31
Het was een gedemoraliseerd leger dat uit de Halyspas kwam, beschaamd om de nederlaag en geschokt door het aantal doden en gewonden. Het was de doden die tijdens de vlucht door de pas waren gevallen niet vergund dat hun lichaam werd begraven in de aarde die hun het leven gaf. Voor de gewonden was er geen verlichting van de ondraaglijke pijn van wonden die ontstoken waren door het gif van Demonenklauwen en -tanden; hun gekerm en geschreeuw klonk ondraaglijk in de middagstilte. En voor de overigen, die zuidwaarts marcheerden langs de Breeklijn, was er weinig troost in de gedachte aan wat die dag had gebracht, en aan wat met zekerheid te verwachten viel. Toen de middagzon op hen brandde, werd hun mond droog van dorst en hun gedachten werden zwart van bitterheid. Ander Elessedil voerde hen aan, naar zijn eigen gevoel niet als leider, maar als slechts weinig meer dan een slachtoffer van de grillige gang van zaken, en zijn gedachten waren somber. Hij wilde dat hier een einde aan kwam, dat zijn vader bij bewustzijn kwam en dat zijn broer erbij was. In zijn handen hield hij de knoestige Ellcrysstaf en hij vond zichzelf een dwaas. Niets van dit alles was de bedoeling geweest. Toch wist hij dat hij de hem opgedrongen rol nog even moest volhouden, minstens tot het leger bij de Baentrek was. Dan kwam er gelukkig een einde aan.
Hij keek naar Allanon. De Druïde reed zwijgend naast hem, donker en raadselachtig in zijn verhullende kleren, en hield zijn gedachten zorgvuldig voor Ander verborgen. Tijdens de hele mars had hij maar één keer gesproken.
'Ik begrijp nu waarom ze ons zo ver lieten komen,' zei hij plotseling zacht. 'Ze wilden ons deze bergen in hebben.' 'Dat wilden ze?' vroeg Ander.
'Dat wilden ze, Elfenprins,' antwoordde Allanon toonloos. 'Met hun getalsterkte wisten ze dat er voor ons geen houden aan was. Ze lieten ons in de val lopen.'
Er verscheen een ruiter aan de horizon die zijn paard volkomen afmatte bij zijn wilde galop over het grasland naar de naderende Elfen. Ander hief de Ellcrysstaf en liet halt houden. Met Allanon naast zich reed hij op de ruiter toe. Verfomfaaid en bestoft kwam deze voor hem tot stilstand. Ander herkende de boodschapper van zijn broer. 'Flyn,' zei hij ter begroeting van de Elf.
De boodschapper aarzelde en keek toen naar de colonnes soldaten. 'Ik moet aan de koning melden...' begon hij.
'Breng je boodschap aan de prins,' zei Allanon scherp.
'Heer,' begon Flyn en salueerde met een bleek gezicht. Ineens stonden er tranen in zijn ogen. 'Heer...' begon hij weer, maar hij kon verder niets uitbrengen.
Ander steeg af en wenkte Flyn hetzelfde te doen. Zwijgend legde hij zijn arm om de verbijsterde boodschapper en voerde hem een paar passen verder om hem alleen te spreken. Hij keek de Elf recht aan. 'Rustig maar - vertel me je boodschap.'
Flyn knikte en zijn gezicht verstrakte. 'Heer, ik heb opdracht de koning te melden dat prins Arion is gesneuveld. Heer... hij is dood.' Ander schudde langzaam zijn hoofd. 'Dood?' Het was alsof iemand anders sprak. 'Hoe is dat mogelijk? Hij kan niet dood zijn!' 'We werden bij zonsopgang aangevallen, Heer.' Flyn huilde openlijk. 'De Demonen... het waren er zoveel. Ze verdreven ons uit de pas. We werden overrompeld. Het strijdvaandel viel... en toen prins Arion het wilde terughalen, grepen de Demonen hem...'
Ander stak vlug zijn hand op om de Elf de mond te snoeren. Hij wilde de rest niet horen. Het was een nachtmerrie die niet waar kon zijn. Zijn ogen flitsten naar Allanon en hij zag dat deze naar hem keek. Allanon wist het.
