48

Het Bloedvuur omvatte Amberle Elessedil met de zachte aanraking van een moeder. Overal om haar heen rezen de vlammen, die als een karmozijnrode muur de hele wereld erachter afschermden, maar het verwonderde meisje geen kwaad deden. Wat vreemd, dacht ze, dat het vuur niet brandde. Maar toen ze de steen had weggeduwd en het vuur rondom haar omhoogschoot, wist ze dat het zo zou zijn. Het vuur had haar verteerd, maar ze voelde geen pijn; er was geen hitte, rook of geur. Alleen de kleur was er, diep wazig rood, en het gevoel in iets vertrouwds en troostends te zijn gedompeld.

Ze werd doezelig, de pijn en angst van de laatste paar dagen leken langzaam weg te vloeien. Haar ogen dwaalden nieuwsgierig door de vlammen. Ze probeerde iets te zien van de grot die het vuur herbergde en van de anderen. Maar er was niets; alleen het vuur. Even wilde ze er doorheen, voorbij het waas, maar iets weerhield haar. Ze voelde dat ze hier moest blijven. Ze moest doen waarvoor ze was gekomen. Waarvoor ze was gekomen - ze herhaalde de woorden en zuchtte. Het was zo'n lange tocht geweest; zo'n vreselijke beproeving. Maar nu was het einde daar. Ze had het Bloedvuur gevonden. Vreemd zoals dat is gegaan, dacht ze opeens. Ze stond daar in die donkere, lege grot, net zo moedeloos als de anderen, omdat er geen Bloedvuur zichtbaar was achter de onbreekbare glazen deur, en al hun inspanning voor niets was geweest. Toen had ze plotseling de aanwezigheid van het vuur gevoeld. Ze aarzelde het zo te omschrijven, maar er was geen betere manier. Het gevoel was hetzelfde als op de rand van de Holten, toen ze in de bosjes had liggen wachten op Wils terugkeer en iets haar waarschuwde voor de naderende Maaier. Het was een gevoel dat diep van binnen uit kwam en haar vertelde dat het Bloedvuur daar in die grot was en dat ze het moest zoeken. Ze was tastend doorgelopen, vertrouwend op haar intuïtie, zonder te begrijpen wat haar hiertoe dreef. Zelfs toen ze het vuur onder de rotsrichel ontdekte en Wil waarschuwde weg te blijven, zelfs toen ze de steen wegduwde om het vuur op te wekken, begreep ze niet wat haar leidde. De gedachte verontrustte haar. Ze begreep het niet. Iets had haar aangeraakt. Ze moest weten wat het was. Ze sloot haar ogen en overdacht het.

Het begrip kwam langzaam.

Eerst dacht ze dat het door het Bloedvuur moest komen, want dat had haar aangetrokken. Maar het vuur was niet iets met gevoel; het was een onpersoonlijke kracht, oud, vitaal en leven gevend, maar zonder gedachten. Het vuur was het niet. Toen dacht ze aan het zaad dat ze bij zich droeg, dat kleine stukje leven dat de Ellcrys haar had geschonken. De Ellcrys had gevoel; haar zaad kon het ook hebben. Het zaad had haar kunnen waarschuwen voor de Maaier en het vuur... Maar ook dat was onjuist. Het Ellcryszaad zou geen leven kennen voor het in de vlammen van het Bloedvuur was gedompeld. Het sluimerde nu en het vuur moest het doen ontwaken. Het zaad was het ook niet. Maar als het het Bloedvuur niet was, en het zaad ook niet, wat dan? Toen zag ze het in. Ze was het zelf. Iets in haar waarschuwde voor de Maaier en het Bloedvuur. De waarschuwingen kwamen vanuit haarzelf, omdat ze bij haar hoorden. Het was de enige aannemelijke verklaring. Ze opende verwonderd haar ogen en sloot ze weer snel. Waarom kwamen de waarschuwingen van haar? Herinneringen aan de vreemde invloed die de Ellcrys op haar had gehad, kwamen boven, aan de manier waarop ze haar bewerkt had tot ze zich alleen nog een verlengstuk van de boom voelde. Had de boom dit met haar gedaan? Was ze nog meer beïnvloed dan ze toen dacht? Ze werd even bang bij de gedachte, zoals ze altijd bang werd als ze dacht aan de manier waarop de Ellcrys haar van zichzelf vervreemd had. Met moeite verdrong ze de angst. Dat lag achter haar. De reis naar het Bloedvuur was volbracht. Ze had haar beloften gehouden. Ze hoefde alleen nog maar het leven aan de Ellcrys terug te geven. Haar hand gleed in haar jasje en sloot zich om het zaad dat de bron was van dat leven. Het voelde warm en levend aan, alsof het uitzag naar het einde van zijn sluimering. Ze wilde net haar hand terugtrekken toen de angsten ineens hevig terugkwamen. Ze twijfelde en voelde haar wilskracht wegebben. Zat er meer vast aan dit ritueel? Waar was Wil? Hij had beloofd haar hier doorheen te helpen. Hij zou zorgen dat ze niet ging twijfelen. Waar was hij? Ze had hem nodig; hij moest bij haar zijn.

