18
‘… en dáárvoor is hij met een moker de grafsteen van dr. Forresters vrouw te lijf gegaan. Daar bleef niks van over… We zijn er.’ Royce zette de Fiesta aan de kant van de weg. Bergen omringden een smalle strook water, die groen en blauw oplichtte in de vroege ochtendzon. Over het landschap was een handje witte huisjes uitgestrooid, en aan de andere kant van het loch lag het dorp Calders Lea. ‘Daar is de visfarm.’ Hij wees naar drie grote wielvormige dingen in het water, gemaakt van aan elkaar gekoppelde zwarte buizen. Ertussen lag een soort grote drijvende schuur.
‘Weet je zeker dat Burges daar is?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Het is woensdag. Hij zou er moeten zijn, als hij geen vrije dag heeft of zo.’
Royce reed nog een paar honderd meter door en sloeg toen links af, een smalle weg in die omlaag liep naar een serie containers ter grootte van een bushokje. Ze hadden allemaal verschillende tinten blauw, met roestvlekken, en op de zijkant was een wit logo aangebracht: drie zwemmende zalmen die samen een cirkel vormden, met in die cirkel de tekst calders lea aquaculture ltd – da fash for du!
Bij een betonnen talud dat het water in liep, stond een houten keet. Royce zette de auto ernaast. ‘Heb je zeebenen?’
‘Heeft hij vrienden?’
‘Hangt ervan af hoe lazarus Benny gisteravond is geworden.’ Roy kneep zijn ogen dicht en hield zijn hand boven zijn ogen. ‘Als je het over de duivel hebt…’
Een brede boot met een kleine stuurhut erop bromde over het saffierblauwe water in de richting van de keet. Twee minuten later tikte hij het beton aan. Een magere man in een blauwe overall en zwartrubberen laarzen sprong eruit, met in zijn hand een stevig touw. Zijn roze ogen lagen diep in hun kassen, en er lagen diepe paarse wallen onder. Op zijn hoofd had hij een tot op de draad versleten wollen muts. Lange armen, korte benen, grote oren en een woeste bos rood haar.
Royce stak zijn hand op. ‘Benny.’
‘Agent Clark!’ Een scheve grijns en een nagenoeg onverstaanbaar Shetlands accent. ‘Wat er ook gebeurd is, ik heb het niet gedaan. Was gisteren de hele avond bij mijn zus.’
‘Ja, zal best. Heb je even?’
‘Naar de pub gaan kan ik niet betalen.’
‘Is Arnold er?’
‘Op de schuit.’ Hij hield zijn hoofd scheef en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Toch niet weer, hè?
‘Ja.’
Zucht. ‘Ach, heer. Ogenblik. Even wat voer laden, dan kun je meevaren.’ Hij kloste naar een van de containers, haalde het hangslot eraf en trok een knarsende deur open. Die stond vol grote papieren zakken, zoals grootverpakkingen kattenvoer. Daar rook het ook een beetje naar.
Benny hees een zak over zijn schouder en slofte ermee naar de boot. Hij hees de afzakkende achterkant van zijn overall op. ‘Als jullie eens een handje hielpen?’
De boot bonkte tegen het drijvende platform. Dat was een meter of veertig groot. Er stond een houten keet op die het grootste deel van de ruimte innam. Eromheen was net genoeg ruimte voor een reling en een loopgang.
Benny zette de motor af, sloeg een touw om een bolder voor de deuren van de keet en legde de boot secuur vast. ‘Ik heb het al zó vaak gezegd. Laat die ouwe lul toch met rust. Maar luisteren, ho maar.’ Hij sleurde een zak voer uit de boot en smeet hem in de loopgang. ‘Arnie? Arnie, je hebt bezoek!’ Hij pakte een tweede zak. ‘Arnie?’
Niks.
Het was doodstil, hier midden op het loch. Het zonlicht blikkerde op het water.
Ik klauterde de loopgang op. De deur van de keet stond wijd open. Een metalen bak nam ongeveer de helft van de ruimte in. Er was een soort machine aan gekoppeld, met een stuk buis die door de wand heen stak. Een tafeltje en een paar klapstoelen. Een klein dieselaggregaat, een draagbare tv, theeketel, mokken, magnetron en nog wat spullen. Niet bepaald luxueus. De halve keet was leeg. Dat deel was afgescheiden met kippengaas en houten latten. Tegen een wand stonden een paar zakken visvoer. De lucht van kattenbrokjes was hier nog veel sterker. Geen spoor van Burges. ‘Je zei toch dat hij hier was?’
‘Is hij ook.’ Benny gooide nog een zak in de loopgang.
‘Is hij onzichtbaar dan?’
Hij schokschouderde.
Ik tuurde naar het blinkende water. ‘Is hij hem gesmeerd toen hij ons zag?’
‘Dan is hij gaan zwemmen.’ Weer een zak. ‘We hebben maar één boot.’
Het dieselaggregaat sputterde even en zweeg toen. Royce verscheen naast me met twee mokken in zijn handen. Hij reikte me er een aan. ‘Geen koekjes. Maar als je trek hebt, is er genoeg visvoer.’
