51
Het was al een uur dag toen de Demonen aanvielen. Ze zwermden uit over het front van de Carolan en kropen over het puin van de vernielde Elfsteek om zich op de muren van het zesde bordes te storten. Nu ze niet meer verzwakt waren door de macht van de Ellcrys of werden tegengehouden door de gruwel van de Afschrikking stoorden de Demonen zich niet aan de pijlen en speren die op hen neer regenden en rukten op. Golf na golf van zwarte lijven kwam de bossen uit. Primitieve haken, gemaakt van buitgemaakte wapens, werden aan dikke gevlochten twijgen over de rand van de poort en de muur gegooid. Daarmee klommen de Demonen omhoog.
De verdedigers stonden klaar - Kerrin met de Thuiswacht op de poort, Stee Jans met het Vrijkorps op de linkermuur en Amantar met de Rotstrollen op de rechter. Terwijl de aanvallers klommen, hakten de verdedigers de gevlochten twijgen door. Schreeuwend vielen de Demonen naar beneden. Lange Elfenbogen zoefden en een hagel van zwarte pijlen trof de aanvallers. Maar de Demonen bleven komen en wierpen opnieuw haken uit. Hele boomstammen met treden erin uitgehakt, werden tegen de poort gezet, en de Demonen klommen ermee omhoog. De verdedigers werden getroffen door knuppels en stenen die vanuit de zwarte massa beneden werden geworpen. Keer op keer werden de Demonen teruggeslagen, maar uiteindelijk veroverden ze de muren en ontstond er een fel gevecht van man tegen Demon. Aan weerszijden van de Elfsteek verspreidden de Demonen zich over de hele rotswand en klauwden zich hardnekkig een weg naar de rand van de Carolan. Daar wachtten de Elfenruiterij, de Oude Garde van het Legioen, Dwergpioniers en losse eenheden van andere groepen verdedigers. Ehlron Tay voerde het bevel. Hij leidde de ene aanval na de andere op de zwermen aanvallers die boven de rand verschenen en sloeg ze van de Carolan. Maar de gelederen van de verdedigers waren dun en de Carolan was lang, met nogal wat begroeiing waarin de Demonen zich verscholen. Losse groepjes begonnen door te breken en de flanken van de Elfen hadden het zwaar te verduren. Op de Elfsteek doorbraken de Demonen de poort van het zesde bordes. Ze sloegen zich door de verdediging heen, braken de grendels en balken waarmee de poort dicht zat en wierpen hem wijd open. Ze stroomden door de opening en klauwden zich een weg omhoog over hun eigen lijken. Amantar hield op de rechtermuur stand, maar Stee Jans en zijn gedecimeerde Grenslanders werden steeds verder teruggedreven. In het midden van de verdedigingslijn verzamelde Kerrin de Thuiswacht voor een tegenaanval, in een vertwijfelde poging de Demonen terug te werpen. De Elfenjagers stormden op de huilende massa af, sloegen de Demonen opzij en vertraagden zo de aanval. Het zag er even naar uit dat de Thuiswacht de poort zou heroveren. Maar toen wierpen enkele Furiën zich met verscheurende klauwen en tanden van de muren op de aanvallende Elfen. Kerrin viel stervend op de grond. De tegenaanval liep vast en werd opgegeven. Langzaam trokken de verdedigers zich over de Elfsteek terug naar de open poort van het zevende en laatste bordes, waarbij ze hun gelederen dicht opeen groepeerden voor het geval dat de vijand wilde doorbreken. Terwijl Amantar en Stee Jans het midden bezetten, gingen de verdedigers achter de muren, waarop de poort dichtging. Beneden verzamelden de Demonen zich opnieuw.
Driehonderd meter oostelijk van het bordes zag Ander Elessedil uit over het slagveld en voelde zijn hoop slinken. Achter hem was het cordon van de Zwarte Garde rond de Levenstuinen. Hij keek even naar Kabal. die het bevel voerde, en toen naar Allanon. De Druïde zat naast hem op Artaq en keek onbewogen naar de op en neer golvende strijd. 'Allanon, we moeten iets doen,' fluisterde hij ten slotte. De Druïde keek voor zich. 'Nog niet. Wacht.'
