7
Douglas Kelly keek om de deur. Zijn jukbeenderen staken wat meer uit dan vroeger, en dat gold ook voor zijn voorhoofd, neus en kin, alsof hij langzaam van binnenuit werd weggevreten. Zijn sproetige hoofdhuid was te zien door zijn dunne grijze haar. Nog geen veertig, en hij oogde nu al alsof hij aan de verkeerde kant van de zestig zat.
Het was een aardig huis, een van vier met in het midden een plantsoen dat duidelijk bij de huizen hoorde. Anders dan het overwoekerde park achter McDermid Avenue was dit keurig bijgehouden. Er stond een anderhalve meter hoog hek omheen. Prima buurt ook: ramen met veel kleine ruitjes, geen zwerfafval, elke auto een Audi, een Porsche of een Range Rover.
Net zo ver van mijn waardeloze huurflat als Australië.
Hij knipperde met zijn ogen.
Ik bleef met mijn handen op mijn rug op de bovenste trede van de stoep staan. ‘Douglas, mogen we binnenkomen?’
Hij deed zijn mond een paar keer open en dicht, alsof hij de lucht proefde. Toen draaide hij zich om en beende het huis in. Hij zei niets.
We liepen achter hem aan, de kamer in.
Douglas plofte op de leren bank neer en pakte een mok. Hij wierp een blik op het rijtuigklokje dat op de schoorsteenmantel stond te tikken, een hard geluid in de overvolle kamer. Kartonnen dozen vormden een kubistische stad op de glanzende parketvloer, met op elke doos een rode eekhoorn in een overall met een enorme eikel in zijn pootjes.
Een staande lamp wierp een gele gloed de sombere kamer in.
Ik likte mijn lippen af. Haalde diep adem. ‘Douglas, je hebt vast gezien…’ Mijn telefoon ging. ‘Kut.’ Ik haalde hem uit mijn zak, liet hem vallen, maar wist hem te vangen voor hij op de grond viel. Op het schermpje was een naam te lezen: mevr. kerrigan. Nee, bedankt. Ik zette hem uit en stak hem weer in mijn zak. ‘Sorry.’
Tik. Tik. Tik. Tik.
Buiten reed een auto voorbij.
Tweede poging. ‘Douglas, we hebben iets gevonden…’
‘Elk jaar ben je hierheen gekomen en heb je bij ons gezeten. Elke 16de september. Ook toen Angela was ingestort. Dat had je niet hoeven doen.’
‘Douglas, ik vind het heel erg, maar we…’
‘Zeg maar niet. Niet doen.’ De mok trilde in zijn handen. ‘Echt niet.’
Tik. Tik. Tik. Tik.
Dr. McDonald schoof tussen de dozen door, ging voor Douglas Kelly op haar hurken zitten en legde een hand op zijn knie. Net als ze bij de ouders van Helen McMillan had gedaan. ‘Het is goed. Je mag het loslaten.’
‘Het is…’ Douglas kneep zijn ogen dicht en beet op zijn lippen.
‘Het is heel lang geleden gebeurd. Ze lijdt niet meer. Hij kan haar niks meer doen. Het is voorbij.’
‘Wie…’ Er liep een traan langs zijn gezicht. ‘Wie…’ Toen hij zijn ogen weer opendeed, waren ze roze en opgezwollen. Zijn lippen trilden.
‘Het is goed, Douglas. Het is goed. Het is voorbij. Ze is…’
Douglas Kelly mepte de mok in dr. McDonalds gezicht. Hij spatte uiteen, scherven teer wit vlogen in slowmotion alle kanten op, als een bloem die zich ontvouwde in een waaier thee. Ze kreunde, viel achterover, haar bril kletterde de open haard in. Hij liet de restanten van de mok los, balde zijn vuist, stortte zich van de bank, op haar af.
Ik spande mijn knieën en dook naar voren. En toen ging alles opeens weer in normale snelheid.
Bam. Ik wierp me tegen hem aan en hield hem vast tegen de bank, terwijl hij schopte en gilde.
‘wie ben jij, godverdomme?’
Ik pakte zijn arm en draaide die op zijn rug. ‘Rustig.’
‘het is niet goed. het komt nooit meer goed.’
Hij schopte om zich heen. Weer een kreun van dr. McDonald.
‘douglas. rustig nou.’ Ik draaide wat verder door, duwde hem met zijn gezicht in de leren bekleding en hield hem daar. ‘Kom op nou. Hou op.’
Hij worstelde en kronkelde en vloekte, en na wat wel uren leek, hield hij op zich te verzetten. Begon te snikken, met schokkende schouders.
