barmhartig. 'Ja, Lonit is barmhartig en omdat ze zo'n uitstekende jager is, zal het vlees van haar eenden mals zijn door hun snelle dood, waarvoor ze hen dankt.' Een tweede geeuw deed haar woorden verstommen. Ze sloot haar ogen, viel in slaap en droomde dat ze een zwarte zwaan was, zoals het paartje dat ze op het meer had gezien... en dat ze met Torka en haar kleine zwaantjes wegvloog, de opkomende zon tegemoet, terug naar de Gang der stormen waar het Dal der Liederen haar wachtte en waar geen mensen waren die haar leven of haar liefde ooit nog konden verstoren.
'Waar is Lonit?'
Torka's vraag bracht Karana ertoe om de tweede poot van het sneeuwhoen neer te leggen. 'Ze is met haar bola op pad gegaan. Om vogels te vangen, denk ik.' 'Alleen?'
De jongen haalde zijn schouders op en snauwde kribbig: 'Hoe moet ik dat nou weten? Ze is jouw vrouw, niet de mijne!' Hij had te veel naar de Heuvel der Dromen zitten kijken in de hoop een glimp van Sondahr op te vangen. Hij was nog steeds tamelijk kwaad op Torka omdat hij niet met hem had mogen meegaan naar de hut van de tovenares toen die Torka had ontboden om Aliga op te halen. 'Waarom kijk je zo bezorgd? In het Dal der Liederen ging ze altijd alleen op jacht.'
'Je geheugen laat je in de steek, Karana, als je vergeten bent dat onze valkuilen en strikken gevaarlijke roofdieren uit het dal hielden. Dat is hier anders. En Zinkh zegt dat er sporen van een springende kat zijn gezien niet ver van de plek waar we de neushoorn hebben geveld.'
Het was geen geur of geluid dat haar uit haar dromen wekte. Het was het gevoel dat er naar haar werd gekeken en de plotselinge, onnatuurlijke stilte van de toendrawereld om haar heen. De futen riepen niet. De eenden kwaakten niet. De ganzen en zwanen gakten en floten niet. Er was alleen het geluid van het water in het meer dat golfde en tegen de oever klotste, terwijl de wind zachtjes door de hoge grassen ritselde en in de verte het geluid van het grote kamp zoemde als verre insecten. Ze werd met een schok wakker. Er was daar iets in het hoge gras aan haar linkerhand, klaar om haar te bespringen. Paniek schreeuwde haar toe dat ze overeind moest komen en snel weg moest vluchten van het gevaar, wat het ook was, maar een dappere stem in haar binnenste ging daar tegenin. Ze had van Torka en Umak geleerd dat paniek haar grootste vijand was. Paniek nam de voorzichtigheid weg en zonder voorzichtigheid maakte een prooi geen enkele kans tegen een roofdier. De aandacht van leeuwen, wolven en beren werd niet zo vaak getrokken door het kariboejong dat doodstil van verborgen angst in een struikje bleef liggen, maar wel door het doodsbange dier dat, of het nu jong of oud, zwak of sterk was, uit zijn schuilplaats stormde en de jagers ertoe bracht de achtervolging in te zetten.
Ze haalde nauwelijks adem. Haar hart bonkte wild en ze voelde het bloed in haar aderen kloppen. Wat het ook was dat haar gadesloeg, het zou misschien niet meer doen dan dat. Misschien had het geen honger. Misschien had het ander vlees gegeten en was het alleen nieuwsgierig wat voor dier in het gras lag te slapen naast een stapel dode vogels.
Langzaam en onzichtbaar gingen haar ogen open onder haar verwaaide haar, terwijl haar vingers zich om de riemen van haar bola klemden. Ze kreeg even een gevoel van opluchting: ze was in elk geval niet helemaal ongewapend. Een bola was geen speer, maar de riemen zaten om haar vingers, de verzwaarde uiteinden hingen omlaag en het wapen kon met een dodelijke boog worden geworpen zodra het nodig was.
Lonits ogen keken naar het gras, door de verwaaide, goud en roodbruin gekleurde halmen naar een donkerder kleur goud daarachter, recht in de ogen van een grote springende kat met scherpe tanden en het formaat van een leeuw.
