15

Hij werd wakker met de ergste hoofdpijn van zijn leven. Hij werd gewekt door het gevoel dat hij als een dunne tak door heftige wind werd bewogen en pas na ettelijke minuten begreep hij dat hij in een Nomadenwagen lag, op een strozak in een houten bed tegen de achterwand van het verrijdbare huis. Hij keek tegen een ratjetoe van wandkleden aan, zijde en kant, en metalen of houten werktuigen, die allemaal heen en weer zwaaiden met het gehots van de wagen in het grasland. Een bundel zonlicht scheen door een kapot raam, hij wist nu dat hij de hele nacht had geslapen.

Amberle verscheen naast hem, met een afkeurende blik in haar zeegroene ogen. 'Ik hoef zeker niet te vragen hoe je je vanmorgen voelt, hè?' zei ze, nauwelijks verstaanbaar door het gedender van de wielen. 'Hopelijk was het het waard. Lommerdaler.'

'Dat was het niet.' Hij kwam langzaam overeind, waarbij hij zijn hoofd hevig voelde bonzen. 'Waar zijn we?'

'In de wagen van Cephelo. Sinds gisterenavond, als je herinnering zover teruggaat. Ik zei tegen hem dat je nog herstellende bent van een koorts en dat het misschien niet alleen de wijn was. Daarom moest ik hier voor je zorgen tot het beter met je gaat. Drink dit op.' Ze gaf hem een kroes met een donkere vloeistof-erin. Wil bekeek het onappetijtelijke brouwsel met argwaan.

'Drinken,' herhaalde ze streng. 'Het is een kruidendrank tegen onmatig wijndrinken. Om bepaalde dingen te weten hoef je geen Genezer te zijn.'

Gedwee dronk hij het op. Op hetzelfde moment merkte hij dat zijn laarzen waren verdwenen.

'Mijn laarzen! Wat is er gebeurd met mijn...?'

'Stil toch!' waarschuwde ze, met een gebaar naar het dichte deurtje aan de voorkant van de wagen. Zwijgend reikte ze onder het bed en haalde de laarzen te voorschijn, waarna ze het leren zakje met de Elfenstenen onder haar ceintuur vandaan haalde. Wil ging opgelucht achteroverzitten.

'Het feest is een tikje te veel voor je gebleken,' vervolgde ze met een zweem van sarcasme in haar stem. 'Toen je van je stokje ging, liet Cephelo je naar zijn wagen dragen om te slapen. Hij wilde je al laten uitkleden door die oude vrouw, maar ik overtuigde hem ervan dat de koorts als hij was teruggekomen, besmettelijk was en dat je in ieder geval gekrenkt zou zijn als iemand je zonder je toestemming uitkleedde. Blijkbaar vond hij het allemaal niet zo belangrijk, want hij stuurde de oude vrouw weg. Toen hij ook weg was, zocht en vond ik de Elfenstenen bij je.'

Hij knikte goedkeurend. 'Je hebt je hoofd koel gehouden.' 'Goed dat een van ons beiden dat deed.' Ze trok schamper haar wenkbrauwen op bij zijn compliment en keek weer naar de deur. 'Cephelo liet de oude vrouw in het andere kamertje blijven om een oogje op ons te houden. Ik denk dat hij er niet helemaal zeker van is dat hij alles al van je weet.'

Wil leunde naar voren, met zijn kin in zijn handen. 'Dat zou me niet verbazen.'

'Waarom zijn we dan nog hier, als het niet is omdat je gisterenavond te veel wijn dronk?' wilde ze weten. 'Waarom zijn we eigenlijk naar ze toegegaan?'

'Omdat we een manier moeten vinden om Artaq van deze mensen terug te krijgen, en dat kan niet als we niet bij hen blijven,' fluisterde hij hard genoeg om voor haar verstaanbaar te zijn. 'En er is nog een reden. De Demonen die ons achtervolgden vanuit Havenstede zoeken naar een tweetal mensen en niet naar een hele karavaan. Misschien schudden we ze af door met de Nomaden mee te reizen. Bovendien gaat de reis nog steeds westwaarts, waar we ook naartoe moeten, en we reizen sneller dan te voet.'

'Mooi. Maar dit is ook gevaarlijk, Lommerdaler,' hield ze hem voor.

'Wat dacht je te doen als we de Westlandse wouden bereiken en Cephelo wil nog steeds Artaq niet teruggeven?'