‘Blijft Arnold Burges lang weg?’
‘Moeilijk te zeggen.’
Ik nam een slokje. Het was koffie. Een soort van.
Bij de verste van de drie kooien kwam iets boven het water uit. Het was een kaal hoofd, met om de glimmende roze kruin een rand nat zwart haar. Een grote duikbril, een fles perslucht op zijn rug. En toen was hij weer weg.
Ik leunde tegen de reling en volgde het bellenspoor. ‘Als Burges hier is, hoepel jij even op, hè? Jij en die kleine orang-oetan.’
‘Hoe dan?’ Royce tuitte zijn lippen en keek om zich heen. ‘Niet echt veel plekken om…’
‘Ga in de boot zitten, ga vissen… Mij een biet.’
‘Hmmm…’ Een slok koffie. ‘Je bent nogal… bazig voor een doodgewone rechercheur.’
Brutale aap. ‘Ik heb maar tien minuten nodig. Een kwartier op zijn hoogst.’
‘Mwa. Ik moet de zaak hier wel in het gareel zien te houden als jij naar de echte wereld bent opgehoepeld… Daar is hij.’
Het kale hoofd kwam nu een stuk dichterbij boven water. Er gleed iets achter de man aan. Het leek wel een fluorescerende oranje boei. Twee minuten later hees een enorm grote man zich uit het water.
Hij had zich in een haveloze oude drysuit moeten persen. De armen, benen en nek waren zo te zien ooit zwart geweest; de voorkant oogde antiek geel. Water droop uit een ruige bruine baard.
Arnold Burges.
Hij trok de duikbril van zijn gezicht en kneep zijn ogen tot spleetjes toen hij Royce zag. ‘Die ouwe rukker liegt. Ik ben de hele nacht hier geweest. Met Benny. En die kutzeehond.’ Hij draaide zich om, ging aan de rand van het platform op zijn hurken zitten en stak zijn hand in het water.
Royce zuchtte. ‘Benny heeft al verteld dat hij de hele avond bij zijn zus is geweest. Hoe vaak gaan we dit nog meemaken? Je moet dr. Forrester gewoon met rust laten.’
De grote man spande de spieren in zijn schouders en trok aan een blauw stuk touw. De boei gleed door het water tot hij zo dichtbij was dat hij hem beet kon pakken. ‘Afgelopen nacht weer zevenhonderd vissen. Zevenhónderd.’ Hij sloeg het touw om een metalen apparaat en draaide aan een kruk.
‘Ik meen het, Arnold. Laat hem met rust.’
Dertig centimeter zwart net kwam uit het water van het loch. De rest zat nog onder water. Binnenin glinsterden zilveren vormen. Burges haalde er een uit. Het was een zalm, bijna net zo lang als zijn arm. De schubben blonken roze, zilver en grijs, de karakteristieke vooruitstekende kaak hing open. In de buik zat een gerafeld gat.
‘Zie je dat?’
‘Arnold…’
‘Eén hap. Hij steekt zijn neus door het net, vreet de lever eruit en laat ze gewoon creperen. Zevenhonderd vissen in één nacht, goddomme.’ Burges trok zijn bovenlip op en smeet de zalm in een plastic vat, zodat het water tegen de zijkant van de keet spatte. ‘Ik ben al een week dooie vissen uit de kooien aan het halen.’
‘Arnold, dit is rechercheur Henderson. Hij wil even met je praten.’
Burges liep terug naar de lier en hees nog een stuk zwart net uit het water. ‘Benny, heb je voer gehaald?’
Benny knikte naar de stapel. ‘Twintig zakken.’
‘Dat is lang niet genoeg. Twintig zakken? Daar zijn we zo…’
‘Even dimmen, Arnie Burges. Ik moest ook nog twee mensen meenemen, hè?’ Benny sprong terug in de boot. ‘Ik ga nu meteen de rest ophalen.’
Ik keek naar Royce en wees met mijn hoofd naar de vaste wal.
Even bleef het stil, en toen knikte hij. Niet zo dom als hij eruitzag. ‘Ja, oké, zal ik een handje helpen? Met z’n tweeën is het zo gepiept. Dan kunnen zij even… praten.’
Het geluid van de motor werd een zwak gebrom, toen een gefluister, en toen niets.
Ik leunde tegen de metalen reling. ‘Blijf uit de buurt van Forrester.’
Burges kwakte weer een dode vis in het vat. ‘Vismeel. Dat is het enige waar ze nog goed voor zijn.’
‘Het is zijn schuld niet.’
‘Prima vissen. Doodzonde.’
‘Hoor nou eens. Ik weet dat je een hoop ellende hebt meegemaakt…’
‘Weet jij wat ik heb meegemaakt?’ klets. De volgende zalm ging het vat niet in, maar belandde vlak voor mijn voeten. ‘Wou je zeggen dat jij dat weet, goddomme?’
Ja, dat weet ik, goddomme.
