3
Torka rende alleen over het land. Hij wist niet wanneer de dag ophield. Hij wist niet wanneer de nacht begon. Hij wist alleen dat hij achter Karana aanliep en dat het goed was om alleen te lopen. Weg van de slachtpartij op de mammoets. Eén man met één speer die probeerde te vergeten dat zijn andere speer in het lichaam van zijn totem stak.
Maar hij kon het niet vergeten. En ook dat was goed, want de herinnering werkte zuiverend en verhelderend. Ze stelde hem in staat het verleden te bekijken om te zien wat er fout was gegaan. Dat hij zijn kleine stam uit het eenzame gebied had weggevoerd in de hoop dat ze bescherming zouden vinden bij een grotere stam, dat was goed geweest. Maar te schipperen met alles waarin hij geloofde, met alles wat heilig voor hem was, dat was een belediging van de geesten der Schepping, een belediging van de grote mammoet, Donderspreker... Levenschenker... die hem en zijn volk naar een nieuwe en betere wereld had gebracht. En een belediging voor hemzelf. Het terrein, open grasland zonder pollen, maakte een behoorlijk tempo mogelijk. In het ijle, wegebbende schemerlicht zag hij Karana voor zich uit rennen. De jongen had geen poging gedaan om zijn spoor te verbergen. Karana's benen maakten bij het rennen diepe indrukken in het gras zodat Torka gemakkelijk de weg kon vinden. Hij ging harder lopen. Al gauw liepen ze naast elkaar. Geen van beiden spraken ze. Ze renden tot het donker werd en ze niet verder konden.
Ze rustten samen, zonder aandacht te besteden aan hun honger. Ze keken hoe de nacht dieper werd en de sterren erdoorheen prikten als kooltjes uit een knisperend vuur. Van ver over de toendra hoorden ze de geluiden uit het nog ver weg gelegen kamp van de Grote Bijeenkomst. De vrouwen zongen. De ouderen sloegen op trommels.
De klank van één eenzame fluit dreef door de nacht. Uit de tegenovergestelde richting, vanuit de donkere wirwar van heuvels waar de mammoets waren gevangen en gedood, klonken de stemmen van de jagers met een eigen lied: een loflied, een lied van leven voor jagers, een lied van dood voor mammoets.
De duisternis leek opeens drukkend, tastbaar, alsof een groot, zwart wezen onzichtbaar door de lucht bewoog, op hen drukte en hen van bovenaf gadesloeg. Torka keek op, half verwachtend in het donker spookachtige wolkenpartijen boven zijn hoofd te zien. Maar de lucht was helder. Het gevoel van zwaarte en onheil kwam voort uit hemzelf. Hij keek naar Karana en vroeg zich af of hij ook het gevoel had dat er iets was in de nacht. Maar de jongen staarde voor zich uit met een gesloten uitdrukking op zijn knappe gezicht. Hij zat op zijn hurken naast Torka, met zijn armen langs zijn dijen, zijn gewicht naar voren, balancerend op de bal van zijn voet. Ze waren allebei zo gaan zitten, half gehurkt, half geknield. Het was een gemakkelijke houding om te rusten en wat te slapen. Als er gevaar dreigde, konden ze meteen in actie komen, opveren en naar voren rennen. Er gingen minuten voorbij. Torka luisterde naar het gezang in de verte en werd zich ook bewust van zachtere klanken: kleine geluidjes, geritsel en geschuifel, een zacht, zijdeachtig gefluister in het gras van allerlei beesten die ongezien passeerden. Zijn hand greep de schacht van zijn speer steviger beet. Zijn blik gleed over het in duisternis gehulde land en richtte zich vervolgens op de jongen. Maar in plaats van een jongen zag hij een man. Een man die zo op Navahk leek, dat Torka werkelijk even huiverde. Weer was de nacht drukkend. Hij probeerde de spanning te verminderen. 'Zo. Weer gaat Torka achter Karana aan en treft hij hem alleen in het donker aan. Je bent nog steeds makkelijk te volgen.' 'Alleen omdat ik hoopte dat je me zou volgen.' Karana keek opzij en zijn lippen verstrakten zichtbaar. Er lag een vermoeide en bedroefde blik in zijn ogen. 'Of jouw pas is met de jaren trager geworden, Torka, of je bent niet tegelijk van het jachtterrein vertrokken. Heb je gejaagd? Heb je het leven genomen van wat voor ons een totem is? Heb je je speer in het bloed van mammoet gedoopt?' Karana vroeg het zacht en aarzelend, alsof hij niet zeker wist of hij wel een antwoord wilde krijgen.