Hij trok zijn schouders op. 'Komt tijd komt raad.'

'Dit hebben we al eerder gehad.' Ze schudde geërgerd haar hoofd.

'Misschien kun je me eens wat meer in vertrouwen nemen. Het geeft een onrustig gevoel op jou te moeten vertrouwen zonder enig idee van wat je van plan bent.'

'Je hebt gelijk,' gaf hij toe. 'Het spijt me van gisterenavond. Ik had je wat meer moeten vertellen voor we het kamp ingingen, maar eerlijk gezegd wist ik zelf nog niet wat we moesten doen voor we het ontdekten.' 'Dat geloof ik wel,' zei ze fronsend.

'Luister, ik zal proberen je er nu iets van uit te leggen,' bood hij aan. 'Nomaden reizen in Families, dat wist je al. De uitdrukking "Familie" is echter wat misleidend, want de leden zijn niet altijd bloedverwanten. Nomaden ruilen of verkopen zelfs dikwijls vrouwen en kinderen aan andere kampen. Het is een soort gemeenschappelijke bezitsverhouding. Elke Familie heeft een Leider - een vaderfiguur die in alles beslist. Vrouwen zien ze als ondergeschikt aan de man; dat hoort bij hun gewoonterecht. Voor de Nomaden is dat de natuurlijke orde der dingen. Ze zijn ervan overtuigd dat vrouwen de mannen moeten dienen en gehoorzamen die hen beschermen en voor hen zorgen. Het is een traditie waarmee je als buitenstaander bij hen rekening moet houden, anders ben je niet welkom. Daarom dronk ik het eerst water en liet ik je na het behandelen van de zieken de boel opruimen. Ik wilde hen ervan overtuigen dat ik hun gebruiken begrijp en eerbiedig. In dat geval was er een kans dat ze ons Artaq teruggaven.' 'Het schijnt zo niet te hebben gewerkt,' merkte Amberle op. 'Nee, nog niet,' gaf hij toe. 'Maar we mochten wel met hen mee. Daar zouden ze normaal niet over peinzen. Nomaden hebben weinig met buitenstaanders op.'

'Ze laten ons meereizen omdat Cephelo nieuwsgierig naar je is en meer te weten wil komen.' Ze zweeg even. 'Eretria heeft ook een meer dan vluchtige belangstelling voor je. Dat toonde ze heel duidelijk.' Hij grijnsde onwillekeurig. 'En jij denkt zeker dat ik al dat dansen en drinken gisterenavond fijn vond?'

'Als je het echt weten wilt - ja, dat is precies wat ik denk.' Ze zei het zonder een spoor van een glimlach. Wil ging verzitten, waarbij zijn hoofd weer bonsde. 'Goed, ik geef toe dat ik overdreef. Maar er was een goede reden voor, wat jij er ook van mag denken. Het was nodig hen te doen geloven dat ik niet slimmer ben dan zij. Geloven ze dat wel, dan zouden we allebei dood zijn. Daarom liet ik mezelf gaan met drinken en dansen en gedroeg me zoals iedere buitenstaander onder die omstandigheden had gedaan - alleen maar om geen argwaan te wekken.' Hij trok zijn schouders op. 'Hoe Eretria over me denkt is mijn zaak niet.'

'Dat weet ik ook wel.' Ze werd ineens boos. 'Het kan me niet schelen hoe Eretria over je denkt. Het gaat mij erom dat je ons niet in gevaar brengt met stommiteiten!' Ze zag de hevig verbaasde blik in zijn ogen en bloosde diep.

'Wees nu maar voorzichtig, ja?' zei ze nog vlug, nam de lege kroes uit zijn handen en ging naar de andere kant van de wagen. Wil staarde haar nieuwsgierig na.

Even later was ze terug, nu weer kalm en beheerst. 'Er is nog iets dat je moet weten. Vanmorgen vroeg kwamen ze een oude pelsjager tegen die naar het oosten reisde. Hij was net door de Tirfïng gekomen - het merengebied bij de Westlandse wouden, ten zuiden van de Mermidon. Hij waarschuwde Cephelo daar niet heen te gaan. Hij zei dat daar een Duivel was.'

Wil fronste. 'Een Duivel?'

'Hij noemde het een Duivel. Dat is de benaming die de Nomaden gebruiken voor iets niet-menselijks, iets kwaads.' Ze zweeg veelbetekenend. 'Het kan zijn dat deze Duivel een van de door de Afschrikking gebroken Demonen is.' 'Wat zei Cephelo van deze Duivel?'