Weer voelde ze de paniek in zich opwellen, maar de innerlijke stem gaf haar raad: ren niet weg! Wegrennen betekent de dood! Je hebt gezien waar je bang voor bent. Maar je moet juist bang zijn voor hetgeen je niet kunt zien. De vrouw is wijs terwijl de grote springende kat dom is. Wees slim, Lonit! Wees dapper als je wilt leven en je man en kinderen nog terug wilt zien. Doe wat de grote springende kat niet verwacht! Maak dat hij bang voor je wordt! Laat hem niet de eerste zet doen! Wat heb je te verliezen? Alleen je leven en dat ben je misschien al kwijt!
Zonder ook maar een ogenblik te aarzelen sprong Lonit overeind en krijste zo woest als een leeuw. Ze tilde de riem met eenden op en wierp ze zo hard mogelijk in het gras waar de kat op de loer lag. Toen stortte ze zich door de zegge, terwijl ze haar bola boven haar hoofd in de rondte zwiepte en huilde als een wolf die bloed ruikt. De kat was geheel van slag door de vallende eenden en de onbevreesde aanval van de vrouw. Toen de bola door de lucht vloog en de verzwaarde riemen de kat midden op zijn kop raakten, een van zijn ogen verblindden en zijn brede platte neus vermorzelden, sprong het dier recht omhoog, gaf een doodsbange schreeuw, draaide zich om en rende voor zijn leven.
Torka en Karana liepen voorop en de honden renden voor hen uit op Lonits geschreeuw af. Samen met Zinkh en het groepje jagers bleven ze doodstil staan toen ze het goudgele lichaam van de grote kat uit het gras zagen springen. De kat krijste. Zijn scherpe tanden flitsten in het zonlicht en zijn breedgeschouderde lichaam kromde zich grotesk van de pijn. Even leek hij in de lucht te hangen en toen draaide hij zich om en verdween in het gras.
De honden verstijfden en wachtten op een bevel van Torka. Karana, Zinkh en de anderen stonden met grote ongelovige ogen naast Torka, met hun speer in de aanslag. Ze hadden gezien dat Lonit dapper een onzichtbaar gevaar trotseerde en ze hadden haar als een wolf horen huilen. Ze zagen hoe ze de riem met eenden gooide en zich met haar bola op iets in de zegge stortte, maar ze beseften dat ze te ver weg waren om haar te helpen. Zelfs de speerwerpers van Torka en Karana zouden een speer niet ver genoeg kunnen werpen. Bovendien was er niets geweest om op te mikken totdat het machtige lichaam van de grote kat omhoog was gesprongen en was verdwenen. 'Torka's vrouw is nergens bang voor!' riep Zinkh vol bewondering terwijl de jagers met open mond keken naar het ongebruikelijke gedrag van de vrouw.
Torka beefde van opluchting en trots. Vanaf de plek waar hij stond vormden Lonits schoonheid en kracht één geheel met het woeste, goudkleurige land en de onvergelijkelijke gratie en schoonheid van de zwarte zwanen die van het meer waren opgestegen. 'We gaan toch wel achter die grote kat aan, ja?' spoorde Zinkh aan. 'Als de vrouw hem verwond heeft, is hij twee keer zo gevaarlijk.' Het voorstel werd enthousiast ontvangen door de andere jagers. Ze spraken over het gevaar dat een groot, gewond roofdier zou opleveren voor hun vrouwen en kinderen wanneer zij zich buiten het kamp waagden om te gaan vissen en bessen en wortels te verzamelen.
Torka zei dat ze maar zonder hem verder moesten gaan en stond erop dat Karana met hen meeging om de honden in bedwang te houden en te proberen de eerste klap uit te delen. Torka keek hoe de jongen enthousiast met de anderen meeging, samen met Aar, die als een trouwe schaduw naast hem rende zoals hij eens met de oude Umak was meegerend.