'Hebben we het lijk van mijn broer?' dwong Ander zichzelf te vragen. 'Ja, Heer.'
'Ik wil dat ze het bij me brengen.'
Flyn knikte. 'Er is nog iets, Heer.' Ander wachtte. 'Heer, de Worrelkloof is verloren, maar commandant Pindanon gelooft in de herovering ervan. Hij vraagt om extra ruiterij om op te rukken over het grasland voor de pas om...'
'Nee!' onderbrak Ander hem fel. Met moeite beheerste hij zich. 'Nee, Flyn. Zeg commandant Pindanon dat hij zich meteen moet terugtrekken. Hij moet terug naar de Sarandanonvallei.' De Elf moest even slikken en keek vlug naar Allanon. 'Vergeef me, Heer, maar ik heb opdracht dit aan de koning voor te leggen. De commandant zal vragen...'
Ander begreep het. 'Zeg de commandant dat mijn vader gewond is.' Flyn werd nog bleker en Ander haalde diep adem. 'Zeg Kael Pindanon dat ik het Elfenleger aanvoer en dat hij meteen moet terugtrekken. Neem een uitgerust paard, Flyn, en ga vlug. Goede reis, boodschapper!'
Flyn salueerde en maakte dat hij wegkwam. Ander bleef alleen staan en staarde over het lege grasland, met een vreemd gevoel van verdoving in zich toen hij besefte dat het niet meer mogelijk was de kloof te overbruggen die hem altijd van Arion had gescheiden. Arion was voor altijd voor hem verloren. Met zijn rug naar Allanon huilde hij.
De schemering viel zacht over de Sarandanonvallei en haar schaduw verlengde zich tot de Baentrek en het Elfenleger. Eventine Elessedil lag nog steeds bewusteloos in zijn tent. Hij ademde oppervlakkig en onregelmatig. Ander zat naast zijn bed naar hem te kijken en wenste dat de koning bijkwam. Tot dan was de ernst van zijn verwonding onmogelijk te beoordelen. Hij was een oude man, en Ander was er niet gerust op.
In een opwelling pakte hij zijn vaders hand voorzichtig in de zijne. De oude man bewoog niet. De hand was slap. Ander hield hem nog even vast, liet hem weer los en leunde vermoeid achterover. 'Vader,' fluisterde hij, bijna in zichzelf.
Hij stond op en liep hoofdschuddend van het bed weg. Hoe kon dit gebeuren - zijn vader ernstig gewond; zijn broer gedood; hijzelf aanvoerder van het Elfenleger - hoe kon dat allemaal gebeuren? Het was zo'n waanzin dat hij het niet kon bevatten. Natuurlijk, de mogelijkheid was er altijd geweest dat zijn vader en zijn broer zouden wegvallen en dat hij als enige Elessedil overbleef om te regeren. Maar het was een absurde mogelijkheid. Niemand had geloofd dat het echt zou gebeuren, hijzelf wel allerminst. Hij was hier slecht op voorbereid, dacht hij somber. Wat was hij ooit meer voor zijn vader en zijn broer geweest dan een helpende hand? Zij waren voorbeschikt om het Elfenvolk te regeren - niet hij. Het was hun wens en hun verwachting.
Maar nu...
Hij schudde zorgelijk het hoofd. Nu moest hij regeren, althans tijdelijk. Hij moest de Sarandanonvallei verdedigen en de opmars van de Demonen zien te stuiten. De Halyspas had aangetoond hoe moeilijk dit was. Ze wisten net zo goed als hij dat de Demonen hen allemaal hadden kunnen vernietigen als de Halyspas niet geblokkeerd was geraakt door de rotsinstorting bij het gevecht tussen Allanon en de Draak. Zijn eerste opgave was dus de Elfen reden geven om te geloven dat hun dit bij de Baentrek niet zou overkomen, ondanks het verlies van de koning en zijn oudste zoon. Kortom: hij moest hun hoop geven.
