30
De dag brak aan en er lag een dichte, grijze mist over de hele Grijze Vlakte. Ondoordringbaar strekte deze zich over de aarde uit, als een lijkwade. De nacht week voor de mist toen het bleke, zilveren licht van de dageraad omlaagkroop vanuit de Breeklijn. Traag vloeide de nevel tegen de bergketen op als een troebele soep die in een ketel wordt geroerd. Steeds sneller wervelde hij omhoog tegen de rotsen tot deze geheel waren verzwolgen.
Hoog in de beslotenheid van de Halyspas staarde Ander Elessedil omlaag, met zijn vader en Allanon aan zijn zijde, omringd door de Thuiswacht. Beneden maakte het Elfenleger zich gereed voor de verdediging tegen de Demonenhorden. Rij na rij van boogschutters, lansiers en piekeniers bezette de kloof die uitzag over de vlakte, met hun wapens gereed en hun ogen gericht op de mist die voor de ingang van de pas kolkte. Uit deze mist moesten de Demonen komen, maar er was nog niets van ze te zien. Toen de minuten verstreken en de aanval nog niet kwam, werden de soldaten ongedurig. Ander kon hun onbehagen, net als van hemzelf, langzaam voelen omslaan in angst. 'Wees standvastig, heb geen angst!' klonk Allanons stem opeens, en alle ogen keerden zich naar de zwartommantelde Druïde. 'Het is slechts mist, maar door Demonen gemaakt! Vat moed! De Afschrikking wijkt; de Demonen komen eraan!'
Nog steeds kolkte de nevel wild bij de ingang van de kloof, als door een onzichtbare barrière tegengehouden. Stilte hing over het land, diep en indringend. Anders handen beefden toen hij de stok greep waaraan het vaandel van het huis Elessedil slap hing, en hij deed moeite om ze stil te houden.
Toen opeens begon het geschreeuw, ver en angstaanjagend, alsof het uit het inwendige van de aarde kwam. In de mist schoten stralen rood vuur omhoog naar de nog donkere ochtendhemel, en de mist leek omhoog te komen. De kreten werden luider en klonken plotseling woest en schril, vervuld van razernij. Ze zwollen voortdurend aan tot het één enkele, eindeloze gil was die vanuit de vlakte in de nauwe Halyspas uitmondde. 'Ze komen,' fluisterde Allanon verbeten.
De soldaten van het Elfenleger vielen op hun knieën en het geluid sloeg als een golf over hen heen. Pijlen werden snel op de boog gelegd en speren en spiesen aan de voet gezet. Langs de uitgang van de pas barstte de nevel uit in rood vuur dat de hele hemel rood kleurde. Het gegil en geschreeuw zwol oorverdovend aan en plotseling leek de lucht zelf te ontploffen met een donderende klap die de rotsen van de Breeklijn op hun grondvesten deed schudden. Ander gaf een kreet van afschuw, en de kracht van de donder wierp hen allemaal tegen de grond. Haastig kwamen ze weer overeind, met zoekende ogen. De lucht was stil. De mist hing weer stil en grijs. 'Allanon?' vroeg hij zacht.
