5
Het was weer avond toen Ander Elessedil voor de laatste keer de deur op slot deed van het huis dat de Orde der Uitverkorenen onderdak bood. Het was stil toen hij bleef staan om in het toenemende duister te staren. Het huis was inmiddels leeg; de lijken van de zes vermoorde jongens waren allang weggehaald, en Ander had de laatste persoonlijke bezittingen verzameld om ze aan hun families terug te geven. Hij was even alleen met zijn gedachten. Maar het waren bepaald geen prettige gedachten. Hij had toegezien op de verwijdering van de verminkte lijken en het verzamelen van de kronieken van hun Orde, die nu veilig waren opgeslagen onder de keldergewelven van het paleis. Op aandringen van zijn vader had hij alle boeken bladzijde na bladzijde nageplozen op gegevens over het Houdborg-raadsel die misschien over het hoofd waren gezien. Hij had niets gevonden. Hij schudde zijn hoofd. Wat maakt het ook uit, dacht hij somber. Wat deed informatie over Houdborg er nog toe? Wat was er nog voor noodzaak het Bloedvuur te vinden zonder Uitverkorenen om het zaad te dragen? Toch was hij blij geweest iets omhanden te hebben dat hem afleidde van wat hij had gezien toen hij Lauren en de anderen vond.
Hij liep weg van het lege huis, stak de binnenplaats over en begon het pad te volgen dat naar de Levenstuinen voerde. Op de hele Carolan waren brandende fakkels zichtbaar in het donker. Overal waren soldaten; de Zwarte Garde omringde de Tuinen en de Thuiswacht - het eigen korps van Elfenjagers van de koning - patrouilleerde in de straten en lanen van de stad. De Elfen waren uiteraard angstig door het gebeurde. Toen de moord op de Uitverkorenen bekend werd, haastte Eventine zich zijn volk gerust te stellen dat het tegen een dergelijk lot beschermd werd. Hij vreesde dan ook geen direct gevaar voor hen. Het ding dat de Uitverkorenen doodde had verder niemand iets gedaan. De Uitverkorenen waren zijn enige doelwit. Toch kon het geen kwaad voorzorgen te nemen. Deze maatregelen waren behalve voor beveiliging van de stad goed voor het intomen van de paniek die de koning bij zijn volk voelde opkomen.
Het echte kwaad was natuurlijk al geschied. De boom was stervende en er kon geen wedergeboorte volgen. Als ze dood was, zou de Afschrikking het helemaal begeven en het erin opgesloten kwaad zou uitbreken. Eenmaal vrij zou het de Elfen totaal uitroeien. En wat voor wonder van Elfenmagie bestond er nog als de Ellcrys er niet meer was?
Ander bleef even staan bij de muur van de Tuinen. Hij haalde diep adem en probeerde het gevoel van machteloosheid kwijt te raken dat hem de hele dag al als een verraderlijke ziekte bekroop. Wat moesten ze in 's hemelsnaam beginnen? Zelfs als de Uitverkorenen nog leefden, hadden ze niet geweten waar het Bloedvuur te vinden was. Nu de Afschrikking al afbrokkelde, was er nooit tijd genoeg geweest om het te zoeken. En nu, nu de Uitverkorenen dood waren... Amberle.
Haar naam fluisterde door zijn geest. Amberle. Laurens laatste woorden... Zij kon misschien helpen, had hij gezegd. Toen leek het idee onmogelijk. Inmiddels leek alles beter dan niets. Ander dacht koortsachtig na. Hoe moest hij zijn vader ertoe bewegen de mogelijkheid die Amberle bood te overwegen? Hoe kon hij hem er ook maar toe bewegen over het meisje te praten? Hij herinnerde zich de verbittering en teleurstelling van de oude koning op de dag dat hij hoorde dat Amberle het in haar gestelde vertrouwen als Uitverkorene had beschaamd. Ander woog dit af tegen de radeloosheid die hij vanmorgen had gezien op zijn vaders gezicht toen hij hem het nieuws van de slachting bracht. Zijn besluit was snel genomen. De koning had heel hard hulp nodig. Nu Arion naar de Sarandanon was, wist Ander dat deze hulp van hemzelf moest komen. En hoe kon hij hem anders helpen dan door zijn vader voor te houden dat ze Amberle moesten zoeken?