Ze kwamen bij de oever van het meer en de honden waren niet meer te zien, behalve aan de gaten die ze maakten in de zegge. Hij zag hoe Lonit fier rechtop de jagers begroette. Ze was even lang en mooi als Sondahr en hij kon aan haar houding zien dat de woorden van de jagers haar genoegen deden. Karana draaide zich om en wees naar achteren, en hij wist dat ze vroeg waarom hij niet bij hen was. Even staarde ze naar hem in de verte. Toen liep ze doelbewust op hem af, met haar hoofd fier omhoog en een nieuwe trots in haar tred.
Hij voelde zijn krachten terugkomen. Hij begon langzaam te lopen. De opluchting die hij had gevoeld toen de kat van haar was weggerend, had hem de ogen geopend. Als de kat zich op haar had gestort, zou ze nu dood zijn en zou het leven voor Torka een last zijn die omwille van hun kinderen moest worden gedragen. Ze stond nu stralend voor hem met haar riem eenden in de hand. 'Deze vrouw heeft de grote springende kat verjaagd!' verklaarde ze wachtend op zijn goedkeuring. 'In haar eentje! Met alleen haar bola! De jagers van Zinkh waren onder de indruk! Dit zeiden ze tegen Lonit: dat ze moedig en dapper en mooi was en in deze dingen een tovenares net als Sondahr! Heeft Torka gezien hoe Lonit de dood onverschrokken onder ogen zag?'
'Torka heeft het gezien.' Hij kon de woorden nauwelijks uitspreken. Hij wilde haar in zijn armen nemen, haar vasthouden, haar mond, neus en ogen kussen... haar vertellen dat hij de woorden van andere mannen niet nodig had om te weten dat ze dapper en moedig was en dat hij haar mooier vond dan hij de vreemde en hooghartige Sondahr ooit zou vinden. Hij wilde haar zeggen dat haar liefde voor hem zijn grote trots was.
Maar hij was nooit een man geweest die zijn gevoelens makkelijk kon uiten. Hij schaamde zich dat hij haar niet had kunnen helpen en zijn schaamte veranderde in woede op zichzelf, op de grote kat en op de vrouw die haar leven in de waagschaal had gesteld. En dus zag hij alleen de eenden. Hij keek er kwaad naar. Naar hun met veren bedekte, koud wordende vlees en hun bek, en naar hun poten met zwemvliezen waar de levenssappen al uit waren. Opeens werd hij woedend. Hij sloeg de gewraakte vogels uit haar hand met zoveel kracht dat Lonit met een kreet van ontzetting rondtolde.
Eenden!' riep hij kwaad. 'Lonit heeft haar leven voor éénden gewaagd? En wordt ze voor het vangen van dit vrouwenvlees met Sondahr vergeleken? Sondahr is wijs! Sondahr is voorzichtig! Sondahr is oplettend! Sondahr zou niet zoals Lonit mannen dwingen hun leven te wagen om haar veilig terug te brengen naar het kamp, dat Lonit van deze man niet eens mocht verlaten! Voor eenden!'
De kat stierf een harde dood. Halfblind en hijgend omdat hij door zijn verbrijzelde neus niet meer kon ademen, viel hij neer, met Karana's speer in zijn achterlijf, net boven zijn bekken, in het zachte vlees van zijn buik. De speerpunt van obsidiaan die voorzien was van weerhaken, doorboorde het vlees en ging dwars door het dier heen tot hij uiteindelijk in de bevroren grond bleef steken zodat de dodelijk getroffen kat tegen de aarde werd gedrukt. Zinkh en de andere mannen juichten, terwijl de honden blaften en als gekken rondrenden. Karana ging achteruit om de anderen de kans te geven hun wapen te bevochtigen. Hij keek toe terwijl zij dichterbij kwamen om de kat langzaam, bij wijze van tijdverdrijf te doden. De grote kat sloeg woest om zich heen en schreeuwde woedend terwijl de mannen om beurten voor de lol een speer in hem staken, totdat hij zich eindelijk, met een laatste, onverwachte krachtsuitbarsting, losrukte van de grond.
Hij stond rechtop. Met zijn lichaam vol speren liep hij zielig in het rond terwijl Zinkh en zijn mannen met hun voeten stampten en naar hem joelden.
'Kom dan, geest van de springende kat!'
'Kom naar de dappere mannen die je hebben gedood!'