Hij ging weer naast zijn vader zitten. Kael Pindanon kon hem helpen; hij was een veteraan van vele oorlogen, een ervaren militair. Maar zou hij het doen? Hij wist dat Pindanon kwaad op hem was om zijn bevel tot terugtrekken van de passen in de Breeklijn. Pindanon was nog niet terug. Hij bleef met een achterhoede van Elfenruiterij achter om de opmars van de Demonen naar de Sarandanonvallei te vertragen. Maar Ander had al over zijn misnoegen gehoord van zijn officieren. Bij zijn komst zou hij Ander erop aanspreken. Dan kon de zaak op de spits worden gedreven. Ander wist al dat hij het bevel over het leger zou opeisen. Weer schudde hij zijn hoofd. Het was eenvoudig genoeg om Pindanon het opperbevel te geven en de oude vechtjas verantwoordelijk te maken voor de verdediging van het Elfenthuisland. Misschien moest hij dat doen. Toch verzette iets in hem zich tegen zo'n goedkope oplossing van het dilemma; hij moest voorzichtig zijn met het afschuiven van plichten die duidelijk de zijne waren. 'Wat zou u doen?' vroeg hij zacht aan zijn vader. Hij had een antwoord nodig, maar wist dat het niet zou komen. De minuten verstreken en de schemering verdiepte zich. Ten slotte verscheen Dardan bij de tentopening. 'Commandant Pindanon is terug. Hij wil u spreken.'
Ander knikte en vroeg zich even af waar Allanon heen was. Hij had de Druïde sinds hun terugtocht niet meer gezien. Maar deze ontmoeting met Pindanon was zijn probleem. Hij ging staan en dacht toen aan de Ellcrysstaf die naast zijn vaders bed op de grond lag. Hij pakte deze met twee handen op, aarzelde even en keek neer op de oude man naast hem.
'Rust maar uit,' fluisterde hij ten slotte. Hij keerde zich om en liep de tent uit.
In de aangrenzende ruimte zat Pindanon te wachten. De wapenrusting van de commandant was overdekt met stof en bloed, en zijn wit bebaarde gezicht zag rood van kwaadheid toen hij op de Elfenprins
afkwam. 'Waarom gaf u me bevel tot terugtrekken, prins Ander?' vroeg hij fel.
Ander gaf geen krimp. 'Zachter graag, commandant. De koning ligt binnen.'
Het was even stil toen Pindanon hem aankeek. Toen vroeg de Elfencommandant, zachter: 'Hoe is het met hem?' 'Hij slaapt,' antwoordde Ander koel. 'Wat wilde u eigenlijk vragen?' Pindanon richtte zich op. 'Waarom kreeg ik bevel tot terugtrekken? Ik had de Worrelkloof kunnen heroveren. We hadden de Breeklijn kunnen houden, zoals uw vader wilde!'
'Mijn vader wilde de Breeklijn zolang mogelijk houden,' antwoordde Ander, Pindanon strak aankijkend. 'Nu mijn vader gewond is, mijn broer dood en de Halyspas verloren, was dat niet langer mogelijk. We zijn uit de Halyspas verdreven, net als u uit de Worrelkloof.' Pindanon snoof, maar Ander negeerde hem. 'Om de Worrelkloof te heroveren had ik een snelmars naar het noorden moeten maken met een leger dat net na een nederlaag meteen weer in de strijd zou zijn geworpen. Als onze herenigde strijdmacht zou zijn verslagen, had ze voor een uitputtende mars terug naar de Sarandanonvallei gestaan, met weinig kans op rust vóór deze vallei moet worden verdedigd. Het ergste is nog dat een slag in de passen van de Breeklijn moet worden uitgevochten zonder Elfenruiterij.
Willen we de opmars van de Demonen stuiten, dan moeten we alles kunnen inzetten. Daarom gaf ik u bevel tot terugtrekken.' Pindanon schudde zijn hoofd. 'U bent geen ervaren militair, Heer. U had het recht niet zo'n belangrijke beslissing te nemen zonder beraad met de legerleider. Als ik niet zo trouw was aan uw vader...' Ander keek scherp op. 'Spreek dat niet verder uit, commandant.' Hij keek opzij toen de tentflappen opengingen om Allanon en Stee Jans door te laten. Allanons verschijning kwam niet onverwacht, maar Ander was wat verbaasd de Vrijkorpscommandant ook te zien. De Grenslander knikte hoffelijk, maar zei niets.