'Elfenprins?'
De stem kwam uit het niets en Ander schrok zo, dat hij ervan wegsprong. Een schaduw gleed weg vanuit de dennen die dicht tegen de muren van de Levenstuinen groeiden, donkerder dan de omringende nacht. Even hield Ander zijn adem helemaal in, versteend en besluiteloos. Net toen hij vlug naar het zwaard aan zijn gordel greep, was de schaduw bij hem en een krachtige arm hield de zijne tegen. 'Vrede, Ander Elessedil.' De stem was zacht maar bevelend, ik ben je vijand niet.'
De schimmige gestalte was die van een man, zag Ander nu, een lange man van meer dan twee meter. Zwarte gewaden omspanden zijn magere lichaam, en de kap van zijn reismantel was strak om zijn hoofd getrokken, zodat van zijn gezicht alleen spleetogen zichtbaar waren, glanzend als van een kat.
'Wie bent u?' wist Ander ten slotte uit te brengen.
De ander trok de plooien van zijn kap naar achteren om zijn gezicht te tonen. Dat was onregelmatig en gelijnd, met een korte zwarte baard, een brede, strakke mond en haar tot op de schouders. Boven zijn indringende, donkere kattenogen zaten zware wenkbrauwen en hij had een lange, platte neus. Die ogen keken in die van Ander, en deze kon de blik niet ontwijken.
'Je vader had me wel herkend,' fluisterde de grote man. ik ben Allanon.'
Ander verstijfde vol ongeloof. 'Allanon?' Langzaam schudde hij zijn hoofd. 'Maar... maar Allanon is dood!'
Er klonk ironie in de lage stem, en weer glinsterden de ogen. 'Kom ik je voor als een dode, Elfenprins?'
'Nee... nee, ik zie wel...' stamelde Ander. 'Maar het is meer dan vijftig jaar geleden...'
Hij zweeg toen de herinnering aan de verhalen van zijn vader bovenkwam: de zoektocht naar het Zwaard van Shannara; de bevrijding van Eventine uit het vijandelijke legerkamp; de slag bij Tyrsis; de nederlaag van de Tovervorst, hem toegebracht door de kleine Lommerdaler, Shea Ohmsford. Hier was Allanon allemaal bij geweest om de belegerde volken van de Vier Landen met zijn kracht en wijsheid te steunen. Toen het voorbij was en de Tovervorst was verpletterd, was Allanon geheel verdwenen. Shea Ohmsford, zo zei men, had hem het laatst gezien. Er waren achteraf geruchten dat Allanon op andere tijdstippen en plaatsen naar de Vier Landen was gekomen, maar in Westland en bij de Elfen was hij niet geweest. Niemand van hen had ooit verwacht hem terug te zien. Toch leerde men, als het de Druïde betrof, zo zei zijn vader dikwijls, zich in te stellen op verrassingen. Zwerver, historicus, filosoof en mysticus, beschermer der volken, de laatste der oude Druïden, de wijzen van de nieuwe wereld - Allanon zou het allemaal zijn geweest.
Maar was dit werkelijk Allanon? Ander twijfelde nog. De grote man kwam nog een stap naderbij. 'Kijk me goed aan, Elfenprins,' beval hij. 'Je zult zien dat ik de waarheid spreek.' Ander keek naar het donkere gezicht, en diep in de glinsterende zwarte ogen, en twijfelde toen niet meer. Er was geen twijfel mogelijk. De man die voor hem stond was Allanon.
ik wil dat je me naar je vader brengt,' sprak Allanon zacht. 'Kies een pad dat weinig wordt gebruikt. Ik wil dat mijn komst geheim blijft. Schiet op nu, voor de wachters komen.'