Amberle glimlachte zwakjes. 'Hij is niet bang voor Duivels. Zijn besluit om naar de Tirfing te gaan staat vast. Ik denk dat hij iets te doen heeft waarvoor hij die route moet kiezen. De rest van de Familie is niet al te blij met zijn beslissing.' Wil knikte. 'Ik heb daar alle begrip voor.'

Het Elfenmeisje keek hem indringend aan. 'Als ik jou was, zou ik voor niemand in dit kamp begrip hebben. Houd dat voor ogen als je weer wijn te drinken krijgt.' Zonder verder nog iets te zeggen liep ze weer naar de voorkant van de wagen.

Wil was geprikkeld en wilde haar achterna, maar zijn hoofd deed hem hier snel van afzien. Voorzichtig ging hij weer achteroverzitten, met zijn bonzende hoofd tegen de rieten bekleding van de wagenwand. Een ding is zeker, dacht hij wrang. Ze hoefde niet bang te zijn dat hij ooit nog van die wijn zou drinken.

De karavaan reed tot de middag gestaag naar het westen en hield toen korte tijd halt, zodat de Nomaden even konden eten. Inmiddels voelde Wil zich zoveel beter dat hij wat van het gedroogde vlees en de groente kon eten waaruit de maaltijd bestond. Cephelo kwam hem even opzoeken, informeerde beleefd naar zijn gezondheid en ging weer weg, duidelijk met zijn hoofd bij andere zaken. Er werd wat gemompeld onder de Nomaden over de gemelde Duivel, en het was Wil duidelijk dat de Familie behoorlijk in de rats zat na het verhaal van de oude jager. Nomaden waren toch al erg bijgelovig, en Cephelo's beslissing om een dergelijke waarschuwing in de wind te slaan viel niet in goede aarde.

De rest van de middag verstreek snel. Wil mende Cephelo's wagen een tijdje, terwijl de oude vrouw achterin ging slapen. Amberle zat naast hem toen hij het vierspan in de karavaan door het weidse grasland voerde. Ze neuriede en zong zachtjes, maar zei heel weinig tegen hem. Wil negeerde haar, concentreerde zich op zijn taak en staarde peinzend in de leegte van de vlakte. Een paar keer kwam Cephelo voorbij op een grote vos, met zijn wapperende groene cape en glimmend van het zweet in de middaghitte. Eén keer zag Wil Artaq toen de reservepaarden van de Nomaden langs de wagens naar een drenkplaats voor de karavaan werden gedreven. Hij werd niet bereden en het leek erop dat Cephelo nog niet wist wat hij met het paard wilde, hetgeen hopelijk betekende dat hij nog niet wist of hij het wilde houden.

Ruim een half uur voor zonsondergang reden ze de Tirfïng in, een gebied met kleine meren en bossen rondom, verspreid langs de rand van het grasland. Ver in het westen, onder de rode bal van de ondergaande zon lag de donkere massa van de Westlandse wouden. De Nomadenwagens reden vanuit de vlakte de lichtbeboste Tirfing in over een diep karrespoor dat al door tallozen eerder was gebruikt. De hitte was snel vergeten toen ze langs de bomen reden, waarvan de schaduwen met het inzetten van de schemering steeds langer werden. Door open plekken heen zagen ze iets van de meertjes die zo talrijk waren in het land rondom hen.

Het was donker toen Cephelo eindelijk halt liet houden op een grote open plek met eiken rondom en met in het noorden uitzicht over een klein meer. De wagens vormden de bekende kring en kwamen moeizaam krakend tot stilstand. Wil was zo stijf dat hij zich nauwelijks kon bewegen. Terwijl de Nomaden de paarden uitspanden en de vrouwen het avondmaal gingen bereiden klom de Lommerdaler voorzichtig van de harde bok en probeerde lopend zijn stijfheid te verdrijven. Amberle liep een andere kant op en dat liet hij zo. Hij strompelde de kring van wagens uit naar de omringende bomen en bleef daar staan om zich pijnlijk uit te rekken en het bloed weer door zijn verkrampte ledematen te doen stromen.

