4

De zomerse dag eindigde met een schitterend rood en paars kleurenspel dat de hemel in het westen in gloed zette. De zon leek lange, prachtige minuten aan de kam van de Breeklijn te hangen en bescheen daarbij het dak van het Westlandwoud, waarbij ze schaduwen weefde die stille, zachte linten van duisternis over de beboste aarde legde. Het koelde langzaam af toen een avondbriesje door de grote, zwijgende bomen ruiste. De schemering zette in, en daarop verdreef de nacht de kleur uit de hemel. De bewoners van de Elfenstad Arborlon begaven zich vermoeid naar hun huizen. In de Levenstuin keek Ander Elessedil omhoog naar de Ellcrys. Zo tegen de avondlucht zag de boom er bedrieglijk normaal uit. Maar voor zonsondergang waren sporen van de ziekte die haar vernietigde duidelijk zichtbaar.

De ziekte breidde zich snel uit. Op een punt waaraan veel takken ontsproten begon de zilverwitte bast te rotten. Brede bossen gebladerte hingen er verdord bij, niet meer dieprood, maar zwart en met gekrulde punten. De Uitverkorenen hadden de bast zorgvuldig met kruidenzalven besmeerd en de aangetaste bladeren afgeplukt, tegen beter weten in hopend dat de ziekte in te tomen was. Ander zag aan hun ogen dat ze er niet in geloofden. Ze konden de Ellcrys niet genezen. Niemand kon dat. Ze ging dood, en niemand die er iets tegen kon doen.

Hij zuchtte en wendde zich af. Hij wist niet goed waarom hij dit laatste bezoek aan de Tuinen bracht. De Uitverkorenen waren een uur daarvoor naar hun verblijven teruggekeerd, moe en moedeloos, stil door hun gevoel van onmacht. Maar hij was toch gekomen, gedreven door de op niets gebaseerde hoop dat de antwoorden die ze zo hard nodig hadden hier waren te vinden. Natuurlijk had hij die antwoorden niet gevonden, en nu de nacht viel had het weinig zin om nog langer te blijven.

Bij het verlaten van de Tuinen voelde hij de blik van de wachters van de Zwarte Garde in zijn rug. Ze wisten niets van de schade aan de boom, maar voelden aan dat er iets niet in orde was. Dat maakten ze op uit de bezigheden van de Uitverkorenen. Het nieuws zou zich wel snel verspreiden, dacht hij, met alle geruchten van dien. Het volk moest spoedig op de hoogte worden gebracht.

Maar op dit moment was alles tenminste rustig. De lichten gingen al uit en voor veel ramen gingen de gordijnen dicht, de mensen gingen naar bed. Hij benijdde hen. Er was weinig kans dat hij deze nacht zou slapen - net zomin als de koning.

Hij zuchtte weer en wenste dat hij iets voor zijn vader kon doen. Eventine was vroeger altijd zo zeker van zichzelf, zo uitermate vol vertrouwen in het vinden van een oplossing voor elk probleem. Maar bij de twee bezoeken die Ander hem bracht om het uitblijven van vooruitgang te melden leek de oude koning volslagen moedeloos, wat hij zonder overtuiging voor zijn zoon probeerde te verbergen. Duidelijk was dat hij met wanhoop het einde voor zich zag van alles waarvoor hij zich zijn hele leven had ingezet. Dit bleek uiteindelijk een opgave die zijn krachten te boven ging. Bijna woordloos had hij zijn zoon naar de Uitverkorenen teruggestuurd om hen zoveel mogelijk terzijde te staan.

Het was vergeefse moeite gebleken. Ander ondervroeg hen stuk voor stuk, riep ze bij elkaar en probeerde het met de hele groep, op zoek naar aanwijzingen die naar Houdborg konden voeren, maar hij vernam niets nieuws meer.

Ook het bestuderen van de zorgvuldig bewaarde verslagen van hun Orde leverde niets op. Hij las verhalen van eeuwen terug en ploos ze helemaal uit. Herhaaldelijk was er sprake van het heilige Bloedvuur, de levensbron van hun wereld met al haar levende wezens. Maar nergens werd de geheimzinnige plaats die Houdborg heette ook maar aangeduid.