Ander gehoorzaamde. Met de Druïde als zijn schaduw achter zich sloop hij langs de Levenstuinen en haastte zich naar de stad.
Minuten later stonden ze, gebukt in een bosschage bij een hoek van de paleistuin, voor een afgesloten poortje. Ander haalde een bos sleutels uit zijn zak en stak er een in het slot, dat met een scherpe klik openging. Even later waren ze binnen.
De tuinen werden gewoonlijk alleen bewaakt door de poortwachters, maar die dag was na de ontdekking van de moord op de Uitverkorenen het lijk van Went gevonden onder struiken aan de rand van de zuidelijke tuinen. Zijn nek was gebroken. Omdat de doodsoorzaak zo verschilde van die van de Uitverkorenen was er geen reden om er verband tussen te zien. Toch was deze moord wat al te dicht bij de koning gepleegd, naar de zin van de Thuiswacht. Er kwam extra bewaking voor zijn deur.
Ander had het niet voor mogelijk gehouden onopgemerkt van de buitenmuur bij het paleis te komen, maar het lukte wonderwel, met de Druïde voorop. Allanon leek weinig meer dan een nachtelijke schaduw. Hij bewoog zich geluidloos, hield Ander steeds dicht naast zich, en ze bereikten ten slotte de hoge ramen, tevens deuren, van de werkkamer van Eventine. Daar bleven ze even staan, terwijl de Druïde aan het raam luisterde. Daarop pakte Allanon de ijzeren klink en draaide deze om. Zachtjes zwaaiden de ramen open en de Druïde en de Elfenprins stapten naar binnen.
Eventine stond op vanachter een leestafel die nog steeds bezaaid was met kronieken, en staarde ongelovig naar zijn zoon en de man die hem naar binnen volgde. 'Allanon!' fluisterde hij.
De Druïde sloot de ramen, trok de gordijnen er weer voor en draaide zich om in het kaarslicht.
'Na al die jaren,' zei Eventine hoofdschuddend en kwam achter de tafel vandaan. Toen zag hij het gezicht van de grote man pas goed en zijn ongeloof maakte plaats voor verbijstering. 'Allanon! Je bent niets ouder geworden! Je... bent niets veranderd sinds....' Hij kwam niet meer uit zijn woorden. 'Hoe...?'
'Ik ben wie ik altijd was,' onderbrak de Druïde hem. 'Laat dat je genoeg zijn. Elfenkoning.'
Eventine knikte, nog steeds verdwaasd door de verrassende verschijning. Langzaam liep hij naar de leestafel terug, en de twee mannen gingen tegenover elkaar zitten. Ander wist niet of hij weg moest gaan of blijven.
'Kom erbij zitten, Elfenprins.' Allanon wees naar een derde stoel. Ander ging vlug zitten, blij dat hij erbij mocht zijn en benieuwd naar wat hij zou horen.
'Je weet wat er is gebeurd?' begon de koning.
De Druïde knikte. 'Daarom ben ik hier. Ik voelde dat er een bres ontstond in de Afschrikking. Iets dat daar gevangen was, is overgekomen naar deze wereld, en dat iets beschikt over grote macht. Het was de verschijning van dit wezen...'
Op de gang klonken vaag voetstappen, en de Druïde kwam meteen overeind. Zijn gezicht stond kalm toen hij de koning weer aankeek. 'Niemand mag weten dat ik hier ben.'
Eventine knikte zonder commentaar, stond op, liep naar de deur en opende deze. Daar zat Manx op zijn achterpoten, traag kwispelend en met zijn grijze snuit naar zijn baas geheven. Eventine liep de gang in en zag Gael aankomen met een dienblad met thee. Glimlachend nam de koning het van hem aan.
ik wil dat je nu naar huis gaat om te slapen,' gelastte hij. Gael wilde protesteren, maar Eventine duldde geen tegenspraak. 'We krijgen het morgenochtend heel druk. Ga naar huis. Ik red me wel. Vraag Dardan en Rhoe de wacht te houden tot ik ga slapen. Ik wil niemand zien.' Hij keerde zich om, ging de kamer weer binnen en sloot zorgvuldig de deur achter zich. Manx was ook binnen en snuffelde onderzoekend aan de bezoeker die hij aan de leestafel zag zitten, om vervolgens, kennelijk tevreden, bij de open haard naast hem te gaan liggen, met zijn snuit behaaglijk op zijn voorpoten. Al gauw vielen zijn ogen dicht.