Maar Wil Ohmsford kwam niet. Hij was achter de vuurwand en ze wist dat hij haar niet kon bereiken. Ze moest dit helemaal zelf doen. Het was haar taak en ze had de verantwoordelijkheid aanvaard. Ze haalde diep adem. Ze hoefde het Ellcryszaad alleen nog even in de vlammen van het Bloedvuur te houden en dan was haar taak volbracht. Daar was ze helemaal voor hier gekomen; nu moest ze het doen. Maar de angst bleef. Het was als een ziekte en ze vond het vreselijk, want ze begreep het niet. Waarom was ze toch zo bang? In haar hand begon het zaad zacht te kloppen.

Ze sloeg haar ogen neer. Zelfs dit zaad maakte haar bang, zelfs dit kleine deeltje van de boom. Herinneringen kwamen boven en verdwenen weer. In het begin had ze een hechte band met de Ellcrys gehad. Er was toen geen angst, alleen liefde. Er was blijdschap en saamhorigheid. Waardoor was dat veranderd? Waarom kreeg ze het gevoel dat ze zich aan de boom verloor? Wat was dat beangstigend geweest! Het achtervolgde haar zelfs nu nog. Met welk recht had de Ellcrys haar dat aangedaan en had ze haar zo gebruikt? Met welk recht?

Schaamte vervulde haar. Zulke vragen hadden geen zin. De Ellcrys was stervende en had hulp nodig, geen verwijten. Het Elfenvolk had hulp nodig. Amberle deed haar ogen open en keek in de rode gloed. Er was geen tijd om toe te geven aan haar bitterheid of om haar angst te overdenken. Er was alleen tijd voor wat ze hier kwam doen - het zaad in het Bloedvuur houden.

Ze schrok op. Het vuur! Waarom had het vuur nog niets met het zaad gedaan? Kwamen de vlammen niet onder haar kleren? Was het zaad er al door aangeraakt? Maakte het wat uit als ze het erin hield? Nog meer vragen. Zinloze vragen. Ze wilde weer het zaad te voorschijn halen, maar opnieuw weerhield de angst haar. Ze kreeg tranen in haar ogen. O, was er maar iemand anders om dit te doen! Ze was geen Uitverkorene! Ze was er niet toe bevoegd! Ze was niet... ze was niet... Met een schreeuw wrong ze het zaad uit haar jasje en hield het in de scharlaken vlam van het Bloedvuur. Diep van binnen kwam bij Amberle weer dat gevoel op. Dat gevoel dat haar gewaarschuwd had voor de komst van de Maaier en dat haar naar het Bloedvuur had geroepen, doorstroomde haar nu met een duizelingwekkende beeldenvloed die zoveel emoties opriep dat ze hulpeloos op haar knieën viel. Langzaam bracht ze het Ellcryszaad naar haar borst en voelde het leven erin bewegen. Tranen liepen over haar wangen. Zij was het zelf. Zij was het zelf.

Nu begreep ze het eindelijk. Ze hield het zaad dicht tegen zich aan en dronk het Bloedvuur in.