Ook de Ellcrys hielp hen niet verder op weg. Op aanraden van Ander gingen de Uitverkorenen weer naar haar terug, maar hoe vaak ze haar ook benaderden, alleen of samen, waarbij ze smeekten om aanwijzingen om haar beelden te begrijpen, ze sprak niet meer tot hen. Toen hij bij de verblijven van de Uitverkorenen kwam zag hij dat alle lichten uit waren. Uit de macht der gewoonte waren ze blijkbaar op de gewone tijd gaan slapen, kort na hun avondmaaltijd. Hij hoopte dat de slaap hen wat verlichting zou brengen. Soms waren radeloosheid en wanhoop afmattender dan zwaar werk, en gedurende de lange dag hadden ze weinig anders ervaren.

Hij liep zachtjes langs hun verblijven, een pad volgend naar het paleis, voor een laatste verslag aan zijn vader, toen een donkere schim bewoog van onder een lage boom. 'Heer prins?'

'Lauren?' vroeg hij. Toen de gestalte dichterbij kwam, zag hij inderdaad de jonge Elf. 'Waarom lig jij niet in bed?' 'Ik probeerde te slapen, maar het lukte niet. Ik... Ik zag u naar de Tuinen gaan en hoopte dat u hier langs zou komen. Kan ik u spreken, prins Ander?'

'Je spreekt dacht ik al met me, Lauren,' zei Ander. Maar deze luchtigheid doorbrak de ernst op Laurens gezicht niet. 'Is je nog iets ingevallen?'

'Misschien. Niet over wat de Ellcrys ons vertelde, maar iets dat u volgens mij moet weten. Zullen we even gaan lopen?' Ander knikte. Ze liepen terug over het door Ander gekozen pad en verwijderden zich langzaam van de verblijven, ik heb het gevoel dat fk het moet zijn die dit probleem oplost,' begon Lauren. 'Misschien omdat de Ellcrys het eerst tot mij sprak; daardoor lijkt het vinden van Houdborg bijna mijn persoonlijke opgave. Ik weet dat ik me misschien te veel aanmatig, maar zo voel ik het toch. In ieder geval wil ik niets over het hoofd zien.' Hij keek de prins even aan. 'Begrijpt u wat ik wil zeggen?' 'Ik denk het. Hebben we dan iets over het hoofd gezien?' 'Nou, ik bedacht ineens iets en vond dat ik het iemand moest zeggen.' Ander bleef staan en keek de jonge Elf aan.

ik wilde het niet tegen de koning zeggen.' Lauren deed steeds ongemakkelijker. 'Of tegen de anderen. Ik weet niet goed wat ze hiervan weten... en we spreken niet over haar...' Ander wachtte geduldig.

'Het gaat om Amberle, Heer. Na haar uitverkiezing sprak ze vele malen met de Ellcrys - lange gesprekken.' De woorden kwamen traag. 'Het was met haar anders dan met ons. Ik weet niet of ze dat ooit besefte. We hebben er nooit echt over gepraat...' Ander verstrakte ineens. Lauren zag zijn reactie en vervolgde vlug: 'Misschien wil de Ellcrys wel weer tot haar spreken, of misschien begrijpt zij het beter. Misschien kan zij er meer uithalen.' De twee keken elkaar enige tijd zwijgend aan. Toen schudde Ander langzaam zijn hoofd. 'Amberle kan ons niet helpen, Lauren. Ze is verdwenen. Zelfs haar moeder weet niet waar ze is. We kunnen haar onmogelijk tijdig vinden.'

Lauren knikte langzaam en het laatste sprankje hoop week van zijn gezicht. 'Het was maar een inval,' zei hij ten slotte, voor hij terugliep naar de verblijven. 'Welterusten, prins Ander.' 'Welterusten, Lauren. Evengoed bedankt.'