'Kom, geest. Je hebt te lang geleefd in de huid van het dier dat springt!'
Karana trok zijn bovenlip aan een kant op in een grijns vol minachting voor de jagers. Toen de kat nog vrij rondliep, waren ze niet zo happig om hem te tarten of bij hem in de buurt te komen. De honden hadden het gewonde beest moeten achtervolgen tot het uitgeput was en hij had zelf met zijn speerwerper de eerste speer geworpen. Als Zinkh niet opgewonden heen en weer had gesprongen op het moment dat hij de speer wierp, zou hij goed hebben geraakt en de kat hebben gedood. Dan zou de geest van de kat vrij zijn geweest om door de wereld der geesten te gaan zwerven en had. hij niet zo'n vernedering hoeven te ondergaan als Zinkh en zijn mannen hem nu aandeden.
Het speet Karana dat hij de kat niet had gedood. Hij hield niet van dit soort jacht. Zinkh stond voor de anderen, tussen Karana en de kat. Zijn helm gleed opzij en hing merkwaardig scheef terwijl hij met zijn speer zwaaide en doldriest zijn veiligheid in gevaar bracht door zo dicht bij de kat te komen dat de slaande poten hem makkelijk hadden kunnen raken.
Karana zag geen manmoedigheid in die daad. De kat zag eruit alsof hij alleen nog maar dood neer kon vallen. Maar opeens sloeg de kat bliksemsnel toe. Zinkh viel, met de kat boven op hem en de honden boven op de kat. De jagers sprongen naar voren, maar alleen Karana stond zo dat hij de dodelijke wond kon toebrengen. De kat viel slap neer. Karana riep de honden terug. Grommend dwong Aar de andere honden te gehoorzamen terwijl de jagers dichterbij kwamen en, nu heel voorzichtig, het lichaam van de kat van de hoofdman aftrokken. Hij had zich instinctief in een foetushouding opgerold toen het beest hem velde. Hij lag doodstil, met zijn kleren onder het bloed, van hem of van de kat, dat wist niemand. 'Deze man... is nog in leven, ja?' Zinkh klonk niet erg overtuigd. Niemand wist het zeker, behalve dat ze uit ervaring wisten dat dode mannen meestal niets zeggen.
Hij kwam langzaam uit zijn opgerolde houding. Behalve dat zijn kleren helemaal kapot waren gekrabd en hij op de plaats waar de klauwen van de kat door zijn kleren waren gegaan een paar bloedende wonden had die gehecht zouden moeten worden, leek hij de aanval goed te hebben doorstaan. Toen Zinkh zich oprolde had de kat zijn tanden in Zinkhs helm geslagen en niet in zijn hoofd. Nu kwam Zinkh overeind en keek naar zijn helm. Hij hield hem omhoog, keek naar de gaten en scheuren erin en zag dat aan de restanten van de vos die er als versiering opzat juist de kop ontbrak. Zijn blik gleed naar de dode kat. De speren van de jagers hadden allemaal een duidelijk merkteken. Alleen die van Karana waren niet gemerkt en de speer die uit de dodelijke wond stak was van hem. Zinkh keek naar de jongen, daarna naar zijn verminkte hoofddeksel en toen weer naar het kadaver vol speren.
De springende kat kan beter de vos eten dan de man, ja?' Hij zette zijn geruïneerde helm doelbewust weer op zijn hoofd. 'Deze helm heeft deze man altijd geluk gebracht.' Hij stond op en liep stijf naar Karana. Tot verbazing van de jongen zette hij de helm plechtig af en drukte hem stevig op Karana's hoofd. 'Nu moet deze helm geluk brengen aan de zoon van Torka. Nu geeft Zinkh deze hoofdbedekking dankbaar aan degene die zijn leven redt! Nu zal Karana deze helm dragen... altijd.'
Zo kwam het dat Karana het kamp van de Grote Bijeenkomst weer inkwam met de helm van Zinkh op zijn hoofd en de door speren verminkte huid van de grote kat om zich heen. Hij overhandigde de tanden van het dier aan een bedroefd kijkende Lonit en was teleurgesteld toen hij merkte dat er geen eend was voor het avondmaal.