'Ik heb gedood. En door te doden heb ik ervoor gezorgd dat Navahk niet kon doden. Voorheen was hij geen vriend. Nu is hij een vijand.' 'Hij is altijd al je vijand geweest, Torka. En die van mij. Dat zal zo blijven totdat hij sterft.' De blik van de jongen was nu niet meer vermoeid maar heel intens. 'Ik heb geluisterd naar de wind, Torka. En nu moet jij naar mij luisteren. Ik heb de wind door mijn geest laten stromen als een rivier die over een rotsige rivierbodem stroomt. Ik heb de wind — de geest van de wind — met grote teugen gedronken en de wind heeft Karana verteld dat hij en Torka niet in één wereld kunnen leven met Navahk.' 'Ik ken geen andere wereld.'
'Denk nog eens goed na. Het antwoord zal je wel te binnen schieten. Je hebt me gewaarschuwd om de woorden niet meer te zeggen. Ik zal jouw wens en mijn belofte eerbiedigen. Maar ik blijf niet in het kamp van de Grote Bijeenkomst. Ik zal Aar meenemen en uit de wereld der mensen wegtrekken. Het is geen goede wereld.' Torka knikte. Hij nam de jongen op en zag hoe ernstig hij het meende. 'Met andere mensen leven is moeilijk. Er moeten compromissen worden gesloten. Misschien heb ik dat te veel gedaan, maar we wonen in dit kamp te midden van veel verschillende volkeren.' 'En als de hoofdman het fout heeft? Moet iedereen hem dan volgen?'
'Als anderen geen reden zien om hem tegen te spreken, ja.' 'Omdat het altijd zo is geweest, vanaf het begin der tijden?' Karana confronteerde Torka met dezelfde vraag die hij zelf zo vaak had gesteld. Het was een antwoord dat geen antwoord was, maar hij kon geen beter antwoord bedenken. 'Iemand moet de leiding hebben,' zei hij uiteindelijk, 'en de oude gewoonten hebben hun waarde bewezen.'
'Als Torka dat geloofde, zou hij nooit een speerwerper hebben gemaakt of een nieuw soort speerpunt hebben ontworpen. Als alle mannen dat geloofden, zou alles altijd hetzelfde blijven, nooit beter worden, nooit slechter worden, maar altijd hetzelfde blijven. En voor zover Karana's ogen hebben gezien, blijft niets in de wereld altijd hetzelfde. Rivieren die helemaal bevroren zijn in de donkere tijden, smelten en gaan stromen in de tijden van zon. Soms stijgen ze zo dat ze buiten hun oevers treden en nieuwe geulen maken. De aarde beweegt. De witte bergen wandelen. Stenen pieken baren wolken waar een vuurregen uitkomt. Umak heeft me geleerd dat in nieuwe tijden mensen zich nieuwe gewoonten eigen moeten maken, willen ze niet sterven. In dit kamp zou Lorak, als de mammoets niet waren gekomen, zijn volk hebben laten vasten en bidden totdat ze verhongerden, ook al lag er bizonvlees voor het grijpen. En om te worden geaccepteerd door de mensen van dit kamp is Torka een totaal andere man geworden!'