Eventine ging weer zitten. 'Was het dus dit wezen dat de Uitverkorenen doodde?' hernam hij het gesprek.
De Druïde knikte. 'Dat denk ik. Ik voelde het gevaar voor de Uitverkorenen en ben zo snel mogelijk gekomen. Helaas te laat om hen te redden.'
Eventine glimlachte triest, ik vrees dat de fout bij mij ligt. Ik liet ze onbeschermd, zelfs toen ik wist dat de Afschrikking in verval was. Maar misschien maakt het geen verschil. Al waren ze in leven, dan weet ik nog niet of de Uitverkorenen de Ellcrys hadden kunnen redden. Niets van wat ze hen toonde van de plaats van het Bloedvuur is herkenbaar. Zelfs niet de naam die ze eraan gaf - Houdborg. Ken jij die?'
Allanon schudde zijn hoofd.
'Onze kronieken bevatten niets over Houdborg - noch die van mijn voorgangers, noch die van de Uitverkorenen,' vervolgde de koning, ik sta voor een onmogelijke situatie. De Ellcrys gaat dood. Om haar te redden moet een Uitverkorene haar zaad naar het Bloedvuur brengen, het in de vlammen houden en terugbrengen in de aarde, zodat een wedergeboorte mogelijk wordt.' 'Dat is mij bekend,' onderbrak de Druïde hem. De koning werd rood. De woede en teleurstelling die hij in had gehouden kwamen aan de oppervlakte.
'Bedenk dan dit. We weten niet waar het Bloedvuur is. De naam Houdborg staat nergens vermeld. En de Uitverkorenen zijn allemaal dood. Er is niemand om het Ellcryszaad te dragen. Waar dit alles op uitloopt, lijkt onontkoombaar. De Ellcrys gaat dood, de Afschrikking stort ineen, het erin opgesloten kwaad komt weer vrij en de Elfen, en hoogstwaarschijnlijk alle volken die de Vier Landen bewonen krijgen een oorlog die ons mogelijk allemaal zal vernietigen!'
Hij leunde ineens naar voren, ik ben een koning en verder niets. Jij bent een Druïde, een tovenaar. Kun je ook maar enige hulp bieden, doe het dan. Ik zie geen enkele oplossing meer.'
De Druïde hief zijn hoofd alsof hij over het probleem nadacht.
'Voor ik je opzocht, Eventine, ging ik de Levenstuinen in om met de Ellcrys te spreken.'
De koning staarde hem ongelovig aan. 'Je sprak met...' 'Misschien is het juister om te zeggen dat zij met mij sprak. Als zij het niet had gewild, was er natuurlijk geen contact tussen ons geweest.' 'Maar ze spreekt alleen tot de Uitverkorenen,' kwam Ander ertussen, maar hij hield vlug zijn mond na een geërgerde frons van zijn vader. 'Mijn zoon heeft gelijk, Allanon.' Eventine wendde zich weer tot de Druïde. 'De Ellcrys spreekt uitsluitend tot de Uitverkorenen - en dat maar heel zelden.'
'Ze spreekt tot wie haar dienen.' antwoordde Allanon. Bij de Elfen zijn dat alleen de Uitverkorenen. Maar de Druïden hebben de Ellcrys ook gediend, zij het op een andere manier. In ieder geval bood ik me eenvoudig aan haar aan en ze verkoos met me te spreken. Wat ze me vertelde, geeft me het idee dat je kijk op de zaken in minstens één opzicht onjuist is.'
Eventine wachtte op wat er nog meer kwam. De Druïde zweeg echter en keek de Elf vragend aan.