Ander keerde zich weer naar Pindanon. 'In ieder geval is de zaak afgedaan. We kunnen ons beter bezighouden met wat komen gaat.
Hoeveel tijd hebben we voor de Demonen bij ons zijn?'
'Een dag, mogelijk twee,' zei Pindanon kortaf. 'Ze moeten rusten en hergroeperen.'
Allanon sloeg zijn zwarte ogen op. 'Morgenochtend.' Het werd meteen stil. 'Weet je het zeker?' vroeg Ander zacht. 'Ze zijn over hun slaap heen. Morgenochtend.' Pindanon spuwde op de grond.
'Dan moeten we nu beslissen hoe we ze tegenhouden als ze komen,' zei Ander, terwijl zijn handen over de Ellcrysstaf gleden. 'Simpel genoeg,' zei Pindanon ongeduldig. 'Verdedig de Baentrek. Grendel die af. Hou ze tegen bij de doorgangen voor ze de vallei bereiken.'
Ander zuchtte diep. 'Dat probeerden we in de Halyspas. Het mislukte. De Demonen doorbraken de Elfenslaglinie, louter door hun overmacht. We hebben geen reden aan te nemen dat het deze keer anders gaat.'
'We hebben alle reden,' hield Pindanon vol. 'Onze krachten zijn niet verdeeld, zoals in de Breeklijn. Ook de Demonen zijn niet fris en uitgerust als ze almaar doorlopen vanuit de Grijze Vlakte. De ruiterij is inzetbaar, wat niet kon in de pas. O, er is heel wat veranderd, reken maar! Het resultaat zal deze keer anders zijn.' Ander keek even naar Allanon, maar de Druïde zei niets. Pindanon kwam een stap dichterbij. 'Ander, geef me het commando in uw vaders plaats. Laat mij de verdediging opzetten zoals hij het zou doen. De Elfen kunnen de Baentrek houden tegen die wezens, ondanks hun sterkte. Uw vader en ik weten...'
'Commandant.' De Elfenprins sprak zacht en beslist. 'Ik zag in de Halyspas waar de Demonen toe in staat zijn. Ik zag wat ze deden met een verdedigingslinie die het volgens mijn vader zeker zou houden. We bevechten een bijzonder soort vijand. Hij haat de Elfen in buitengewone mate; hij wordt gedreven door die haat - zozeer dat de dood niets betekent. Kunnen wij hetzelfde zeggen, wij, voor wie het leven zo kostbaar is? Het lijkt me niet. We hebben iets meer nodig dan standaardtactieken, willen we dit gevecht overleven.' Vanuit zijn ooghoeken zag hij Allanon knikken. Pindanon stoof op. 'U moet vertrouwen hebben, Heer. Uw vader zou niet zo gauw...'
Ander onderbrak hem. 'Mijn vader is hier niet. Maar was hij er wel, dan zou hij hetzelfde zeggen als ik. Ik vraag om voorstellen, commandant - niet om een twistgesprek.'
Pindanon liep rood aan en wendde zich plotseling tot Allanon. 'Hebt u niets te zeggen? Hebt u geen ideeën over het tegenhouden van de Demonen?'
Allanons donkere gezicht stond onbewogen. 'U kunt ze niet tegenhouden, commandant. Alleen maar vertragen.' 'Vertragen?'
'Hen zodanig vertragen dat de draagster van het Ellcryszaad genoeg tijd krijgt om het Bloedvuur te vinden en terug te keren.' 'Hou toch op!' brieste Pindanon. 'Ons lot in handen van dat meisje? Druïde, ik geloof niet in legenden van de oude wereld. Als-Westland gered moet worden, moet dat door de moed van zijn gewapende macht - door de bekwaamheid en ervaring van zijn soldaten. Demonen kunnen sterven, net als andere wezens van vlees en bloed.' 'Zoals Elfen,' zei de Druïde somber.