'Het is gebeurd - de Afschrikking is doorbroken,' hijgde de Druïde. Daarop steeg opnieuw het geschreeuw op uit de leegte van de vlakte, een waanzinnige vreugdebrui, en de Demonenhorden, eindelijk bevrijd uit hun eeuwenoude gevangenis, stroomden door de ingang van de Halyspas. Ze kwamen in de lengte door de kloof als een golf van worstelende, donkere lijven. Ze waren van alle vormen en maten, gebogen en verwrongen door de zwartheid die hen had opgesloten. Er waren tanden, klauwen en messcherpe stekels, haren en schubben en ruwe vacht; ze slopen en kropen, groeven en vlogen, sprongen en glibberden. Het was een nachtmerrie uit een legende. Ieder wezen uit de oudste griezelverhalen was er: weerwezens, half menselijk, half dierlijk, gladde grijze schimmen die nauwelijks waren te volgen met het oog; zware schuifelende Wildemannen met afschuwelijk verwrongen koppen; Gremlins die als door de wind geblazen rondfladderden; Kobolden, zwart van drek en slijm, serpentachtigen die hun venijn uitsisten en als razenden kronkelden; Furiën en Demonwolven; Lijkenvreters en andere wezens die mensenvlees aten en mensenbloed dronken; Harpijen en vleermuiswezens die de hemel verduisterden als ze hun lompe lichamen verhieven uit de massa. Ze kwamen op uit de mist en bevochten elkaar in hun vrijheidsdrang. De lange bogen der Elfen zoefden en een wolk zwarte pijlen velde de voorste Demonen. De rest werd nauwelijks vertraagd, maar klom snel over de gevallen lichamen. De Elfenschutters schoten pijl na pijl, maar de Demonen bleven komen, hun razernij uitschreeuwend. Minder dan vijftig meter scheidde de twee partijen, en de boogschutters trokken zich terug op de flanken terwijl de slaglinie van lansiers en piekeniers doorstootte naar de top van de verhoging, met hun wapens voor zich uit. De Demonen kropen voorwaarts als een massa kronkelende lichamen. Ze sprongen op de brokkelige rotsen van de kloof, op weg naar de wachtende Elfen.
Met gedempt geraas botste de vloedgolf op de slagorde, met verscheurende klauwen en tanden. De voorste rijen der Elfen wankelden iets, maar hielden stand. Demonen hingen gespiest aan speren en hun gegil weerklonk in de nauwe kloof. De Elfenjagers wierpen hen terug en zagen met afschuw hoe de verminkte wezens werden verzwolgen door de massa die volgde. Weer rukten de Demonen op tegen de Elfen, en deze keer kwamen er groepjes door, om meteen te worden afgemaakt door de tweede slagorde, die vlug de gaten in de voorste lijn opvulde. Maar nu sneuvelden er ook Elfen, bedolven onder de zwarte massa van hun aanvallers, weggesleurd uit het gelid en in stukken gescheurd. En nog steeds bleven de Demonen uit de mist stromen. Bij duizenden verspreidden ze zich in de kloof en tegen de wanden. De pijlen eisten hun tol, maar waar er een viel, kwamen er drie voor terug. De flanken van de Elfen begonnen terug te wijken onder de aanvalsgolven en de hele linie dreigde te worden overrompeld.
Eventine gaf bevel terug te trekken. De Elfen renden snel weg en betrokken hun tweede verdedigingslinie, een rotsdrempel, vlak voor de doorgang die terugvoerde in de bergengte. Weer zoefden de bogen en een hagel van pijlen vloog in de opdringende massa beneden. Lansiers en piekeniers stelden zich op en maakten zich gereed voor de aanval. Die kwam bijna meteen, een golf worstelende zwarte wezens die zich een weg klauwden over begroeiing en stenen om de haag van Elfensperen aan te vallen. Ze stierven bij honderden, doorboord door speren en pijlen, en vertrapt door de anderen. Maar ze bleven opdringen uit de mist, de diepe trechter van de kloof in, op de linies van de Elfen af. De Elfen wierpen hen terug - een keer, twee keer, en een derde keer. De Halyspas lag vol donkere lichamen, verminkt en bloedend, kermend van pijn en haat.