Lauren knikte nogmaals voor hij het pad opliep en met zijn ruisende witte gewaad in de nacht verdween. Ander staarde hem zorgelijk na. Zijn vader had gevraagd om een aanwijzing die hoe dan ook kon leiden tot de plaats waar Houdborg zich bevond. Maar ze konden niet verwachten Amberle te vinden. Ze kon overal zijn in de Vier Landen, en het was bepaald niet het moment om met haar bij Eventine aan te komen. Ze was zijn lievelingskleindochter geweest, wier uitverkiezing hem met grote trots en vreugde had vervuld. Maar het beschamen van het in haar gestelde vertrouwen was voor hem moeilijker te dragen dan zelfs de dood van haar vader Aine. Hoofdschuddend liep hij verder naar het paleis. Gael was nog op. Zijn ogen stonden bezorgd en hij zag er doodmoe uit. Het was onvermijdelijk dat hij het probleem zou vernemen waarvoor ze stonden, maar op zijn geheimhouding kon men rekenen. Hij wilde opstaan, maar liet zich op een wenk van Ander weer zakken. 'De koning verwacht u,' zei hij. 'Hij is in zijn werkkamer en wil niet gaan slapen. Kunt u hem daartoe niet overhalen, al is het maar voor een paar uur...'

'Ik zal het proberen,' beloofde Ander.

Eventine Elessedil keek op toen zijn zoon zijn werkkamer betrad. Hij bekeek even Anders gezicht en zag dat er niets was bereikt. Daarop duwde hij zich af van de leestafel waaraan hij zat en wreef vermoeid in zijn ogen. Hij stond op, rekte zich uit, liep langzaam naar de ramen en tuurde door de plooien van de gordijnen in de duisternis. Op de met boeken bezaaide tafel stond een terzijde geschoven, nauwelijks aangeraakte schaal met voedsel. Er brandden kaarsen, waarvan de was op de metalen kandelaars droop. De kleine werkkamer was stil en somber, met eiken boekenkasten en wandtapijten langs de muren, die een mengeling vormden van verbleekte kleuren en schaduw. Overal lagen stapels boeken die Gael die dag uit de gewelven had aangedragen.

De koning bekeek even zijn zoon. 'Niets?' Ander schudde zwijgend van nee.

Eventine vertrok zijn gezicht. 'Ik ook niet.' Schouderophalend wees hij naar het boek dat open op tafel lag. 'De laatste hoop. Het vermeldt een keer het Ellcryszaad en het Bloedvuur. Lees zelf maar.' Het boek was een van de ruim honderd delen met de geschiedenis, vanaf mythologische tijden bijgehouden door de Elfenkoningen en hun kroniekschrijvers. Ze waren oud en afgesleten, met zorg gebonden in leer en koper en werden bewaard in dozen om ze tegen de tand des tijds te beschermen. Ze hadden de Grote Oorlogen en de vernietiging van het oude volk der Mensen overleefd. Ze hadden de Eerste en de Tweede Volkenoorlog overleefd. En de eeuwen van leven en dood die ze beschreven. Ze bevatten in zijn geheel de bekende geschiedenis van het Elfenvolk. Duizenden en duizenden pagina's, door de jaren heen zorgvuldig bijgehouden.

Ander boog zich over de bladzijden; de inkt was bruin van ouderdom en het handschrift ouderwets. Maar de woorden stonden er duidelijk genoeg.

'Dan zal het Ene Zaad worden gegeven aan de Drager die is Uitverkoren. En het Zaad zal door de Drager naar de Kamers van het Bloedvuur worden gebracht, om in het Vuur te worden gedompeld, opdat het terug kan naar de aarde. Vervolgens zal de Boom worden herboren en de Grote Afschrikking eeuwig voortduren. Aldus sprak de Grote Tovenaar tot zijn Elfen, opdat de Kennis niet verloren ging voor zijn Volk.'

Eventine knikte toen Ander weer opkeek, ik heb al die boeken doorgekeken en alle toepasselijke passages bestudeerd. Er zijn nog andere, maar die zeggen niets meer dan deze.'

Hij liep terug naar de leestafel en wreef doelloos over het goud-op-snee. 'Dit is het oudste deel. Het meeste wat erin staat kan mythe zijn. Het verhaal van de oude oorlog tussen goede en kwade toverkunst, namen van helden, alles waar de Afschrikking uit voortkwam. Maar geen woord over Houdborg of de plaats van het Bloedvuur. En geen woord over de magie die de Ellcrys in het leven riep, en over de kracht van de Afschrikking.'

Dat laatste verzuim was niet zo vreemd, vond Ander. Zijn voorouders zetten zelden de geheimen van hun magie op schrift. Die werden mondeling doorgegeven, opdat hun vijanden ze niet konden stelen.

