49
Wil Ohmsford en Eretria zaten tegen de rotswand en zagen hoe de rode gloed van het vuur haperde in het donker. Het gebeurde plotseling - nog een laatste vuurstoot en het Bloedvuur was verdwenen. Alles wat er aan licht in de ruimte overbleef, kwam van de meegebrachte lampen die een zacht schijnsel afgaven. Wil en Eretria knipperden onwennig met hun ogen en tuurden blind in de schaduwen. Langzaam pasten hun ogen zich aan en zagen ze iets bewegen op de richel waar het Bloedvuur had gebrand. Wil was op zijn hoede en hief de hand met de Elfenstenen, waarop de Elfenmagie opflitste met een blauwe vuurstraal. 'Wil...'
Het was Amberle! Als een verdwaald kind kwam ze uit het donker en haar stem klonk als ijl, wanhopig gefluister. Wil negeerde de pijn die hij had en liep met Eretria op haar toe. Ze waren bij haar toen ze van de richel strompelde en omhelsden haar verheugd. 'Wil,' fluisterde ze zacht snikkend.
Ze hief haar hoofd en het lange kastanjebruine haar viel weg van haar gezicht. Haar ogen brandden met het rood van het Bloedvuur. 'Schimmen!' riep Eretria uit en deinsde verschrikt achteruit. Wil nam ondanks de pijn Amberle in zijn armen en hield haar tegen zich aan. Ze was licht als een veertje, alsof haar botten in haar waren weggesmolten en er alleen een omhulsel van vlees was. Ze huilde met haar gezicht tegen zijn schouder.
'O Wil, ik had zo ongelijk. Het lag niet aan haar. Het heeft altijd aan mij gelegen.' Ze sprak de woorden razendsnel uit.
Wil streelde haar bleke wang.
'Het is goed, Amberle,' fluisterde hij. 'Het is voorbij.'
Ze keek hem met haar bloedrode ogen strak aan. 'Ik begreep het niet.
Ze wist het... altijd al. Ze wist het en ze probeerde... ze probeerde me te zeggen, me te tonen... maar ik begreep het niet, ik was bang...'
'Stil maar.' Wil pakte haar stevig vast en voelde opeens een redeloze angst opkomen. Ze moesten weg uit deze duisternis. Ze moesten terug naar het licht. Hij keerde zich vlug naar Eretria. 'Pak de lampen op.' Eretria sprak hem niet tegen. Ze haalde de lampen en kwam vlug naar hem toe. ik heb ze. Genezer.'
'Laten we dan maken dat we...' begon hij en zweeg weer. De Ellcrys. Het zaad. Had Amberle...?
'Amberle,' fluisterde hij. 'Heb je het zaad in het vuur gehouden, Amberle?'
'Dat... is gebeurd,' zei ze bijna onhoorbaar.
Hoeveel heeft haar dat gekost, vroeg hij zich bitter af. Wat was er met haar gebeurd in het vuur? Maar nee, hiervoor was nu geen tijd. Ze moesten voortmaken. Ze moesten uit deze catacomben terug naar de hellingen van de Reikspits en terug naar Arborlon. Daar kwam het wel weer goed met Amberle. 'Hebei!' riep hij.
'Hier, Elfling.' De oude man klonk zacht en hees. Hij kwam uit het duister met Drifter in zijn armen. 'Poot gebroken. Misschien nog meer.' Er stonden tranen in zijn ogen. ik kan hem hier niet achterlaten.' 'Genezer!' Eretria kwam met haar donkere gezicht vlak bij het zijne. 'Hoe vinden we de weg terug zonder de hond?' Hij staarde haar aan alsof ze een vreemde was. Ze bloosde omdat ze dacht dat hij kwaad was om haar reactie bij het Elfenmeisje. 'De Elfenstenen,' mompelde hij ten slotte, zonder zich af te vragen of hij ze kon gebruiken. 'De Elfenstenen zullen ons de weg wijzen.' Hij verlegde Amberle iets in zijn armen en zijn gezicht vertrok van de pijn die opwelde in zijn gekneusde lichaam.