‘Is het…’
‘Mijn Lauren is dood, rechercheur Henderson. Ja, ja, ik weet wie je bent. Ik herken je van die kutpersconferenties. Die bijnaam die jullie voor jezelf hadden bedacht, de Party Crashers. Alsof het allemaal een spelletje was. Weet je wat? Als we eens een feestje gaven omdat een zieke gek mijn Lauren heeft vermoord.’
‘Henry Forrester heeft zijn best gedaan om…’
‘Iedereen een taartje met een kers erop, omdat iemand haar tanden heeft kapotgeslagen, haar heeft opengesneden, haar nagels heeft uitgetrokken, haar hoofd heeft afgehakt en haar darmen eruit heeft gerukt, zoals je bij een vis doet. Ja, laten we vooral een feestje geven.’ Het gezicht van de grote man werd steeds donkerder, en het rood verspreidde zich nu ook naar zijn ronde wangen. De aderen in zijn hals klopten waar de huid onder de rubberen kraag van de drysuit uit kwam.
Ik staarde over het water. Haalde langzaam en diep adem. In elk geval wist hij het. Hij hoefde niet meer te wachten op de volgende kaart om te weten te komen wat de schoft had gedaan. Lauren was dood; de Birthday Boy kon haar niets meer doen. Maar Rebecca…
Er zat iets in mijn keel. ‘Jij bent niet de enige die een dochter is kwijtgeraakt.’
‘Ze was nog geen dertien.’ Het speeksel vloog van zijn lippen, blinkend in de zon.
‘Neem dan de Birthday Boy te grazen en niet een arme ouwe zak die…’
‘Als die stomme rukkers bij jullie hun werk hadden gedaan en hem hadden gepakt, zou Lauren nog leven.’ Hij rechtte zijn schouders en stak zijn bebaarde kin naar voren. ‘Twee jaar. Jullie hadden twee jaar, godverdomme, voor hij haar pakte.’ Hij deed een stap naar voren.
Daar gaan we weer.
Ik zette af tegen de reling en balde mijn zere knokkels tot vuisten. ‘Kalm aan, anders gebeuren er ongelukken.’
‘Heb jij enig idee hoe het is? Hoe het is om te wachten? Elke keer dat ze jarig is, zit je op de volgende kaart te wachten, om te zien wat hij nu weer met haar heeft gedaan.’
Ja, dat weet ik maar al te goed.
Ik deed mijn ogen dicht, telde tot vijf en probeerde het nog een keer. ‘Henry Forrester heeft zijn best gedaan om je te helpen.’
Burges spreidde zijn armen uit. Zijn drysuit kraakte toen hij uitrekte. Een kalende beer in een rubberen romper, zijn baard naar voren stekend als staalwol. ‘Waarom zou hij het mogen vergeten? Nou? Waarom zou hij het allemaal achter zich mogen laten? Elk jaar krijgen we een kaart. Elk jaar, verdomme. We zijn hierheen verhuisd en hij heeft ons nog weten te vinden. Hij is daar bezig met zijn camera en zijn messen en de meisjes van andere mensen, omdat die eikels bij jullie niks…’
‘Wat verwacht je nou van ons? Dat we de schoft tevoorschijn toveren?’ Beetje harder. ‘Dacht je soms dat het makkelijk is? Dat jullie de enige mensen zijn die verdriet hebben? In elk geval hebben we nu Laurens lichaam gevonden, dus nu kun je…’
Burges sperde zijn ogen wijd open, zijn kaak zakte omlaag en zijn gezicht werd lichtgrijs.
‘Gaat het?’
Hij deed een stap naar achteren en toen zat hij, bonk, op het houten dek van het platform. En staarde me aan.
‘Arnold?’ Shit, hij had een hartaanval. ‘Arnold?’
‘Hebben jullie…’ Hij knipperde met zijn ogen en streek met een grote hand langs zijn gezicht. Keek toen uit over het water, zijn ogen nat. ‘Jullie hebben mijn Lauren gevonden?’
‘Heeft niemand jullie gebeld?’ Tering. Dat had wel moeten gebeuren. Iemand van Dickies mensen, of Weber, of…
‘Smerig rotkreng…’ Hij schoot overeind. Zijn neopreen drysuit kraakte en kermde. Hij liep naar de openstaande deur. ‘Ik zal je krijgen.’
Heel fijn. Als ik geweten had dat ik voor boodschapper ging spelen, was ik niet begonnen met zeggen dat hij uit de buurt van Henry moest blijven.
Wat een imbecielen. Hoe was het mogelijk dat ze hem niet hadden gebeld. Hoe konden ze nou…
Burges stond al weer buiten, een geweer in zijn hand. Grote houten kolf, zwartmetalen loop. Een .22. Daarmee kon je een flink gat schieten in iemand die zo stom was ervoor te gaan staan.
O. Shit.
De grote man haalde de grendel naar voren, naar achteren en weer naar voren. Schietklaar.
Shit.
Waar was Royce, verdomme? Ik keek over mijn schouder. Het bootje lag nog tussen de containers. Ze zouden het schot horen, maar dan was ik er al geweest.
Doe dan iets. Storm op hem af. Grijp dat geweer. Actie!
Burges hief het geweer op, richtte en haalde de trekker over.
Te laat.