'Nee, Karana. Maar ik ben hier geen hoofdman, behalve in mijn eigen kuilhut. Je moet nog leren dat een man meer dan zijn eigen trots te verliezen heeft wanneer hij de verantwoordelijkheid heeft voor het leven van zijn vrouwen en kinderen. Dit is een goed kamp voor ons geweest. De mannen in dit deel van de wereld zijn goede mannen. Hun vriendschap is plezierig geweest. Ze hebben jou Leeuwendoder genoemd en je bent te midden van hen een man geworden. Heel wat jonge meisjes kijken met hoopvolle blikken naar je. Heel wat volwassen mannen zijn jaloers op wat er tussen jou en Sondahr is. Heel wat jongens noemen jou hun vriend. Zou je dat alles niet missen, Karana, als je alleen was? Alleen in een wereld zonder mensen, met alleen de wind om met jouw geest te spreken? Al je besluiten zijn makkelijk omdat je enkel aan je eigen leven hoeft te denken.'
'Jij blijft dus?'
'Tot de tijd van de lange duisternis is gekomen en weer voorbij is gegaan, ja. Ik wil mijn gezin niet in gevaar brengen door Navahk uit te dagen.'
'Hij heeft je te schande gemaakt. In Supnahs kamp en nu weer op de Grote Bijeenkomst. Hij zal Lonit van je af proberen te pakken. Hij heeft je gedwongen je totem het leven te ontnemen. Hij is...' '... een man die me niet nog eens te schande zal maken. Ik ben niet bang voor hem en voor zijn toverij.'
Karana zweeg. Toen zei hij: 'Ik ben de reden dat hij je haat.' Hij zei het heel zachtjes.
'Nee. Hij en ik zien elkaar zoals we werkelijk zijn. Hij haat me omdat hij weet dat ik hem doorzie. Niet omdat ik het leven heb gered van een jongetje wiens leven hij aan de wind toevertrouwde.' 'Hij wilde dat ik doodging. Dat wil hij nog steeds. Mijn aanwezigheid herinnert anderen eraan dat hij niet zonder fouten is. Daarom haat hij mij.'
'Dan moet je vooral alleen weglopen en hem geven wat hij wil!' 'Ik ben zijn zoon.' Het was of de bekentenis uit een open wond werd gerukt.
Torka knikte. Ja. Op de een of andere manier had hij het altijd al geweten. Maar zijn hoofd schudde langzaam van nee. 'Nee,' zei hij. 'Ik heb je mijn zoon gemaakt.'
Karana's liefde voor Torka was op dat moment zo groot dat hij bijna niet meer kon praten. Maar toch konden woorden de waarheid niet veranderen. 'Jij bent de vader van mijn hart. Maar ik heb het wild opgeroepen en ik heb de mammoets opgeroepen om te sterven op de speren van de mens. En als de geesten zich tegen ons keren, is het vanwege mij, omdat ik van zijn bloed ben, omdat ik dezelfde krachten heb als hij en niet weet hoe ik ze moet gebruiken!' Weer knikte Torka, maar deze keer glimlachte hij. Hij sloeg een arm om Karana's schouder en trok hem tegen zich aan. 'Dan moet je dat leren, Leeuwendoder. Omwille van ons allemaal moet je het leren. Je bent nu een man. Het wordt tijd dat je ophoudt met weglopen. Het wordt tijd dat je Navahk trotseert. Of we willen of niet, we moeten samen met hem op deze aarde leven.'
Ze gingen terug naar het hoofdkamp. Tegen de ochtend waren ze binnen de muur van beenderen en slagtanden. De honden keften en verdrongen zich om hen te begroeten en zich te beklagen omdat ze achtergelaten waren terwijl er iets te jagen viel. De ouden, de zieken en de vrouwen en kinderen dromden samen om te horen hoe de mammoets waren geveld. Torka vertelde hun met mooie woorden wat ze wilden horen en hield zijn mening voor zich. Dit waren mammoeteters en dus vertelde hij hun over het jachtterrein, over de moed van de mannen die het gevaar tegemoet traden, over hun voorbereidingen voor de jacht, over de speren die ze op de prooi afschoten, en over de afmetingen van de mammoets die dood in het meer lagen te wachten op de ervaren handen van de vrouwen die er nu op uit zouden trekken om hen in stukken te snijden en hun levensgeesten te eren door hen tot vlees en huiden en nuttige werktuigen voor het volk te verwerken.