Langs de hele rand van de Carolan bleven de Demonen opdringen en de flanken van de Elfenlinies bedreigen. In het zuiden hadden ze een klein bruggenhoofd dat steeds groter werd en waar ze de aanvallen van Elfenruiterij afsloegen die hen wilden verdrijven. In het noorden hielden Dwergpioniers nog steeds stand bij reeksen aanvallen, waarbij de vindingrijke Browork ruiterij en infanterie steeds wist te verzamelen en telkens de Demonen van het plateau sloeg. Ehlron Tay reed aan het hoofd van een afdeling ruiterij naar het zuiden om daar het terrein te heroveren. Ze bestormden met laag geheven lansen de Demonen. Het werd een verschrikkelijke botsing met veel geschreeuw, en de strijd woedde zo hevig dat er van een afstand geen onderscheid tussen vriend en vijand viel te maken. Maar bij beëindiging van het gevecht waren de Elfen op de terugtocht. De linkerflank van de verdediging werd snel opgerold en de Demonen drongen begerig op. Toen ging de poort van het zevende bordes in gruzelementen en de Demonen stroomden erdoor. De verdedigers werden teruggeslagen en het leek op een totale overrompeling. Maar de Trollen kwamen met een onverwachte woeste tegenstoot die de Demonen terugdreef door de poort, en de muren werden voor korte tijd heroverd. De Demonen groepeerden zich weer met de grootste en gevaarlijkste van hen voorop, en de horden braken weer door. Deze keer konden zelfs de Rotstrollen hun opmars niet stuiten. De verdedigers sleepten hun gewonden mee, gaven de poort op en trokken zich terug naar de rand van het plateau.
Inmiddels hadden de Demonen zowel de noordkant als de zuidkant van de Carolan in handen en dreven de verbeten Dwergen terug, waarbij de flanken helemaal werden teruggeslagen. Langzaam maar zeker werden de Levenstuinen een eiland in het door Demonen bedreigde slagveld. Ehlron Tay werd van zijn paard gerukt. Zwaargewond werd hij door zijn soldaten in veiligheid gebracht en weggedragen. Browork had vele verwondingen, en overal waren Demonen om hem heen. De Oude Garde had een derde van haar sterkte verloren. Twee Vleugelruiters waren neergehaald en de drie die overbleven, waaronder Dayn, waren naar de Levenstuinen gevlogen om Allanon bij te staan. Overal waren de Elfen en hun bondgenoten op de terugtocht.
De verdedigers van de Elfsteek waren door de aanvallers naar de rand van het bordes teruggedrongen. Stee Jans hield het centrum in handen, omringd door de mannen van zijn Vrijkorps. Elfen en Trollen bezetten de flanken. Het was iedereen duidelijk dat ze het niet lang konden houden. De getekende Grenslander zag in een oogopslag het hachelijke van hun positie. Beneden liepen de Demonen te hoop voor een nieuwe aanval. Links en rechts langs de rand van het plateau waren de gelederen van de verdedigers teruggeslagen en verdrongen zich bij het bovenste bordes. Nog even en er was geen ontkomen meer aan. Ze moesten razendsnel achteruit om zich voor de Levenstuinen te hergroeperen, waar ze hun kracht weer konden ontplooien met steun van de Zwarte Garde. Maar daar was tijd voor nodig, en iemand moest hun die tijd geven.
Met wapperende rode haren greep de aanvoerder van het Vrijkorps het strijdvaandel van zijn eenheid en stak het tussen de stenen van de weergang. Hier zou het Vrijkorps standhouden. Hij verzamelde zijn Grenslanders en formeerde een smalle slagorde in het midden van de borstwering. Toen beval hij de Elfen en Trollen zich terug te trekken. Niemand die protesteerde; Stee Jans voerde het leger aan. Snel verlieten ze de Elfsteek en trokken terug naar de gelederen van de Zwarte Garde. Binnen de kortste keren stond het restant van het Vrijkorps alleen.