Bij de ingang van de bergengte zag Ander hoe de strijd op en neer ging. De Elfen verloren terrein. Zoals Allanon had voorspeld, verzwakte de Ellcrysstaf de Demonen die aanvielen, zodat ze stierven door de wapens van de Elfen. Toch zou dit niet genoeg zijn om de voortstromende horden tegen te houden - ondanks de dapperheid van de soldaten, de gekozen stellingen en het doordachte krijgsplan. Er waren eenvoudig te veel Demonen en te weinig Elfen. Hij keek even naar zijn vader, maar de koning zag hem niet. Eventines handen omklemden de knoestige Ellcrysstaf en hij was helemaal gefascineerd door de strijd beneden. De hele verdedigingslinie begon gevaarlijk te wankelen. Met wapens van gedode Elfen, stenen en stukken hout, tanden, klauwen en brute kracht vochten de Demonen om de uitgedunde gelederen van lansiers en piekeniers te doorbreken die hun de doortocht beletten. Het Vrijkorps, dat nog in reserve was gehouden, wierp zich in het midden van de Elfenlinie, met luide strijdkreten. Maar de Demonen bleven komen.
'We houden het niet,' mompelde Eventine en wilde het bevel tot terugtrekken geven.
'Blijf dicht bij me,' fluisterde Allanon Ander toe. Op dat moment braken de Demonen door de rechterflank en stroomden de kloof in naar de groep mannen die voor de bergengte stond. De Thuiswacht stelde zich beschermend voor de koning en Ander op. Dardan en Rhoe stonden aan weerszijden. Korte glanzende zwaarden werden getrokken. Haastig stak Ander het Elessedilvaandel in de grond en trok zijn wapen. Het zweet liep onder zijn maliënkolder over zijn lichaam en zijn mond werd droog van angst. Nu kwam Allanon naar voren. Zijn gewaad fladderde toen hij zijn armen hief. Blauw vuur spatte van zijn vingers in het schemerlicht, en de grond rond de aanvallers ontplofte. Rook kolkte op uit de rots en verspreidde zich over een kluwen levenloze donkere lichamen. Even aarzelden de aanvallers. Achter hen was de bres weer gedicht; terug konden ze niet. Gillend van woede vielen ze de Thuiswacht aan. Het was een wanhopige strijd. Demonen vielen door zwaarden van Elfenjagers, maar toch brak een handjevol door en stortte zich op de koning. Een lenige zwarte kobold besprong Ander en klauwde naar zijn keel. Met de moed der wanhoop hief de Elfenprins zijn zwaard en weerde de aanval af. Het wezen haalde weer naar hem uit, maar iemand van de Thuiswacht greep snel in en spieste de Demon met één stoot aan de grond vast.
Vol afschuw strompelde Ander terug en zag de strijd naderbij komen. De linkerflank was weer bezweken en opnieuw stapte Allanon naar voren om de aanval te keren. Blauw vuur schoot op de aanvallers af en gekrijs vervulde de lucht. Een kluwen Demonen had ook de rechterflank doorbroken en kwam de helling af in een vertwijfelde poging hun trawanten te helpen die afgesneden waren achter de slagorde van de Elfen. Ander verstijfde. De Thuiswacht was niet bij machte ze allemaal tegen te houden.
Toen gebeurde er iets schokkends, iets dat niet kon. Eventine viel, getroffen door een knuppel die vanuit de massa aanvallers werd geworpen. De oude koning werd tegen zijn slaap geraakt en hij sloeg meteen tegen de grond, waarbij de Ellcrysstaf uit zijn hand viel. Een gebrul steeg op uit de kelen der Demonen en ze drongen met vernieuwde razernij op. Van de troep die de helling afkwam waren er zes die de gevallen koning insloten om hem af te maken. Maar Ander schoot zijn vader te hulp. Hij vergat zijn angst en zijn gezicht was verwrongen van woede. Met een woeste kreet vloog hij op de voorste aanvallers af, zwarte Kobolden als die welke hem vlak daarvoor bijna noodlottig werd, en er lagen er twee geveld voor de anderen beseften wat er gebeurde. Als een waanzinnige stortte Ander zich op de rest en verdreef ze van de gevallen koning. Korte tijd verkeerde alles in chaos. Op de rotsrichel was de linie der Elfen bijna tot het begin van de bergengte teruggedreven. Demonen kwamen in drommen opzetten en klauwden naar de Elfen. Ze gilden het uit bij het zien van de gevallen Eventine. Ander worstelde om de Demonen van zijn vader weg te houden. In zijn razernij struikelde hij over een door hem verslagen Demon en viel. Ze kwamen meteen over hem heen. Klauwen rukten aan zijn wapenrusting en een verschrikkelijk ogenblik lang dacht hij dat het met hem gedaan was. Maar Dardan en Rhoe vochten zich een weg naar hem toe, verjoegen de aanvallers en sleepten hem in veiligheid. Verdoofd strompelde hij naar zijn vader terug en knielde neer naast de oude man, met ongeloof en ontzetting op zijn gezicht. Zijn handen zochten zijn vaders pols. Die klopte nog, zwak en traag. Zijn vader leefde nog, maar was uitgeschakeld, verloren voor de Elfen en voor Ander - de koning, de enige die hen kon redden van wat er gebeurde...