Her volk juichte terwijl Torka het trieste beeld probeerde te vergeten van het kalfje dat onder water gleed, zijn lijfje vol speren en zijn laatste gemekker en laatste levensadem onopgemerkt, behalve als bloederige belletjes die zijn dood verkondigden. Hij probeerde te vergeten hoe Navahk op het lichaam van de stervende koe had gehurkt en kracht had geput uit het genoegen dat haar doodspijn hem gaf. Karana wendde zich af omdat hij de vleierijen niet wilde horen. 'Karana! Jouw vrouw Pomm, ze heeft trots gewacht!' Hij rolde getergd met zijn ogen terwijl Pomm zich koppig door de menigte werkte als een kleine, dikke neushoorn zonder hoorn die in de aanval ging. Maar deze neushoorn had slierten witte ganzenveren langs haar hoofd hangen. Hij kon zich niet herinneren ooit iets belachelijkers te hebben gezien. Voordat hij haar weg kon duwen grepen haar sterke, dikke vingers zijn elleboog stevig vast en duwde ze zich zwijmelend als een jong meisje tegen hem aan. 'Pomm heeft een zacht bed voor de terugkerende jager gemaakt!' zei ze met een zelfvoldane grijns. 'In Pomms hut wachten de terugkerende jager zoete ballen vet en bessen om de kracht te herstellen van iemand die...'
'Ik heb niet gejaagd. Karana's speren hebben niet het bloed van mammoeten geproefd en hij zal hun vlees ook niet eten, noch met Pomm, noch met iemand anders. Laat me met rust, vrouw! Laat mijn mouw los en zoek een man van je eigen leeftijd om achterna te lopen!'
Met Aar aan zijn zijde draaide hij opeens scherp naar links, zodat hij zich uit Pomms greep losrukte. Ze bleef beschaamd en verbaasd staan met een handvol van zijn gescheurde, met stenen versierde franje door haar vingers gevlochten.
Haar gezicht werd rood alsof hij haar had geslagen. 'Het zal je berouwen, zoon van Man Die Met Honden Loopt! Pomm vergeet noch vergeeft degenen die haar toverij versmaden! En Zinkh zal je betaald zetten dat je zijn helm niet hebt gedragen en je hebt afgekeerd van mij, zijn grote, prachtige geschenk aan jou!' Hij hoorde hoe zij hem krijsend nariep, maar in het lawaai van de menigte was het makkelijk om woorden die hij niet wilde horen te negeren. Een paar oudere mannen plaagden hem terwijl hij langsliep, en een van hen, een magere man, vroeg of hij soms mocht hebben wat de jonge jager duidelijk niet wilde.
'Neem haar en weet dat Karana de geesten eeuwig zal danken voor je welwillendheid!' snauwde hij. Hij hoorde het blijde geschater van de man en het gelach van de anderen terwijl hij door het kamp liep, langs de familie van Grek en langs een leuk jong meisje dat op hun dochter Mahnie leek. Ze staarde hem aan als iemand die graag iets wil zeggen maar niet de juiste woorden kan vinden. Ja. Het was inderdaad Mahnie. Ze zag er nog steeds uit als een pop in haar lichtgewicht hertenleren tuniek en broek, met haar dikke, zwarte haar los en glanzend om haar schouders. Ze was dus nog steeds een meisje. De vrouwen van zijn stam droegen hun haar gevlochten en in een knot op hun hoofd als teken van volwassenheid. Wallah knikte naar hem toen hij langsliep en hij voelde zich verplicht haar groet te beantwoorden. Hij had Grek en zijn vrouw altijd graag gemogen. Wallah was ruw en openhartig, maar even vriendelijk en trouw als haar man. Naast haar stond Naiapi zwijgend naar hem te kijken. Ze was nog steeds een knappe vrouw en aan haar heerszuchtige kin en mond te zien nog steeds even hard en meedogenloos als hij zich kon herinneren. Vanuit zijn ooghoeken keek hij of hij Pet zag. Die moest nu toch inmiddels wel een mooie vrouw zijn. Maar als ze ai met Navahk en zijn volk was meegekomen, zag hij haar in elk geval nergens. Het meisje Mahnie had eindelijk haar tong teruggevonden en riep hem zachtjes toen hij haar passeerde.