Eretria greep zijn arm. 'Je kunt niet tegelijk Amberle dragen en de Stenen hanteren. Laat mij dat meisje dragen.'
Hij schudde zijn hoofd. 'Het lukt me wel,' zei hij. Hij wilde Amberle dicht bij zich hebben.
'Doe niet zo koppig,' zei ze zacht. Haar gezicht had een verbeten trek en ze sprak met moeite, ik weet wat je voor haar voelt. Genezer. Dat weet ik. Maar dit is te veel voor je. Alsjeblieft, laat me helpen. Laat mij haar dragen.'
Ze keken elkaar aan in het zwakke licht en Wil zag tranen blinken op haar wangen. Wat ze zei, deed haar pijn. Hij knikte. 'Je hebt gelijk. Ik kan dit niet alleen.'
Hij gaf Amberle over aan het Nomadenmeisje, dat haar als een baby in de armen nam. Amberle viel met haar hoofd tegen Eretria's schouder in slaap.
'Blijf vlak achter me,' maande Wil haar. Hij pakte een lamp en keerde zich om.
Ze gingen terug door de waterval in de grot, waarbij ze voorzichtig hun weg zochten. Wil Ohmsford zweette en bloedde, en de pijn verergerde. Toen ze bij de tunnel naar de doolhof kwamen, kon hij nauwelijks nog lopen. Maar tijd om te rusten was er niet. Ze moesten Houdborg uit, terug naar de Holten en de hellingen van de Reikspits, voor de zon onderging en de kleine Vleugelruiter weg zou zijn. Dat zou voor hen het einde betekenen. Zonder Perk en Genewen om hen naar Arborlon te brengen zouden ze nooit uit de Wildkrook komen. Wil kwam strompelend tot stilstand voor de tunnel en zocht in de zak die hij om zijn middel droeg. Daar zaten geneeskrachtige kruiden en wortels in. Na enig zoeken haalde hij een donkerpaarse gedraaide wortel van vijftien centimeter te voorschijn. Die hield hij aarzelend voor zich. Het sap zou alle pijn verdrijven, zodat hij verder kon naar de hellingen van de berg boven hen. Maar de wortel had nevenwerkingen. Hij kon er doezelig van worden of zelfs bewusteloos door raken. Als de uitwerking te snel kwam, voor ze hun weg naar buiten hadden gevonden...
Eretria keek zwijgend naar hem. Hij keek op naar haar en het frêle figuurtje in haar armen. Toen beet hij in de wortel en begon te kauwen. Hij moest het risico nemen.
Hij strompelde voort in het donker. Toen de doolhof zich voor hen uitstrekte, hield Wil de Elfenstenen op en riep hun magie te hulp. Die kwam deze keer vlug, stroomde door hem heen als een opvlieger en wervelde door zijn ledematen om naar buiten uit te barsten. Als een baken leidden ze hen door de catacomben. Ze strompelden voort, de gewonde Wil met het blauwe vuur dat de richting aangaf, het Nomadenmeisje dat de slapende Amberle droeg en de oude man met de reusachtige hond. De tijd verstreek langzaam. De pijn van de hem door de Maaier toegebrachte verwondingen zakte weg, en Wil liep als op dons door de duisternis. Langzaam begon het sap van de wortel te werken. Hij werd zo slap dat zijn lichaam aanvoelde als deeg, en hij wist alleen nog maar dat hij voort moest. Al die tijd roerde de Elfenmagie zich in zijn bloed en hij voelde zich veranderen op een manier die niet was uit te leggen. Hij wist dat hij niet meer dezelfde was. Hij zou nooit meer dezelfde zijn. De magie brandde door hem heen en liet een blijvend, onzichtbaar litteken achter op zijn lichaam en zijn bewustzijn. Hij kon er niets tegen doen en vroeg zich af wat voor gevolgen het voor zijn leven had. Maar het deed er niet toe, zei hij tegen zichzelf. Niets deed ertoe, behalve dat Amberle in veiligheid werd gebracht. Het kleine gezelschap zwoegde voort, achter het heldere blauwe vuur aan, en de tunnels, gangen en trappen verdwenen achter hen in het donker.
