52
Met een laatste grommend gebrul meerde de ms Hrossey af aan de kade. Het geluid van metaal op metaal galmde door de haven. Half zeven in de ochtend en de hemel had een diepe, vuil oranje tint, dikke sneeuwvlokken waaiden over Holmsgarth Terminal, en de lichten van Lerwick twinkelden in het donker.
Arnold Burges stopte zijn handen in zijn jaszakken.
Het leek een eeuwigheid te duren voor ze dat ding hadden vastgemaakt en de boeg opendeden. Maar dat was oké. Hij had zeven jaar gewacht, van nog tien minuten zou hij niet doodgaan.
De brug sidderde en kreunde terwijl het laatste deel op zijn plaats tegen de veerboot zakte. Niet lang daarna stapten slaperig kijkende passagiers huiverend de koude ochtend in. Sommigen zouden de bus nemen naar het stadje, anderen werden opgehaald, nog anderen zouden een taxi nemen en de rest zou naar het autodek gaan om hun voertuig op te halen.
Eindelijk: de boeg spleet open in een uitbarsting van toeters en waarschuwingslichten.
Auto’s en vrachtwagens bromden een voor een naar buiten, de sneeuw in, met pluimen uitlaatgas achter zich aan, tot er alleen nog een blauwe bmw stond.
Arnold liep over het geel geverfde looppad het ruim in.
Hij keek snel rond of iemand hem zag en ging toen met zijn vingers over de ruwe onderkant van de voorste wielkast aan de bestuurderskant. Een metalen rechthoekje, ongeveer zo groot als een lucifersdoosje, zat tegen het metaal geplakt. Magnetisch. Hij trok het los en maakte het open. Er zat een bmw-sleutel in, zoals het sms’je had beloofd.
Bliep. De richtingaanwijzers flitsten en de deuren gingen van het slot.
Het kostte even moeite om de stoel zo te verstellen dat hij achter het stuur paste, alsof er het laatst een klein meisje in had gereden, maar de motor startte met een prettig gesnor. Fijne kar, jammer dat het straks een uitgebrand wrak zou zijn, in zee gedumpt aan de westkust van Shetland.
De bmw gleed het parkeerdek af en de kade op.
Een kwartier later stopte hij op een parkeerplaats met bergen aan weerszijden, bij een grijze, uitgestrekte zeearm die in de verte verdween, terwijl het eerste, zwakke daglicht boven de horizon uit kroop. Arnold deed de kofferbak open.
Stonk naar kak en pis.
In de bagageruimte lag een man bibberend op zijn zij, met zijn handen vastgebonden achter zijn rug, te midden van glimmende cd’s, een laptop en een computerkast.
Arnold knikte. ‘Ben jij Drummond?’
De man siste naar hem achter een knevel van ducttape.
‘Jij hebt die schoft geholpen die mijn Lauren heeft vermoord. Jij hebt tegen hem gezegd waar wij woonden…’ Er brak een glimlach door op Arnolds gezicht, voor het eerst in jaren, leek het wel. ‘Dit gaat leuk worden.’