'Goed, dan vraag ik het wel.' De koning dwong zich kalm te blijven, in welk opzicht zit ik ernaast?'
'Voor ik je dat zeg,' zei Allanon voorover buigend, 'wil ik dat je één ding begrijpt. Ik ben gekomen om hulp te bieden zoveel ik kan, want het kwaad dat gevangen is binnen de Afschrikking bedreigt al het leven in de Vier Landen. Ik verlang er niets voor terug, maar er is wel één voorwaarde. Ik moet vrij naar mijn inzichten kunnen handelen, zelfs als jij ertegen bent, Eventine Elessedil. Zelfs dan. Begrijp je dat?'
De koning aarzelde. Zijn blauwe ogen bestudeerden het donkere gezicht van de ander, op zoek naar antwoorden die daar duidelijk niet te vinden waren. Ten slotte knikte hij. ik begrijp het. Je kunt in deze kwestie je gang gaan.'
De Druïde leunde weer achterover en liet geen emotie meer blijken toen hij Ander en de koning aankeek.
'Om te beginnen denk ik te kunnen helpen bij het vinden van Houdborg. Wat de Ellcrys me van Houdborg liet zien toen ze sprak, was me onbekend zoals ik al zei. Dat komt doordat het was ontleend aan haar beeld van de wereld ten tijde van haar schepping. De Grote Oorlogen hebben de geografie van de oude wereld zo totaal veranderd dat haar beeld ervan uiterst gebrekkig is. Maar we hebben wel de naam Houdborg. Je zei dat in de kronieken van de Elfenkoningen en de Orde der Uitverkorenen de naam niet voorkomt. Maar we kunnen nog ergens zoeken. Op Paranor bewaren de Druïden geschiedenisboeken die geheel handelen over de wetenschappen en mystieke verschijnselen van de oude wereld. In die boeken kan iets staan over de schepping van de Ellcrys en de plaats van het Bloedvuur. Dat is heel goed mogelijk, omdat veel van de informatie in die boeken is verzameld ten tijde van het Eerste Beraad der Druïden, en van alle leden afkomstig is, zoals doorgegeven sinds de wereldbrand. Bedenk ook dat de inspirerende kracht van die vergadering Galaphile was, en Galaphile was een Elf. Hij zou ervoor hebben gezorgd dat er iets over de schepping van de Ellcrys en de plaats van de fontein van het Bloedvuur op papier kwam.'
Hij zweeg even. 'Ik ga vannacht, als we hier klaar zijn, naar Paranor. De boeken zijn, behalve voor Druïden, goed verborgen, dus moet ik wel zelf gaan. Maar ik denk dat de naam Houdborg er wel in voorkomt, zodat we met die informatie mogen hopen het Bloedvuur te kunnen vinden.'
Hij vouwde zijn handen op de tafelrand en keek de koning strak aan. 'Wat nu de Uitverkorenen betreft, Eventine, zit je er helemaal naast. Ze zijn niet allemaal dood.'
Het was even doodstil in de kamer. Amberle! dacht Ander stomverbaasd. Hij bedoelt Amberle!
'Ze waren alle zes dood...!' begon Eventine, en zweeg plotseling. 'Er waren er zeven,' zei de Druïde zacht. 'Zeven.' De koning verstijfde en zijn knokkels werden wit door zijn greep op de tafelrand. In zijn ogen stond woede en ongeloof. 'Amberle.' Hij sprak de naam uit als een vloek. De Druïde knikte. 'Ze is een van de Uitverkorenen.' 'Nee!' De koning sprong op en schreeuwde: 'Nee, Druïde!' Op de gang klonken voetstappen en er werd op de deur gebonsd. Ander besefte dat Dardan en Rhoe op zijn vaders geschreeuw afkwamen. Vlug ging hij naar de deur en deed deze open. Het verbaasde hem ook Gael te zien. Ze keken alle drie nieuwsgierig de kamer in, maar de Elfenprins blokkeerde zorgvuldig hun blikveld. Zijn vader kwam naast hem staan.
ik zei dat je naar huis moest gaan, Gael.' berispte Eventine de jonge Elf streng. 'Doe dat dan!'