Opeens stond Allanon naast hem. Hij pakte vlug de Ellcrysstaf en duwde hem de talisman in zijn handen. 'Verdriet komt later. Elfenprins.' Hij bracht zijn donkere gezicht dicht bij dat van Ander. 'Jij neemt de bevelvoering over. Vlug - laat de Elfen terugtrekken op de bergengte.'
Ander wilde bezwaar maken, maar hield zich in. De ogen van de Druïde overtuigden hem ervan dat dit noch de tijd noch de plaats was om te delibereren. Hij besloot zich te schikken. Hij liet zijn vader uit de gevarenzone dragen en verzamelde de Thuiswacht om zich heen bij de bergengte. Hij stuurde boodschappers naar de twee verdedigingsflanken en gelastte hen terug te trekken. Met Allanon aan zijn zijde ging hij bij het begin van de engte staan, waar Elfen en Grenslanders hem konden zien. Daar keek hij toe hoe de strijd op hem afkwam. De lansiers en piekeniers van de Elfenslagorde, en de grijze militairen van het Vrijkorps renden terug en blokkeerden de ingang van de bergengte. Daar kwam Stee Jans, met wapperend rood haar en een enorm zwaard in zijn handen. Opeens hief Allanon zijn armen hoog boven zijn hoofd. Zijn zwarte gewaad spreidde zich wijd en het blauwe vuur spatte van zijn vingers. 'Nu!' beval hij Ander. 'Terug de engte in!'
Ander hief de Ellcrysstaf en riep het bevel. De laatste Elfen- en Vrijkorpsstrijders maakten zich los uit de strijd en renden door de pas naar de bergengte. De Demonen gilden van woede en vlogen hen achterna. Allanon stond alleen voor de pasversmalling. De Demonen kwamen op hem af en verdrongen zich in de kloof, als een golf van zwarte lichamen. De Druïde leek tot zichzelf te komen. Zijn slanke gestalte rechtte zich tegen de schaduw van de rotswand. Weer gingen zijn handen omhoog en het blauwe vuur schoot uit. Over de hele breedte van de pas brandde het en er kwam een muur van vuur voor de woedende Demonen. Krijsend en huilend deinsden ze achteruit. In de bergengte wendde Allanon zich tot Ander. 'Het blijft maar een paar minuten branden.' Het gezicht van de Druïde was vertrokken, vuil en bezweet. 'Daarna krijgen we ze weer op ons.' 'Allanon, hoe redden we het tegen deze overmacht?' riep Ander wanhopig.