'Wat doet hij?' riep Ander Allanon toe. Maar de Druïde gaf geen antwoord.
De Demonen vielen aan. Ze bestormden huilend de weergang. Het Vrijkorps weerstond vreemd genoeg de aanval en dreef hen terug. Al die tijd bleven de Elfen buiten schot en ontkwamen aan de dreiging. Weer drongen de Demonen op en weer dreef het Vrijkorps hen terug. Er bleven niet meer dan dertig Grenslanders in leven. Hun leider bleef de onverschrokken Stee Jans. De gevluchte verdedigers van de Elfsteek hergroepeerden zich voor de Levenstuinen en keken naar het kleine groepje mannen dat standhield tegen de aanvalsgolven van de Demonen. Over de gelederen viel stilte. Ze wisten hoe het af ging lopen.
De hele Carolan lag nu open. Stee Jans rukte het strijdvaandel uit de stenen en hief het hoog boven zijn hoofd. Toen bewoog de kleine strijdmacht zich langzaam en ordelijk terug naar de Carolan, terug naar de Elfen die de Levenstuinen omringden. Niemand van hen rende. Ander blies scherp sissend door zijn lippen. Het was een hopeloze terugtocht. Naast hem verscheen het geschonden gezicht van Browork. 'Het is te ver, Grenslanders!' mompelde hij in zichzelf. Een golf Demonen kwam grommend over de rand van het plateau. Ze drongen over de hele linie massaal op. 'Rennen!' fluisterde Ander. 'Rennen, Stee Jans!' Maar er was geen tijd meer om te rennen. Gegil vervulde de ochtendlucht en het hele Demonenleger schoof naar voren. Toen kwam Allanon in actie. Hij zei iets tegen Dayn en hij kreeg de teugels van Danser in handen. Even later zat hij op de reusachtige Roe en verhief zich in de lucht. Ander en de hem omringende mannen keken de Druïde verbijsterd na. Allanon vloog hoog boven de Tuinen met wapperend gewaad en zijn armen geheven. Op de Carolan hielden de Demonen in en keken in de lucht. Toen klonk er een geweldige donderslag over het grasland, alsof de aarde woedend openspleet, en blauw vuur schoot uit de vingers van de Druïde. In een boog die de hele opmars van de Demonen bestreek, verteerde het vuur de voorste rijen aanvallers tot as. Gehuil en gegil steeg van de Demonen op toen de muur van vuur voor hen oprees en hen terug deed wijken van het omsingelde Vrijkorps.
De Elfen brulden van opwinding. Een smalle doorgang opende zich door de ring van vuur naar de Levenstuinen en het ingesloten Elfenleger. De Grenslanders benutten deze doorgang snel, want de val kon elk moment dichtklappen. Overal om hen heen raasden de Demonen, maar het vuur hield hen op een afstand. Rennen! riep Ander in stilte. Jullie hebben nog een kans! De Grenslanders renden terug en de afstand werd kleiner. Een paar Furiën zetten de achtervolging in, verblind van razernij, en sprongen door de vlammen. Maar Allanon zag hen. Zijn vuist ging omhoog. Druïdenvuur schoot in de katachtigen en ze verdwenen in een vuurzuil die hun einde betekende. Hoog in de lucht liet Danser zijn strijdkreet horen.
En toen maakten Stee Jans en zijn Vrijkorps zich los van het vuur en waren weer binnen de veiligheid van de Elfenlinies. Ze werden met gejuich verwelkomd en de strijdvaandels van de Vier Landen gingen omhoog.