Toen ze eindelijk Houdborg uitwankelden, het licht en de lucht van de vallei in, waren ze aan het eind van hun Latijn. Eretria had Amberle al die tijd gedragen en had geen kracht meer. Wil was verdoofd door de pijnstillende wortel en voelde zich als iemand die doelloos door dichte mist doolt. Ook Hebei was doodop. Samen stonden ze voor de afgrond, hoog op de hellingen van de Reikspits, en keken in de mengeling van vervagend zonlicht en lange schaduwen, waarbij hun ogen over de uitgestrektheid van de Holten de zon in het westen langzaam in het woud zagen zakken als een schitterende gouden vuurbal. Wil voelde alle hoop wegzinken. 'De zon... Eretria!'
Ze kwam bij hem en samen legden ze Amberle op de grond, waarna ze zich vermoeid op hun knieën lieten vallen. Amberle sliep nog. Haar zachte ademen was het enige teken van leven dat ze tijdens de hele tocht had vertoond. Ze bewoog zich nu iets, alsof ze wakker werd, maar haar ogen bleven dicht.
'Eretria... hier,' riep Wil, en zocht naarstig in zijn jasje. Zijn ogen waren half dicht en hij sprak moeilijk. Zijn tong voelde dik en slap aan. Hij bleef met moeite overeind en haalde een zilveren fluitje te voorschijn dat hij aan het meisje gaf. 'Hier... blaas erop... vlug.' 'Genezer, wat moet ik...?' begon ze, maar hij pakte kwaad haar hand. 'Blazen!' hijgde hij, en viel achterover. Te laat, dacht hij. Te laat. De dag was om. Perk is weg.
Hij verloor nu snel het bewustzijn - nog een paar minuten en hij zou in slaap vallen. In zijn hand voelde hij nog de Elfenstenen. Nog een paar minuten. Wat moest hen daarna beschermen?
Hij zag Eretria opstaan en het fluitje aan haar lippen zetten. Toen keek ze hem met haar donkere ogen vragend aan. ik hoor niets!'
Hij knikte. 'Blaas... nog eens.'
Ze deed het en keerde zich weer naar hem.
'Kijk...' Hij wees naar de lucht.
Ze wendde zich af. Hebei had Drifter op een bed van gras gelegd en de grote hond likte zijn hand. Wil haalde diep adem en keek neer op Amberle. Ze zag bleek alsof alle leven aan haar was onttrokken. Hij voelde zich wanhopig worden. Hij moest iets doen om haar te helpen; hij kon haar zo niet laten. Hij had Perk dringend nodig! Was hun vlucht maar wat vlugger verlopen! Waren ze maar niet gehinderd door verwondingen! Nu was de dag om!
Schaduwen vielen over hen heen, en de spits van de berg was gehuld in grauw schemerlicht. De zon was al achter de horizon, en de bomen in de verte vertoonden nog een gouden randje.
'Perk, zorg dat je er bent,' riep hij geluidloos. 'Help ons.' 'Wil.'
Met een ruk keek hij op.
Amberle staarde hem met bloedrode ogen aan. Haar hand zocht de zijne.
'Het is goed... Amberle,' bracht hij met moeite uit. Hij slikte, want zijn keel was kurkdroog. 'Het is... uit.'
'Wil, luister naar me,' fluisterde ze. Haar woorden klonken nu helder, alleen wat zwak. Hij wilde antwoorden, maar ze legde haar vingers op zijn lippen en schudde haar hoofd. 'Nee, luister naar me. Zeg niets. Luister alleen.'