Er viel een lange stilte. Pindanon wendde zich nijdig af met zijn handen op zijn rug. Na een ogenblik keerde hij zich weer om. 'Houden we stand bij de Baentrek of niet, prins Ander? Ik hoor alleen voorstellen van mezelf.'
Ander aarzelde en wilde dat Allanon iets zei. Maar het was Stee Jans die naar voren trad en het zwijgen verbrak. 'Heer, mag ik iets zeggen?'
Ander was bijna vergeten dat de legioencommandant erbij was. Hij keek de grote man aan en knikte.
'Heer, het Vrijkorps heeft vaker voor een overmacht gestaan in dienst van de Grenslanden. We zijn er erg trots op dat wij overleefden en onze vijanden niet, ondanks dat ze vaak sterker waren. We hebben enkele harde lessen geleerd, Heer. Ik wil er u een aanbieden, en wel deze - zet nooit een statische verdedigingslinie op, zodat een overmacht je kan overlopen. We hebben geleerd ons verdedigingsfront te splitsen in reeksen mobiele linies die met het strijdverloop mee bewegen. Deze linies vallen beurtelings aan en trekken terug, waarbij ze de vijand een kant op lokken, vervolgens de andere kant, en hem altijd in de flank aanvallen als hij zich wendt om al die aanvallen te pareren. Na zo'n aanval wordt teruggetrokken tot buiten bereik van de vijand.' Pindanon brieste weer. 'Dan win je geen terrein en je houdt het ook niet, commandant.'
Stee Jans keerde zich naar hem. 'Als de vijand zich ver genoeg naar voren waagt bij zijn aanval, als zijn gelederen dunner zijn en verbrokkeld, dan sluit je aan weerszijden de rijen en stort je je op hem. Op die manier.' Hij vormde een V met zijn handen en bracht ze met een klap samen. Ieder zweeg verbluft, ik weet het niet,' mompelde Pindanon weifelend. 'Hoe zou u de Baentrek verdedigen?' drong Ander aan. ik zou een variant toepassen van wat ik u net beschreef,' antwoordde Stee Jans. 'Boogschutters op de hellingen van de Kensreek boven de ingang van de Baentrek om de opmars te belemmeren. Infanterie ervoor, als om stand te houden, zoals u in de Halyspas probeerde. Als de Demonen aanvallen, houd dan een tijdje stand en trek dan terug. Laat ze doorbreken. Geef ze een haas om op te jagen, een ruiterijeenheid om ze te lokken. Als hun linies zijn verspreid, hun flanken openliggen, sluit ze dan van weerskanten in, snel, voor ze terug kunnen of versterking krijgen. Gebruik lansen om ze van het lijf te houden. De Demonen missen onze wapens. Als je buiten hun bereik blijft, kunnen ze je niets doen. Als hun voorste gelederen zijn vernietigd, laat de haas dan een tweede aanval uitlokken. Val ze op een andere manier aan; houd ze uit balans. Richt u op hun flanken.'
Hij was uitgesproken. De Elfen staarden de Grenslander aan. Pindanon fronste. 'Wie is in dit geval de haas?' Stee Jans lachte wrang. 'Wij natuurlijk, commandant.' Pindanon trok zijn schouders op. Ander keek hem vragend aan. 'Het kan werken,' gromde de oude vechtjas. 'Als de haas het tenminste goed doet.'
Ander keek Allanon even aan. De Druïde knikte. 'Dan is dit ons verdedigingsplan voor de Sarandanonvallei,' zei de Elfenprins. Hij gaf Pindanon en de IJzeren Man een hand. 'Laten we ervoor zorgen dat het slaagt.'
Later die nacht, toen alles in gereedheid was voor de strijd van morgen en hij alleen was stond Ander Elessedil erbij stil hoe gunstig het was dat Stee Jans bij het gesprek met Pindanon aanwezig was geweest. Toen pas echter viel het hem in dat het misschien helemaal geen gelukkig toeval was, maar opzet van de raadselachtige donkere zwerver die ze kenden als Allanon.