Gael boog werktuiglijk. Zijn gezicht verried hoe gekwetst hij was en hij verdween zonder een woord in de gang. De koning knikte tegen de Elfenjagers, verzekerde hen dat alles goed met hem was, en ze gingen terug naar hun post.
De koning stond even zwijgend in de deuropening en sloot toen de deur. Zijn indringende blauwe ogen keken langs zijn zoon naar Allanon. 'Hoe weet je dat van Amberle?'
'Toen de Ellcrys met me sprak, zei ze dat er zeven waren uitgekozen voor de dienst. Een van hen was een jong meisje. Haar naam is Amberle Elessedil!'
De Druïde zweeg en bekeek het gezicht van de Elfenkoning aandachtig. Het was verwrongen van bitterheid en alle kleur was eruit verdwenen.
'Het is ongebruikelijk dat een jonge vrouw Uitverkorene wordt,' vervolgde Allanon rustig. 'Er zijn er niet meer dan een handvol geweest, denk ik - de laatste vijf eeuwen niet één meer.' De koning schudde kwaad zijn hoofd. 'De eer van de verkiezing betekende niets voor haar. Ze versmaadde die eer. Ze maakte haar volk en familie te schande. Ze is geen Uitverkorene meer. Ze is geen inwoonster van dit land meer. Ze is een verworpene, omdat ze het zelf wilde!' Allanon kwam vlug overeind en zijn gezicht stond ineens hard. 'Ze is je kleindochter en wat je zegt is heel dom.' Eventine verstijfde bij de terechtwijzing, maar hield zijn mond. De Druïde kwam naar hem toe.
'Luister. Amberle is een Uitverkorene. Het is waar dat ze de Ellcrys niet diende zoals de anderen. Het is waar dat ze om redenen die ze alleen zelf kent Arborlon verliet en Westland. haar thuis, ondanks de verantwoordelijkheden die ze duidelijk had; dat ze haar familie schande bracht en met name jou als koning, in de ogen van het volk. Het is waar dat ze een verschoppeling van zichzelf heeft gemaakt. Het is waar dat ze zichzelf niet meer als Uitverkorene beschouwt. 'Maar besef dit: het is aan jou noch aan het volk om haar af te nemen wat de Ellcrys heeft gegeven. Dat is zelfs niet aan haar. Alleen de Ellcrys komt dat toe. Tot de Ellcrys anders beslist, blijft Amberle een Uitverkorene in haar dienst, en mag ze Ellcrys' zaad dragen op zoek naar het Bloedvuur, en haar nieuw leven geven.' Allanon zweeg even. 'Een koning hoeft niet alles te begrijpen. Sommige dingen moet je eenvoudig aanvaarden.'
Eventine staarde de Druïde sprakeloos aan. De woede in zijn ogen had plaatsgemaakt voor pijn en radeloosheid.
'Haar oom stond me zo na,' zei hij ten slotte. 'Toen haar vader - mijn zoon Aine - stierf, werd ik haar vader. Ze was nog een kind, pas vijf. We speelden 's avonds altijd samen...' Hij kon niet meer verder spreken en haalde diep adem om zichzelf meester te worden. 'Ze had iets dat ik later nooit meer heb gezien; een zachtheid, een onschuld, een lieflijkheid. Ik zeg dit als oude man over mijn kleinkind, maar ik weet wat ik zag. Ik heb haar gekend.'
Allanon zei niets. De koning ging langzaam weer in zijn stoel zitten. 'De kronieken vermelden geen andere vrouw als Uitverkorene sinds de tijd van Jerle Shannara. Amberle was de eerste sinds ruim vijf eeuwen. Het was een eer waar anderen alles voor hadden gegeven.' Hij schudde moedeloos het hoofd. 'Maar Amberle liet het afweten, zonder enige verklaring - niet aan mij, niet aan haar moeder - aan niemand. Met geen woord. Ze ging gewoon weg.' Hij keek hulpeloos voor zich uit. Allanon ging weer tegenover hem zitten met een gespannen blik in zijn ogen.