Dr. McDonald zat naast de open haard en keek naar de palm van haar linkerhand. Rode druppels dropen langs haar bleke gezicht uit een snee in haar wenkbrauw. ‘Ik bloed…’
Ik liet Douglas los en deed een stap achteruit. Hij bleef roerloos liggen huilen en dus hees ik dr. McDonald overeind.
Ze wankelde even op haar felrode sneakers. ‘Ik blóéd. Waar is mijn bril?’
Ik viste hem uit de open haard en reikte hem aan. Een van de poten was helemaal verbogen.
Op de bank trok Douglas zijn knieën tegen zijn borst en sloeg zijn armen om zich heen. ‘Hannah…’ Hij wiegde heen en weer. ‘Het is voorbij. Goddank.’
‘Au.’ Dr. McDonald hield zich met een hand aan de muur vast, en drukte met de andere een prop met bloed bevlekt keukenpapier tegen haar wenkbrauw.
Het was weer gaan regenen. Het werd ook donkerder. De dickensiaanse straatverlichting knipperde aan toen de sensors het duister opmerkten.
‘Normaal gesproken is hij niet zo.’ Ik keek naar het huis, waar Douglas Kelly eindelijk om zijn dochter kon rouwen. Maar hij had het mis. Het was nog niet voorbij. Want volgend jaar zou op 16 september weer een zelfgemaakte verjaardagskaart door de brievenbus kruipen, en begon het allemaal opnieuw. En het jaar daarna, en het volgende jaar weer. ‘Wil je echt geen pijnstillers?’
‘Ik wil heel graag naar het ziekenhuis.’
Hoog boven ons raasde een vliegtuig door de donkergrijze hemel, met rood en groen knipperende navigatielichtjes. Geluksvogels. Die konden weg uit dit… Tering.
Aan de andere kant van de straat stond een vrouw tegen het hek om het parkje geleund. De rook van haar sigaret krulde onder de koepel van haar zwarte paraplu uit. Lange camel jas, zwart pak, bruin haar in een paardenstaart. Kleine rechthoekige bril. Jennifer.
Jezus christus op een houtvlot.
Ik pakte mijn autosleutels en drukte die dr. McDonald in de hand. ‘Wacht even in de auto. Zo terug.’
‘Maar ik heb geen…’
‘Twee minuten, hooguit.’ Ik legde mijn hand op haar onderrug en gaf haar een zetje, de stoep af, en toen nog een zetje in de richting van mijn barrel. Ze struikelde even, maar liep wel door.
Jennifer liet haar sigaret vallen, wreef hem uit met een hooggehakte zwarte laars en stak toen met haar handen in haar zakken de straat over. Een glimlach alsof de zon opkwam. ‘Ash! Dat is een tijd geleden. Je ziet er…’ Even een stilte terwijl ze met een frons naar mijn gezicht keek, en toen was de glimlach er weer. ‘… patent uit.’ Liegbeest. ‘Hoe staat het ermee?’
Ik knikte. ‘Jennifer.’
Ze deed een stap mijn kant op, zodat de paraplu ons beiden beschermde. De regen kletterde op de zwarte stof. Van dichtbij rook ze naar muskus en peper met een zweem citroen. Waarschijnlijk iets Frans en duurs. ‘Het is echt te lang geleden.’ Ze krulde haar wipneusje. In haar ooghoeken zag ik kraaienpootjes. Die waren nieuw. ‘Ik heb heel vaak aan je gedacht.’
‘Vergeet het maar.’
‘Toe nou. Samen lunchen? Ik trakteer. Nou ja, eigenlijk oom Rupert, maar wat heb je aan een onkostenrekening als je niet af en toe een oude vlam mee uit eten kan nemen?’ Ze knikte naar dr. McDonald, die door de voorruit van de Renault naar ons keek. ‘Katie mag ook mee. Wat is ze trouwens groot geworden.’ Jennifer stak haar arm door de mijne. ‘Hoewel… Kun je haar niet beter een paar pond geven om naar de film te gaan? Dan zijn we weer met ons tweetjes. Net als vroeger.’
Ik bleef staan en maakte me los. ‘Hoe heb je hem gevonden?’
Jennifers blik schoot naar een vuurrode Alfa Romeo tegenover Douglas Kelly’s huis. Het raampje naast de bestuurdersplaats was omlaag gedraaid. Er stak een telelens de koude ochtend in. En hij was op mij gericht.
Ze streek iets van mijn schouder. ‘Je kwam zo graag in die kleine bistro op Castle Hill, weet je nog?’
‘Hoe – heb – je – hem – gevonden?’
Ze haalde haar schouders op en tuitte die volmaakte lippen van haar. ‘Al dat gegraaf in Cameron Park… Jullie hebben Hannahs lichaam gevonden, hè? Daarom ben je hier.’