Op de Carolan brandde het Druïdenvuur nu lager, maar de Demonen waagden zich nog niet verder. Nu de Furiën zo gemakkelijk waren vernietigd, hadden ze geen zin in een confrontatie met Allanon. Ze verdrongen zich achter de muur van vlammen en gromden woedend naar de eenzame vliegende figuur. Ze wachtten af. De Druïde gleed spiedend voorbij. Hij wist wat er nu moest gebeuren. Het ging om een uitdaging die een van de Demonen moest beantwoorden. Alleen de Dagda Mor kon dit aan, en hij zou het doen, zo geloofde Allanon, want hij had geen keus. De Dagda Mor kon de magie van de Elfenstenen net zo voelen als Allanon. Ook hij kon weten dat Wil Ohmsford de Stenen had gebruikt, dat de zoektocht naar het Bloedvuur was geslaagd, en dat hetgene dat hij het meeste vreesde nu dreigde - de wedergeboorte van de gehate Ellcrys en het herstel van de Afschrikking. Het was een gevaarlijke fase voor de Demonenheerser. Zijn Wisselkind was dood. Zijn Maaier had gefaald. Zijn leger was gestuit. Als hij het hierbij liet, met het hele Westland in handen, had hij verloren. De Ellcrys was de sleutel voor het overleven van de Elfen. De moederboom moest worden vernietigd en de grond waarop ze had gestaan moest zodanig worden bewerkt dat er nooit meer iets groeide. Dan kon hij op zijn gemak het zaad onderscheppen en de laatste Uitverkorene elimineren. Dan konden de Demonen er zeker van zijn dat ze niet meer uit het land werden verbannen. Maar dat zou allemaal niet gebeuren zolang Allanon bestond. De Dagda Mor wist dat, en nu moest hij handelen...
Bij de Demonen steeg een vreselijk gehuil op. Van onder de rand van de Carolan verhief zich een grote zwarte schim aan de ochtendhemel. Allanon keerde zich om. Het was het gevleugelde wezen dat Wil en Amberle tijdens hun vlucht vanuit Havenstede bijna had gegrepen. De Druïde zag het wezen nu duidelijk, als een monsterlijke vleermuis, glad bevederd en leerachtig, en met kromme poten en klauwen. Hij had verhalen gehoord over zulke vleermuizen toen hij diep in Noordland woonde, maar toen had hij er nooit een gezien. Het wezen zweefde boven de Demonenhorde met een hoog, ijzingwekkend gegil dat de massa beneden deed verstommen.
Allanon verstijfde. Op de nek van het vliegende monster zat de Dagda Mor. De uitdaging was aanvaard.
De Druïde liet Danser een scherpe wending maken. De vleermuis scheerde omlaag met de Demon diep over zijn nek gebogen. In zijn hand gloeide de Machtsstaf rood op. Allanon wachtte en hield Danser stil. De vleermuis schreeuwde van opwinding. Het rode vuur schoot uit de Machtsstaf, maar net iets te laat. Danser maakte onder leiding van de Druïde een scherpe wending en boog plotseling naar links af. Toen het gevleugelde monster omlaag dook, troffen zijn klauwen geen doel. Het Demonenvuur sloeg in de Carolan in en Allanon liet Danser het ontwijken. De vleermuis was zwaar en traag in zijn vlucht. Toen hij opsteeg, vloog de Druïde eronder en sloeg terug. Blauw vuur schroeide de vleugels en de romp van het monster en verzengde zijn lederen huid. Het stootte schrille kreten uit.