'Ze moet worden teruggehaald. Ze is voor het Elfenvolk de laatste hoop.'
'Vader.' Ander kon zich niet meer inhouden. In een opwelling knielde hij naast de oude man. 'Vader, op de avond voor zijn dood vertelde Lauren me iets. Hij zei dat de Ellcrys vele malen met Amberle heeft gesproken na haar verkiezing. Dat was nog nooit eerder gebeurd. Misschien is het terecht om op Amberle te hopen.' De koning bekeek hem met een doffe blik, alsof de woorden niets voor hem betekenden. Toen legde hij zijn handen op het versleten tafelblad en knikte een keer.
ik zie er maar heel weinig uitkomst in, Ander. Ons volk neemt haar misschien weer terug, al was het alleen maar omdat het haar nodig heeft. Daar ben ik niet helemaal zeker van; wat ze door haar afwijzing deed, is onvergeeflijk in hun ogen. En misschien aanvaardt ook de Ellcrys haar, als Uitverkorene en als draagster van haar zaad. Ik beweer niet dat ik het antwoord op deze vragen heb. En mijn gevoelens doen er hier niet toe.' Hij wendde zich weer tot Allanon. 'Het probleem is Amberle zelf. Druïde. Toen ze vertrok, verliet ze dit land voorgoed. Ze geloofde heel sterk dat het zo moest zijn; iets deed haar dat geloven. Jij kent haar niet zoals ik haar ken. Ze zal nooit terugkomen.'
Allanons gezicht veranderde niet. 'Dat staat te bezien. We moeten het haar minstens vragen.'
ik weet niet waar ze is.' De koning klonk ineens bitter. 'Ik betwijfel of iemand dat weet.'
De Druïde schonk behoedzaam wat kruidenthee in voor de koning.
‘Ik weet het wel.'
Eventine keek hem even sprakeloos aan. Zijn gezicht was gekweld door tegenstrijdige gevoelens en er stonden plotseling tranen in zijn ogen, tranen die meteen weer waren verdwenen. 'Ik had het kunnen raden,' zei hij ten slotte. Hij stond op en deed een paar stappen, waarbij zijn gezicht half in de schaduw kwam. 'Je hebt hierin vrijheid van handelen, Allanon. Dat wist je al.' Ook Allanon stond op. Toen zei hij, tot verbazing van Ander: ik heb de hulp van je zoon even nodig voor ik vertrek.' Eventine draaide zich niet om. 'Zoals je wenst.' 'Denk eraan, niemand mag weten van mijn bezoek.' Een ogenblik later was de Druïde door de gordijnen en het raam verdwenen. Ander keek aarzelend naar zijn vader en ging toen ook naar buiten.
Hij wist dat de gedachten van Eventine nu Amberle betroffen.
In de zwartheid van de Westlandse wouden ten noorden van de Carolan zat de Dagda Mor op zijn gemak, met zijn ogen dicht. Toen ze weer opengingen, glansden ze van voldoening. Het Wisselkind had zijn werk goed gedaan. Hij stond langzaam op, waarbij de Machtsstaf fel oplichtte toen zijn handen zich om het gepolijste hout sloten. 'Druïde,' siste hij zacht, ik weet alles van je.' Hij gebaarde naar de vormeloze schim die de Maaier was en het monster rees op in de nacht. De Dagda Mor keek naar het oosten. Hij zou de Druïde opwachten op Paranor. Maar niet alleen. Hij kon de macht van de Druïde voelen en was er beducht voor. De Maaier was misschien sterk genoeg om het op te nemen tegen die macht, maar voor hem had hij nuttiger taken in petto. Nee, er moest extra hulp komen. Hij zou een aantal broeders door de afbrokkelende muur van de Afschrikking halen. Genoeg om de Druïde te verschalken. Genoeg om hem te doden.