'Dat lukt niet, niet nu, niet hier.' De Druïde pakte zijn arm. 'De passen van de Breeklijn zijn verloren. We zullen snel moeten vluchten.' Ander riep zijn bevelen al. Daarop begon het Elfenleger terug te stromen over de bodem van de bergengte. De reservecavalerie reed voorop met gewonden die op een paard konden zitten; piekeniers, lansiers en boogschutters volgden en droegen de gewonden die dat niet konden. De Thuiswacht droeg de bewusteloze koning. Allanon en Ander liepen erachter. Ze waren net voorbij de overgroeide poel in het midden van de bergengte toen het vuur dat de toegang blokkeerde hoog opvlamde en uitging.
De vluchtende Elfen keken achterom. Korte tijd lag de ingang open, maar toen stroomden de Demonen toe. Ze verstopten de nauwe doorgang bij hun worsteling om in de bergengte te komen. Huilend zetten ze de vluchtende Elfen na, maar ze waren te laat. De hoofdmacht van het leger was al goeddeels voorbij de diepe lengtekloof. Een achterhoede van het Vrijkorps onder Stee Jans stelde zich op terwijl Allanon, Ander en het restant van de Thuiswacht de laatste paar honderd meter van de bergengte aflegden. Voorbij de engte keerden ze zich even om en keken naar de naderende Demonenhorden. Het was een ijzingwekkend schouwspel. De Demonen vulden de engte als een donkere golf en verspreidden zich over de met gras begroeide ondergrond, waarbij hun vechtende zwarte lijven rezen en daalden als ratten die voor een vloedgolf uitrennen. De aarde was donker van de springende, kronkelende en draaiende lijven en in de lucht erboven waren de vliegende Demonen. De Druïde en de Elfen konden hun ogen niet geloven. Hun aantal leek onuitputtelijk. Toen leek de golf zich ineens te splitsen waar hij uit de bergengte kwam en er werd een monsterlijk, geschubd wezen zichtbaar. De andere Demonen leken nietig toen het donkergroene, woeste monster oprees en alles om zich heen wegschoof. De Elfen gaven een schreeuw van afschuw. Het was een Draak. Zijn reptielachtige lichaam was met stekels en zijn eigen drek overdekt. Zes zware, knoestige poten met klauwen en bossen donker haar droegen het doorgezakte lijf. Zijn kop stak zoekend in de lucht, gehoornd en korstig, als een misvormde kluit waarin een groen oog zonder oogleden brandde. Toen de Draak de geur van mensenbloed in zijn neusgaten kreeg, ging zijn bek wijd open en werden rijen vervaarlijke tanden zichtbaar. Hij sloeg als bezeten met zijn staart, waardoor allerlei wezens door de lucht vlogen. De Demonen maakten haastig ruimte en het monster zwoegde voort, waarbij de rotsen trilden onder zijn gewicht.
Aan de andere kant van de bergengte keek Allanon even naar de naderende Draak voor hij zich tot Ander wendde. 'Ga terug tot voorbij de splitsing. Snel.' Ander zag bleek. 'Maar de Draak...'
'...is te veel voor jou,' zei de Druïde koel. 'Doe wat ik zeg. Laat de Draak aan mij over.'
Ander ging achteruit om het bevel te geven, en het Elfenleger trok zich terug tot achter de splitsing. Ander keerde zich om om te kijken, met Stee Jans naast zich. Allanon stond alleen, starend in de bergengte. De draak was het midden van de engte voorbij en slingerde de helling op. Hij had de Druïde al gezien, die eenzame zwarte figuur die niet wegliep zoals de anderen, en hij naderde gretig om hem te vermorzelen'. Massieve poten maalden steen en aarde onder hem fijn. Achter en naast hem volgden de Demonen krijsend van verlangen en ze verdrongen elkaar om uit de buurt van het monster te blijven. Allanon bleef waar hij was, met zijn zwarte gewaad strak om zich heen, tot de Draak minder dan honderd meter van de bergengte was. Toen spreidde het gewaad zich en de slanke armen gingen omhoog, de handen uitgestrekt naar het monster. Blauw vuur flitste van zijn vingers. Het trof de kop en de keel van de Draak, en de stank van verbrand vlees steeg op. Toch vertraagde het monster zijn pas niet. Het schudde de aanval af alsof het er nauwelijks last van had, en het enorme lichaam ploegde weer voort. Weer een vuurstraal, die de voorpoten en borst verzengde en rookslierten deed opstijgen van het Drakenlijf. Zijn gesis van woede klonk scherp en koud. Allanon liep vlug naar het einde van de bergengte, waar hij zich weer omkeerde. De Draak kwam het smalle gedeelte in. Allanon gaf een aantal korte vuurstralen af. De Draak siste woedend, omdat hij maar niet bij het hinderlijke wezen voor hem kwam. De rotswanden hinderden hem in zijn lompe gang. Achter hem klonken de kreten van de Demonen.