Maar het vloog terug en weer bracht de Dagda Mor de Machtsstaf omlaag. Demonenvuur sneed door de ochtendlucht en schoot voor de Druïde en zijn lastdier langs. Voor hen hing een muur van vlammen, en deze keer was er geen uitwijkmogelijkheid. Danser aarzelde geen moment. Met een schreeuw vloog de reusachtige Roe omhoog, bracht Allanon weg van het vuur, en vloog omlaag over de Carolan. Vanuit de Levenstuinen klonk gejuich van de Elfen en hun bondgenoten. De Demonen vielen weer aan, en hun zware voorvechter dook omlaag. Weer was Danser sneller. De reusachtige Roe vloog boven het plateau. Demonenvuur schoot uit de Machtsstaf langs de Roe en verbrandde het grasland tot as. Danser wendde naar links, toen naar rechts en veranderde zo snel van richting dat de Dagda Mor zijn vuur niet in stelling kon brengen. Allanon vocht al die tijd terug. Druïdenvuur vrat door de monsterlijke vleermuis en brandde hem steeds weer, tot er rook uit zijn geteisterde lichaam wervelde tijdens zijn vlucht. Het was een angstaanjagend duel dat de Druïde en de Demon heen en weer dreef boven het geschonden oppervlak van de Carolan, waarbij ze wendden en keerden om de overhand te krijgen. De strijd ging enige tijd gelijk op. De vleermuis was zwaar en gemakkelijk te treffen, maar tevens sterk en schijnbaar onkwetsbaar. Danser was gewoon te snel en werd eenvoudig niet door het vuur getroffen. Maar toen de tijd verstreek en de strijd voortduurde, begon de Roe moe te worden. Ze vloog al drie dagen in dienst van de strijd en haar krachten namen snel af. Ze wendde steeds opnieuw boven de Carolan en het Demonenvuur kwam steeds nader. De verdedigers werden stil. Ze dachten allemaal hetzelfde. Vroeg of laat zou de Roe het laten afweten en de Druïde het onderspit delven. Dan had de Demonenheerser gewonnen. Even later leek de vrees bewaarheid. Vuur schoot door de vleugel van de grote vogel toen hij plotseling naar links week. Danser begon meteen vleugellam naar de Carolan te cirkelen. De Elfen slaakten een kreet van afschuw. Weer flitste de Machtsstaf. en weer brandde het vuur in de aangeslagen Roe. De vleermuis wentelde met gestrekte klauwen omlaag. Wanhopig maakte Allanon een wending toen het monsterlijke wezen op hem neerdook, en zijn gebalde vuisten gingen omhoog. De vleermuis raakte hem bijna toen blauw vuur van Allanons vingers spatte. De hele kop van de vleermuis leek te ontploffen en te verdwijnen. Maar door zijn snelheid schoot hij door naar de getroffen Danser. Tien meter boven de Carolan botsten de vleermuis en de Roe met verschrikkelijk geweld op elkaar en vielen onder geschreeuw van hun berijders als een blok naar beneden. Ze kwamen met een daverende klap neer. Danser sidderde heel even en lag stil. De vleermuis bewoog helemaal niet meer.
Op dat moment zag ieder de strijd als verloren. Danser en de Vleermuis waren dood. Allanon lag met brandwonden languit op de grond. Alleen de Dagda Mor kwam in beweging. Hij bevrijdde zijn ene been van onder de vleermuis en kwam op de Druïde af. Allanon hief moeizaam zijn hoofd. Langzaam sleepte de Dagda Mor zich voort tot hij op drie meter van de gevallen Druïde stond. Met een van haat verwrongen gezicht hief de Demon de Machtsstaf, die in zijn handen begon te gloeien.
'Allanon!' hoorde Ander Elessedil zichzelf roepen, en de echo weerkaatste in de ontstane stilte.
Misschien hoorde de Druïde het. Hij kwam hoe dan ook overeind, ontweek de vuurstraal die op hem af werd geschoten en bewoog zich zo snel, dat hij boven op de Dagda Mor zat voor deze de Machtsstaf opnieuw in stelling kon brengen. De Demon probeerde met de staf te zwaaien, waarop Allanon het knoestige ding met twee handen beetpakte. Demonenvuur flitste op in de staf en deed de Druïde hevige pijn. Maar zijn eigen magie kwam hem te hulp en het blauwe vuur vermengde zich met het rode. De Druïde rolde met de Demon over de grond in hun worsteling om de staf.