Sommige toverkunsten waren zo krachtig dat ze maar een keer en op een plaats werden toegepast. Dat kon ook opgaan voor de toverkunst die de Ellcrys schiep.

De koning liet zich weer in zijn stoel zakken, bekeek het boek nog even en sloeg het zwijgend dicht. 'We moeten het doen met het weinige dat we van de Ellcrys vernamen,' zei hij zacht. 'Dat moeten we gebruiken om achter de mogelijke vindplaatsen van het Bloedvuur te komen, en ze vervolgens allemaal doorzoeken.' Ander knikte. Het leek hopeloos. Er was slechts een uiterst geringe kans om Houdborg te vinden, met deze uiterst vage beschrijving, ik wou dat Arion hier was,' zei zijn vader ineens binnensmonds. Ander zei niets. Deze keer had de koning alle reden om behoefte aan Arion te hebben, gaf hij toe. Als leider van deze zoektocht was Arion de aangewezen man, en vader zou steun vinden in zijn aanwezigheid. Dat mocht hij hem nu niet misgunnen.

'U zou wat moeten slapen, vader,' zei Ander na een stilte. 'U hebt rust nodig voor wat komen gaat.'

De koning stond weer op en ging de kaarsen op tafel doven. 'Uitstekend, Ander,' zei hij met een fletse glimlach. 'Stuur Gael naar me toe. Maar jij hebt ook een lange dag gemaakt. Ga jij ook naar bed, en slaap zoveel mogelijk.'

Ander keerde terug naar zijn huisje. Tot zijn verbazing sliep hij inderdaad. De vermoeidheid won het van zijn rusteloze geest. Hij werd die nacht maar een keer wakker, badend in het zweet door een afschuwelijke nachtmerrie. Maar binnen enkele seconden viel hij weer in slaap en was de droom vergeten.

De dag brak al aan toen hij weer ontwaakte en snel uit bed kwam om zich aan te kleden. Een gevoel van hernieuwde vastberadenheid sterkte hem toen hij haastig ontbijtte en aanstalten maakte om zijn huis te verlaten. Er moest ergens een oplossing zijn voor dit dilemma, een middel waardoor Houdborg kon worden gevonden. Misschien bij de stervende boom. Misschien bij de Uitverkorenen. Maar er was een oplossing - er moest een oplossing zijn.

Toen hij het grindpad afliep, kon hij het vroege ochtendlicht door het scherm van het omringende bos zien sijpelen. Hij wilde eerst naar de Uitverkorenen gaan - die zouden nu wel in de Levenstuinen zijn - in de hoop dat er nog iets nieuws uitkwam als hij met hen sprak. Ze hadden er vast over nagedacht, gewikt en gewogen, en misschien herinnerde een van hen zich iets meer. Of misschien had de Ellcrys vanmorgen weer tot hen gesproken.

Hij ging even langs het paleis, waar Gael al op zijn post was. Maar de jonge Elf hield zijn vinger voor zijn lippen: de koning sliep nog en mocht niet worden gestoord. Ander knikte en ging weg, dankbaar voor de rust die zijn vader kreeg.

De dauw glinsterde nog op het gazon toen hij naar de poort liep. In het voorbijgaan keek hij verwachtingsvol naar de tuinen en het verbaasde hem Went niet aan het werk te zien. Dat hij het gereedschap van de oude man verspreid zag liggen bij een rozenperk, met de verse aarde er nog aan verbaasde hem nog meer. Het was niets voor Went om een karwei niet af te maken. Als hij zoveel last had van zijn rug moest daar eens naar worden gekeken. Maar dat kwam later wel. Momenteel waren er dringender zaken. Hij wierp een laatste blik op de bloemperken en zette de pas erin.

Minuten later stapte hij langs de met klimop begroeide muren van de Levenstuinen, over het ingesleten pad dat naar de ingang leidde. Vanaf de top van de Carolan - de hoge rotswand die zich steil langs de oostelijke oever van de Rill Song verhief en Arborlon boven het omringende land uittilde - zag hij de weidsheid van Westland zich uitstrekken naar het oosten en noorden; de torens en drie stegen van de Elfenstad, ingesloten door de dichte wouden; in het zuiden zag hij de verre, nevelgrijze rotspunten Rock Spur en Pycon, omzoomd door stukjes blauw lint waar de Mermidon de oude rots doorsneed op zijn lange weg oostwaarts naar Callahorn; en in het westen, onder de Carolan en voorbij de snelstromende Rill Song zag hij de vallei van de Sarandanon, de broodmand van het Elfenvolk. Hij moest een manier vinden, hij, de Uitverkorenen en zijn vader, om hen te redden. Even later stond hij voor de Ellcrys. De Uitverkorenen waren er niet. Alleen de boom was er.