Even later hoorde hij voetstappen. Hij keerde zich om en zag Eretria aankomen. Haar slanke gestalte was als een schaduw in de avondschemering. Ze droeg hoge laarzen en leren rijkleding, een rode zijden sjaal om haar middel en nog een om haar hals. Zwart haar viel over haar schouders, los wapperend in de wind. Glimlachend liep ze op hem toe en haar donkere ogen glinsterden ondeugend. 'Dwaal niet te ver af, Wil Ohmsford,' zei ze. 'Wat moet je beginnen als een Duivel je vindt?'

'Hij kan me krijgen,' zei Wil met een grimas en wreef over zijn rug. 'Ik ben trouwens niet van plan om nog veel te lopen na het eten.' Hij vlijde zich neer in het hoge gras, met zijn rug tegen een eik. Eretria bekeek hem even zwijgend en ging toen naast hem zitten. 'Waar heb je de hele dag gezeten?' vroeg Wil om wat te zeggen, ik heb jou in de gaten gehouden,' antwoordde ze, en glimlachte wulps toen ze zijn gezicht zag. 'Mij zag je uiteraard niet. Dat was niet de bedoeling.'

Hij aarzelde argwanend. 'Waarom hield je me in de gaten?' 'Dat wilde Cephelo.' Ze trok haar wenkbrauwen op. 'Hij vertrouwt je niet - en het Elfenmeisje ook niet van wie je zegt dat ze je zus is.' Ze keek hem nu brutaalweg aan, alsof ze hem uitdaagde haar tegen te spreken.

Wil voelde even paniek. 'Amberle is mijn zus,' zei hij zo ferm mogelijk.

Eretria schudde haar hoofd. 'Ze is net zomin jouw zus als ik Cephelo's dochter ben. Ze lijkt niet op je en haar ogen zeggen dat ze iets anders is. Maar het maakt mij weinig uit. Als zij voor je zus moet doorgaan, mij best. Als Cephelo het maar niet doorkrijgt.' Wil keek onthutst. 'Wacht eens,' zei hij na een ogenblik. 'Wat bedoel je ermee, dat ze net zomin mijn zus is als jij Cephelo's dochter bent? Hij noemde je toch zijn dochter?'

'Wat Cephelo zegt, hoeft niet per se waar te zijn. Eigenlijk komt dat zelden voor.' Ze boog zich naar voren. 'Cephelo heeft geen kinderen. Hij kocht me toen ik vijf was van mijn vader. Mijn vader was arm en kon me niets bieden. Hij had alleen maar dochters, dus hij kon er best een missen. Nu hoor ik bij Cephelo, maar zijn dochter ben ik niet.'

Ze zei het zo luchtig dat Wil even geen reactie kon bedenken. Ze zag zijn verwarring en lachte vrolijk.

'Wij zijn Nomaden, Wil - je kent onze manier van doen. Bovendien had ik het veel slechter kunnen treffen. Cephelo is een Leider en staat als zodanig in aanzien. Daar profiteer ik van als zijn dochter. Ik ben vrijer dan de meeste vrouwen. En ik heb veel geleerd, Genezer. Ik ben tegen iedereen opgewassen.'

ik zou dat niet graag uitproberen,' gaf hij toe. 'Maar waarom vertel je me dit?'

Ze tuitte plagend haar lippen. 'Omdat ik je aardig vind, natuurlijk.' 'Dat vraag ik me nu juist af.' Hij negeerde haar blik. Ze ging ineens rechtop zitten en haar gezicht stond streng. 'Ben je getrouwd met dat Elfenmeisje?' Hij was zichtbaar verbaasd. 'Nee.'

'Goed. Dat dacht ik ook wel.' Ze keek niet streng meer en glimlachte weer ondeugend. 'Cephelo is niet van plan je je paard terug te geven.' Wil dacht er even over na. 'Dat weet jij?'

ik weet hoe hij is. Hij zal je je paard niet teruggeven. Hij zal je laten gaan als je hem geen last bezorgt of probeert het paard terug te nemen, maar hij zal het nooit vrijwillig aan je afstaan.'

Wil keek onbewogen. 'Ik vraag je nogmaals - waarom vertel je me dit?'

'Omdat ik je kan helpen.' Wil fronste. 'Hoe?'