Hij knikte en boog zich toen ze tegen hem aan kwam zitten. 'Ik had ongelijk met haar, Wil - met de Ellcrys. Ze wilde me niet misbruiken of spelletjes met me spelen. Die angst... dat was geen opzet. Die was er omdat ik niet kon begrijpen waar ze op uit was. Wil, ze probeerde me duidelijk te maken waarom ik daar was en waarom ik zo bijzonder was. Zie je, ze wist dat ik het moest worden. Ze wist het. Haar tijd was om en ze zag...
Ze zweeg en beet op haar lip door de opkomende emoties. Tranen liepen over haar wangen.
'Amberle...' begon hij, maar ze schudde haar hoofd. 'Luister naar me. Ik heb daar een keuze gemaakt. Het is mijn keuze en niemand had die voor me kunnen maken. Begrijp je dat? Niemand. Ik deed het omdat het moest. Ik deed het om heel veel redenen die ik niet kan...' Ze schudde haar hoofd en beefde. 'Voor de Uitverkorenen, Wil. Voor Crispin en Dilph en de andere Elfenjagers. Voor de soldaten in het Dreywoud. Die zijn allemaal dood, Wil, en dat moet niet vergeefs zijn geweest. Zie je, jij en ik moeten... vergeten wat we...' Ze kon niet verder en snikte.
'Wil, ik heb je nodig. Ik heb je zo nodig...'
Angst golfde door hem heen. Hij was haar aan het verliezen. Diep van binnen kon hij dat voelen. Hij probeerde zich te ontworstelen aan de loodzware verdoving.
Toen riep Eretria hem opgewonden iets toe. Ze keerden zich om en keken omhoog in de richting die ze wees. Ver in het westen zweefde een grote gouden vogel in het allerlaatste zonlicht omlaag naar de berghelling.
'Perk!' riep Wil zacht. 'Perk!'
Amberle sloeg haar arm om hem heen en hield hem tegen zich aan. Daarna voelde hij dat hij werd gedragen en hoorde hij Perks stem door een mist van versuftheid tegen hem spreken.
'Het kwam door de rook van die brandende toren. Wil. De hele dag heb ik rondjes gevlogen. Ik wist dat jullie daar waren. Ik wist het. Ik kon niet weggaan, ook al was de dag bijna om en moest ik terug naar de Vleugelhef. Ik wist dat die dame me nodig had. Wil, wat ziet ze wit!'
Wil voelde dat hij op de rug van Genewen werd gehesen, en dat de slanke bruine armen van Eretria hem vastsnoerden met riemen. 'Amberle,' fluisterde hij.
'Ze is hier, Genezer,' zei Eretria zacht. 'We zijn allemaal in veiligheid.'
Wil liet zich tegen haar aan zakken en raakte steeds verder verdoofd. 'Elfling,' riep een stem zacht, en toen hij zijn ogen opende, keek hij in het verweerde gezicht van Hebei. 'Vaarwel, Elfling. Ik kom afscheid van jullie nemen. De wildernis is mijn thuis. Ik heb inmiddels genoeg gezien. En met Drifter komt het wel in orde. Dat meisje hielp me de poot spalken. Het komt weer helemaal goed. Het is een taaie, die hond.' De oude man boog zich naar hem toe. ik wens jou en het Elfenmeisje geluk.'
Wil slikte moeizaam. 'Bedankt... Hebei.'
De oude man lachte zachtjes. 'Je bent mij geen dank verschuldigd, hoor. Nou, veel geluk.'
Daarop was hij verdwenen. Toen verscheen Amberle met haar tengere gestalte ineengedoken voor hem, en was Perk terug, die vlug de riemen en touwen controleerde. Even later klonk de vreemde roep van de jongen en met een onverwachte slingering verhief Genewen zich langzaam in de lucht, haar vleugels uitslaand boven de donkere kom van de Holten. Omhoog ging het met de reusachtige Roe, en de wouden van de Wildkrook zonken weg. In de verte kwam het rotsmassief van de Hanenkam in zicht.
Wil sloeg zijn armen om Amberle heen. Even later sliep hij.