Ongelovig keek Ander rond. Het leek uitgesloten dat alle Uitverkorenen zich hadden verslapen, al werd hun werk nog zo in de war gestuurd door de onthulling van de Ellcrys. Eeuwenlang hadden de Uitverkorenen nooit bij het eerste ochtendlicht ontbroken om de boom te groeten.

Ander liep snel de Tuinen uit en rende toen bijna naar de ommuurde verblijven van de Uitverkorenen. Rondom groeide immergroen, langs de stenen paden waren bloemperken en aan de achterzijde was een strak aangelegde moestuin van zwarte aarde met groene staken en struiken. Een lage muur van ruwe stenen omgaf het terrein, met aan elke kant een wit poortje. Het huis zelf was donker en stil.

Ander hield zijn pas in. De Uitverkorenen moesten nu toch wakker zijn, maar er was geen enkel teken van leven. De Elfenprins voelde zich koud worden. Hij liep verder, turend in het schemerduister achter

de open deur, tot hij ten slotte voor de ingang stond.

"Lauren?' hij sprak de naam van de Elf zacht uit.

Er kwam geen antwoord. Hij stapte de donkerte in. In de rand van zijn blikveld zag hij iets bewegen in de omringende begroeiing.

Ineens voelde hij zich bang worden en hij werd nog kouder. Wat was er daarachter?

Hij dacht aan de wapens die hij in zijn huis had achtergelaten en stond enige tijd onbeweeglijk te wachten, maar niets bewoog zich meer, en geen geluid verried de aanwezigheid van een levend wezen. Hij liep resoluut verder. 'Lauren?'

Toen raakten zijn ogen gewend aan het schemerige licht, en de naam van de jonge Elf bestierf hem op de lippen.

In het hoofdvertrek lagen lijken verspreid als weggeworpen zakken, verscheurd, gebroken en levenloos. Lauren, Jase, alle Uitverkorenen waren dood, in stukken gereten als door woedende roofdieren. Wanhoop vervulde hem. Nu was er geen Uitverkorene meer om met het zaad van de Ellcrys op zoek te gaan naar Houdborg en het Bloedvuur. De boom kon geen wedergeboorte krijgen en de Elfen waren niet te redden. Hoewel misselijk van de slachting bracht hij het niet op om weg te lopen. Hij bleef staan, vol afschuw en walging, en door zijn geest klonk slechts één schreeuw: Demonen!

Even later strompelde hij naar buiten. Leunend tegen de muur van het huis kokhalsde hij onbeheerst en probeerde zijn beven in bedwang te krijgen. Toen hij zichzelf weer meester was, alarmeerde hij onmiddellijk de Zwarte Garde en haastte zich vervolgens naar de stad. Zijn vader moest het weten, en kon het nieuws maar het beste van zijn zoon vernemen.

Wat de Uitverkorenen was overkomen was maar al te duidelijk. Met het wegkwijnen van de Ellcrys was de Afschrikking aan het afbrokkelen. De sterkste Demonen waren losgebroken. Alleen een Demon kon zoiets uithalen met de Uitverkorenen. Met één klap hadden de Demonen ervoor gezorgd dat ze nooit meer waren op te sluiten. Ze hadden al diegenen vernietigd die konden bijdragen aan de wedergeboorte van de Ellcrys en het herstel van de Afschrikking die hen gevangen hield.

Hij rende door de middelste poort voor het paleis, het grindpad af door de tuinen die Went onderhield. Went was nu aan het spitten en wieden, en hief zijn hoofd even toen de prins voorbijkwam. Ander zag hem nauwelijks en zei in zijn haast niets.

Went sloeg voldaan zijn ogen neer. Doelloos in de zwarte aarde woelend ging het Wisselkind door met zijn werk.