Eretria sloeg haar armen om haar benen en wiegde achterover. Er stonden pretlichtjes in haar donkere ogen. 'Ik heb de indruk. Wil Ohmsford, dat je veel meer bent dan je zegt - dat je beslist meer bent dan een eenvoudige Genezer die het grasland van Callahorn bereist met zijn zus. Ik denk dat dit Elfenmeisje aan je zorg is toevertrouwd en dat je haar moet begeleiden, misschien beschermen.' Ze stak vlug haar hand op. 'Ontken het maar niet, Genezer. Een leugen uit jouw mond is aan mij verspild, want ik ben de dochter van de grootste leugenaar ter wereld en versta de kunst veel beter dan jij.' Glimlachend legde ze haar hand op zijn arm. ik vind je aardig. Wil - en dat is geen leugen. Ik wil dat je je paard weer terugkrijgt. Dat is blijkbaar belangrijk, anders was je ons niet achternagekomen. Alleen red je het niet, maar ik kan je helpen.'

Wil keek twijfelend. 'Waarom wil je dat doen?' vroeg hij ten slotte. 'Als ik je help je paard terug te krijgen wil ik met je mee als je vertrekt.'

'Wat?!' Het was eruit voor hij het wist. 'Neem me mee,' herhaalde ze resoluut. 'Dat kan ik niet doen!' 'Dat kun je als je je paard terug wilt.'

Hij schudde hulpeloos zijn hoofd. 'Waarom zou je hier weg willen? Je vertelt me net dat...'

'Dat is allemaal verleden tijd,' kwam ze ertussen. 'Cephelo vindt het tijd dat ik ga trouwen. Volgens de Nomadentraditie zal hij een man voor me uitzoeken en voor een bepaalde prijs aan hem overdragen. Ik had een goed leven, maar ik ben niet van plan me nog een keer te laten verkopen.'

'Kun je niet gewoon zelf weggaan? Daar lijkje me best toe in staat.' 'Als het erop aan komt ben ik tot veel meer in staat, Genezer. Daarom heb je me nodig. Als je je paard terugneemt - wat je zonder mijn hulp waarschijnlijk niet kunt - krijg je de Nomaden achter je aan. Aangezien je in ieder geval wordt achtervolgd, is het geen extra belasting voor je als je behalve het paard ook mij meeneemt - vooral niet omdat ik zoveel van Nomaden afweet dat ik je kan vertellen hoe je ze kunt ontlopen.'

Ze haalde haar schouders op. 'Over zelf weggaan heb ik ook nagedacht. Als het niet anders kan, doe ik dat liever dan me laten verkopen. Maar waar moet ik heen? Een Nomade is nergens welkom en ik ben een Nomade, of ik het leuk vind of niet. In mijn eentje ben ik weinig meer dan een verschoppeling, en ik zal geen prettig leven hebben. Maar met jou ben ik aanvaardbaar; je bent een Genezer en geniet aanzien. Ik kan zelfs met je reizen. Ik kan je helpen als je zieken behandelt. Je zult merken dat ik...'

'Eretria,' onderbrak Wil haar zacht. 'Het heeft geen zin erover te praten. Je kunt niet met me mee. Ik kan alleen Amberle meenemen.' Haar gezicht werd somber. 'Wijs me niet zomaar af, Genezer.' 'Dit heeft met afwijzen niets te maken,' zei hij en dacht erover na hoeveel hij haar kon vertellen. Niet veel, besefte hij meteen. 'Luister. Het zou niet veilig voor je zijn om nu met mij te reizen. Als ik nu vertrek, zal Cephelo niet de enige zijn die me zoekt. Er zullen anderen zijn, veel gevaarlijker dan hij. Ze zoeken me nu ook. Als ik je meeneem breng ik je in groot gevaar. Dat mag niet gebeuren.' 'Het Elfenmeisje reist toch ook met je mee,' hield ze aan. 'Amberle reist met me mee omdat ze moet.'

'Woorden. Ik geloof ze niet. Jij zult me meenemen, Wil Ohmsford. Je zult me meenemen, omdat je moet.' Hij schudde zijn hoofd. 'Het kan niet.'

Ze stond plotseling op en haar mooie donkere gezicht stond kwaad. 'Je bedenkt je nog wel, Genezer. Er komt een moment dat je geen andere keus hebt.' Ze keerde zich om en beende weg. Op tien meter afstand bleef ze plotseling staan en keek hem strak aan. Haar stuurse gezicht klaarde op in een wonderbaarlijke, betoverende glimlach, ik ben de jouwe, Wil Ohmsford,' riep ze.

Ze hield zijn blik nog even vast, keerde zich om en liep terug naar de karavaan. Wil staarde haar licht geamuseerd na.