'Karana...' stamelde ze. 'Ik wist dat je nog zou leven. Ik ben blij je hier in dit kamp te zien.'
Hij zei niets tegen haar. Haar woorden irriteerden hem, want ook al was ze blij, hij was dat niet. Hij wilde dat hij ver weg was. Hij wilde dat hij weer in het Dal der Liederen was en op antilopen ging jagen in de rivier van gras, in het verboden gebied waar de mens niet op mammoets jaagde en waar Torka met niemand rekening hield behalve met de geesten, het weer en het land.
Lonit stond met Sondahr op de Heuvel der Dromen. Met een oneindig sierlijk gebaar wenkte de tovenares Torka. Hij was verbaasd zijn vrouw bij Sondahr te zien en liet de ouderen en de kinderen staan. Hij nam aan dat de vrouwen zijn hulp nodig hadden om zich voor te bereiden op de tocht naar het slachtkamp. 'Ik moet met de anderen mee. Ze zullen me nodig hebben om de geesten voor hen op te roepen,' zei Sondahr toen Torka bij haar en Lonit kwam op de heuvel van de sjamanen. 'Torka en Lonit, blijven jullie hier tijdens mijn afwezigheid. Het zal goed voor jullie zijn om met elkaar te praten zonder dat iemand jullie stoort.' Zonder hem de tijd voor een antwoord te geven liep ze langs hem heen. Haar veren mantel zweefde achter haar aan. Ze hield haar hoofd fier opgeheven.
Torka kreeg opeens een bang voorgevoel. 'Is Aliga dood? Is alles goed met de kinderen?'
'Ze maken het allemaal goed. Zelfs Aliga. Sinds Navahk in dit kamp is, voelt ze zich veel sterker. Ze is de hele tijd wakker en doft zich op als een jong meisje. Daarom heeft Sondahr jou gevraagd om hier te komen... zodat we misschien... zodat ik misschien...' Ze keek naar de grond, ademde snel en kwam met moeite uit haar woorden. Hij begreep er steeds minder van. Hij stak zijn hand uit en draaide haar gezicht naar zich toe. 'Wat probeer je te zeggen?' Haar gezicht was asgrauw. 'Alleen dat Sondahr me heeft laten inzien dat ik een domme vrouw ben geweest. Ik heb dingen gezien die er niet waren... en ik heb niet willen zien wat echt en waar is.' Hij schudde zijn hoofd. 'Ik weet niet waar je het over hebt.' Ze beet op haar lip en schudde heftig haar hoofd, alsof ze iets in zichzelf tartte om haar het zwijgen op te leggen. 'In dit kamp of in welk ander kamp dan ook, in het land van de mammoeteters of in de Gang der Stormen, in deze wereld of in de wereld hierna, wat Torka ook doet, Lonit zal het zonder te vragen accepteren. En waar Torka ook gaat, Lonit zal altijd aan zijn zijde zijn. En als Torka's geest met de wind meegaat zal Lonits geest met die van Torka meegaan, voor altijd en eeuwig... als dat tenminste is wat Torka wil?' 'Als dat is wat ik wil?' Haar verklaring was zo plotseling dat hij niets meer kon zeggen. Ze keek hem vrijmoedig aan. Ze hield haar mooie hoofd fier omhoog en haar ogen keken recht vooruit, maar ze stonden vol tranen en ze trilde. Opeens begreep hij het. Hij trok haar naar zich toe en hield haar stevig vast terwijl hij besefte dat hij degene was die dom was geweest. Waarom had hij niet gezien dat ze hem helemaal verkeerd had begrepen en wanhopig verlangde naar een bevestiging van zijn liefde?