Toen sprak Allanon zijn laatste reserves aan, en het blauwe vuur explodeerde in hem. Het spatte van zijn handen over de Machtsstaf, dempte het Demonenvuur en sloeg in het lichaam van de Dagda Mor. De ogen van de Demon werden groot van ontzetting en hij gaf een ijselijke schreeuw. Allanon kwam overeind, duwde het gebochelde lichaam terug en dwong de Demon langzaam op zijn knieën. Deze gaf een schreeuw van haat. Hij vocht vertwijfeld tegen het vuur dat zijn lichaam verteerde en worstelde om los te komen. Maar Allanon had zijn handen met de falende staf in een ijzeren greep. De Dagda Mor schokte hevig en verslapte, zijn kreet werd gefluister en de verschrikkelijke ogen keken zieltogend. Het Druïdenvuur kreeg daardoor vrij spel en omhulde hem met een sluier van blauw licht, tot zijn lichaam tot as explodeerde.
Over de Carolan daalde stilte. Daar stond Allanon, met de Machtsstaf nog in zijn handen, naar de verkoolde hoop te staren. Toen brak hij de staf in tweeën en wierp de stukken op de grond. Hij liep terug naar de Levenstuinen en floot Artaq. Het zwarte paard kwam vanuit de Elfengelederen aangelopen. Allanon wist dat hem nauwelijks nog tijd restte. Zijn krachten waren verbruikt en hij bleef slechts uit pure wilskracht op de been. Het vuurscherm dat de Demonen op een afstand hield, was aan het uitdoven. Ze verzamelden zich al en keken gretig uit naar wat komen ging. De vernietiging van de Dagda Mor betekende niets voor hen, hun haat jegens de Elfen alles. De Druïde beantwoordde hun blikken met een spottende glimlach. Alleen hun angst voor hem weerhield hen nog. Zodra ze die kwijt waren, zouden ze aanvallen.
Artaq knabbelde aan Allanons schouder en hinnikte zacht. Allanon hield de Demonen in het oog en schuifelde behoedzaam terug tot hij het tuig van het paard kon grijpen. Toen hees hij zich in het zadel, waarbij hij bijna flauwviel. Hij greep de teugels en wendde Artaq. Schijnbaar zonder haast ging hij naar de Elfen terug. Het was een ijzingwekkend trage ontsnapping. Hij liet Artaq stapvoets gaan; een sneller tempo had hij niet aangekund. Langzaam naderde hij de Levenstuinen. Uit zijn ooghoeken kon hij beweging zien in de omringende rijen Demonen. Een paar waren er al uitdagend gillend door de uitdovende vlammen gesprongen. De anderen volgden het voorbeeld. Hij greep met beide handen het zadel vast en keek niet om. Vlug nu, dacht hij, vlug!
Toen kwamen de Demonen opeens gillend en krijsend van alle kanten aanzetten. Hij wist meteen dat hij in dit tempo de Levenstuinen niet zou halen. Hij had geen keus. Hij zette zijn hakken in Artaqs flanken en het zwarte paard sprong voorwaarts. Het snelde met zijn machtige lichaam over de Carolan. De Druïde werd duizelig en voelde zijn greep losser worden. Hij dreigde te vallen.
Op een of andere manier gebeurde dit niet. Hij hield het vol en haalde de linies van de Elfen. Artaq sprong erdoor en droeg hem langs de uitgestrekte handen van Elfen, Trollen en Dwergen en rende naar de ijzeren poort, om daar pas halt te houden.
Zelfs toen viel Allanon niet. IJzeren wilskracht hield hem in het zadel. Met zijn bezwete gezicht keek hij om over het plateau en zag de Demonenhorden op de Tuinen afkomen. De verdedigers stelden zich op bij de muren.
Ze hebben nu tenminste een kans, dacht hij. Die heb ik hun tenminste gegeven.
Toen hoorde hij overal rondom kreten en er werd naar de lucht gewezen. Dayn stond naast hem en zijn kreet verried ongeloof. 'Genewen! Het is Genewen!'
De Druïde keek omhoog. Ver in het zuiden, nauwelijks zichtbaar met de zon erachter, klapwiekte een grote gouden vogel omlaag naar Arborlon.