Langzaam liep Allanon achteruit naar de splitsing. De doorgang hing vol rook en stof, en de afzichtelijke gestalte van de Draak ging schuil in het waas. Plotseling werd hij weer zichtbaar, met hongerig happende bek. Met zijn handen ineen zond Allanon een vuurstraal in het oog van het monster. Toen het vuur doel trof, omgaf het de hele kop van het monster, dat nu een vreselijk gehuil van pijn en woede liet horen. Zijn hele lichaam rees omhoog in de kloof. Het sloeg tegen de rotswanden, die daverden onder de zware klappen. Rond het monster, dat rees en beukte van de pijn vielen grote stenen. Even later scheurde de zuidelijke rotswand open en begon langzaam in de bergengte te glijden. De Draak voelde het gevaar en slingerde zich wanhopig naar voren om uit de engte te komen. Half verblind door pijn en stof maakte hij zich uit de engte los, terwijl achter hem tonnen steen omlaagstortten op de Demonen die volgden. Er spoot onophoudelijk blauw vuur, maar zonder uitwerking. De Draak was er nu op bedacht en bewoog zijn lompe kop behoedzaam om het te ontwijken. De donkere gestalte van de Druïde stond voor hem. Woedend sissend schoof het monster op de vijand af. Zijn massieve kaken hapten. Allanon keerde zich om en rende terug, niet over het brede pad rechts, maar over de smalle rotsrichel die in een bocht boven de afgrond liep. Buiten zinnen en roekeloos ging de Draak achter hem aan. Hij stortte zich met zijn zware poten op de richel en zijn bek hapte naar de vluchtende Druïde voor hem.
Maar opeens was de richel er niet meer. De rots begaf het onder het gewicht van het monsterlijke wezen. De Draak deed een wanhopige, laatste uitval naar de Druïde. Allanon sprong achteruit toen de massieve kaken vlak bij zijn hoofd dichtklapten. Toen klonk er een laatste, verschrikkelijk gesis, waarna de Draak van de afbrokkelende richel in het donkere gat van de afgrond gleed. Hij verdween, zijn haat uitschreeuwend, in een lawine van aarde en steen.
Ander Elessedil stond aan de andere kant van de splitsing en zag Allanon terugkomen over de restanten van de richel. Toen keek hij verder. De bergengte was versperd door tonnen steen. Een bitter lachje kwam op zijn bebloede gezicht. De Demonen zouden hen niet meer volgen door de Halyspas. De Elfen hadden wat tijd gewonnen en konden zich hergroeperen om ergens anders de vijand op te wachten. Hij keerde zich om. Achter hem, bij de ingang van de pas staarden de soldaten van het Elfenleger zwijgend vanuit de schaduw, afgemat en onzeker. De Elfenprins begreep wat hij zag. Er waren zoveel Demonen door de Afschrikking gekomen - zoveel meer dan iemand voor mogelijk had gehouden. Ze waren hier uiteindelijk niet te stuiten geweest. Hoe moesten ze hen tegenhouden in de Sarandanonvallei? Hij wendde zijn blik weer af. Hij wist het antwoord niet. Hij vroeg zich af of iemand het wist.