'Vergeef me,' zei hij terwijl hij haar zachtjes kuste en haar ogen met zijn lippen sloot. Hij blies de adem van zijn leven in haar neusgaten en mond, totdat hij haar lichaam eindelijk met het zijne voelde versmelten. Toen tilde hij haar op en droeg haar de hut van Sondahr binnen, hoog op de Heuvel der Dromen.
De vetlamp brandde nog. De kamer was vol ochtendlicht en schaduwen. Hij legde Lonit op een bed, gooide zijn speer neer, kleedde zich uit en ging naast haar liggen. 'Torka zou nooit jouw dood wensen, Enige Vrouw Op Aarde. Nooit. Want dat ben jij voor mij... de enige vrouw die ik ooit zal beminnen of begeren. En op een dag, als de geesten toestaan dat we samen oud worden - zo oud dat onze geesten ernaar verlangen om van ons lichaam te worden bevrijd en opnieuw leven en jeugd te zoeken — dan zullen we samen met de wind meegaan, een met elkaar en onbevreesd. Maar nu zijn we jong en Torka heeft maar een verzoek aan Lonit. Ik vraag haar enkel haar liefde, verenigd met die van mij, voor altijd en eeuwig. Met een snik sloeg ze haar armen om hem heen en hield hem vast alsof ze bang was dat de krachten der Schepping neer zouden dalen en hem uit haar leven zouden wegrukken.
Later, toen ze naakt in de hut van Sondahr op de Heuvel der Dromen lagen, ineengestrengeld na het vrijen, sliep Lonit en mompelde wat omdat ze boze dromen had. Torka hield haar tegen zich aan en keek hoe de schaduwen veranderden naarmate de zon zijn hoogtepunt bereikte en daarna weer langzaam langs de hemel afdaalde op zijn onvermijdelijke tocht naar schemering en duisternis. Hij viel in slaap, maar werd weer wakker en staarde naar de kamer waarin hij lag. Mammoetslagtanden boven zijn hoofd. Mammoethuid en mammoetbeenderen en mammoethaar, overal om hem heen en onder hem.
Visioenen van de jacht overweldigden en verstikten hem. Herinneringen aan het mammoetjong, aan het geschreeuw van de vastzittende, stervende dieren, aan Navahk die woest en wreed een levend dier in stukken sneed en aan de dodende speer die hijzelf had geworpen. Je hebt het dier gedood dat je totem is!
Hij kwam overeind, zo vol verdriet dat hij nauwelijks nog adem kon halen. De warme, geurige ruimte van de hut benauwde hem opeens. Lonit bewoog slaperig naast hem en stak haar hand naar hem uit. 'Wat is er?'
Hij pakte haar handen, trok haar overeind, kuste haar en zei dwingend: 'We moeten weggaan uit deze hut. Het is niet goed voor ons om hier te zijn. En wat de anderen ook tegen je zeggen, jij gaat niet met de andere vrouwen mee naar het slachtkamp.' Ze knipperde met haar ogen, verschrikt en gealarmeerd door zijn dwingende toon. 'Ik zal doen wat Torka mij opdraagt.' Hij kuste haar snel. 'Kleed je dan aan. Ga terug naar onze eigen hut en naar onze kinderen.'
Maar Torka ging niet met haar mee. Hij kleedde zich aan, pakte zijn speer en liep zachtjes door het kamp en door de opening in de muur van beenderen. Hij bleef lopen tot hij op de oever van het nabijgelegen meer aankwam. Geheel gekleed, met zijn speer in zijn hand, sprong hij in het ondiepe water om zichzelf, zijn kleren en zijn wapen te reinigen van mammoetbloed. Maar ook al zwom en spatterde hij rond tot hij doodmoe was, het was niet voldoende. Hij voelde zich onrein, alsof het bloed van deze jacht nooit meer zou worden weggewassen.