‘Hij staat niet in de gids en het huis staat niet eens op zijn naam. Heb je me soms gevolgd?’
Een pruillipje. ‘Ash! Dat doet pijn. Maar het geeft niet, hoor. Als jij niks wil zeggen kan ik gewoon aanbellen en het hem zelf vragen. “Hoe is het om eindelijk uw dochter terug te krijgen?” Daar smullen de lezers van.’
Ik boog me naar haar over. ‘Ik heb nieuws voor die mooie oortjes van je, Jennifer. Als je ook maar in de buurt durft te komen van Douglas Kelly…’
‘Wat dan? Leg je me dan over de knie en krijg ik billenkoek?’ Ze streek met haar hand langs mijn borst. ‘Heb je die handboeien nog?’
Ik deed een stap achteruit. Boze blik. ‘Laat hem met rust.’
‘Als ik nou eens doe wat jij altijd zo lekker vindt.’ Ze overbrugde de afstand tussen ons, drukte haar borsten tegen me aan en keek in mijn ogen. ‘En daarna, als ik heel erg mijn best heb gedaan, geef je mij een exclusief verhaal over de Birthday Boy. Ik zal je naam niet noemen. Je wilt het en dat weet je.’
‘O, wil ik dat?’ Ik duwde haar weg. ‘Er is niet genoeg Dettol in de wereld.’
Het straatlicht blonk op de lens van de camera. Klik klik klik. Foto’s voor de middageditie.
‘Kom nou, Ash. We zijn toch volwassen mensen.’
Klik klik klik.
Ze likte langs haar lippen. ‘Ze is het, hè? Hannah Kelly. En jullie hebben ook andere lijken.’
Klik klik klik.
‘Ga weg, Jennifer.’
‘Je hebt de plek gevonden waar de Birthday Boy zijn lijken dumpt. Hoe heet hij? Je hebt dna of zoiets. Als je weet wie hij is, moet je het me vertellen.’
Klik klik klik.
‘We zijn op diverse niveaus bezig.’ Ik stapte het trottoir af en marcheerde in de richting van de Alfa Romeo. De regen droop in mijn haar.
Achter me klepperden hooggehakte laarzen over het asfalt. ‘Wie hebben jullie nog meer gevonden? Ik wil een exclusief verhaal, Ash. Dat ben je me verplicht!’
‘Verplícht?’ Ik liep gewoon door. ‘Heb je zin om dat verdomme een keer uit te leggen, Jennifer?’
Klik klik. De fotograaf keek op van zijn zoeker. Te langzaam. Ik mepte met mijn vlakke hand tegen zijn lens, zodat de hele camera tegen het gezicht van de klootzak werd geslagen. Knak. Zijn hoofd sloeg achterover; in een neusgat glom een rode druppel. Weke kin, puntige neus, harige handen, harig hoofd. Alsof iemand een rat had gekruist met een chimpansee en hem een peperdure digitale camera in zijn handen had gestopt.
‘Frank!’
‘Gug…’ Frank knipperde met zijn ogen. Veegde met zijn harige poten het rood over zijn gezicht.
Ik greep de lens beet en trok. Zijn hoofd werd met de riem meegetrokken en knotste tegen het portier aan. Ik draaide de Canon negentig graden. De riem werd een strop. Trok nog wat harder. Knokkels als brandend grind, zere vingers.
‘Ash! Doe niet zo lullig. Laat hem los!’
Frank rochelde.
Nog een draai en ik had hem. Een luikje met sd-card erop. Ik wipte het open, drukte op het plastic randje en de sd-kaart sprong omhoog. Ongeveer zo groot als mijn duimnagel, maar dan rechthoekig, met een hoekje eraf. Ik zette mijn tanden op elkaar en trok hem eruit. Stak hem in mijn zak. Liet los.
‘Gaaaahhh.’ Frank dook bij me vandaan, viel half over de versnellingspook en de handrem heen. De camera sloeg tegen het stuurwiel.
Jennifer greep me bij mijn mouw. ‘Wat héb jij toch?’
Ik rukte me los, zette mijn handen op de raamlijst en keek naar binnen. De auto rook naar oudbakken koekjes, sigaretten en koude koffie. ‘Luister, reetkever. Als ik jou nog ooit in deze buurt zie, als ik jou nog ooit ergens zie, maak ik een endoscoop van die telelens van jou. Begrepen?’
Frank hoestte en proestte alleen maar.
‘Ash!’ Weer greep ze me beet.
Ik draaide me om en gaf haar een stevige duw. Jennifer wankelde achteruit tegen een Porsche aan. Het alarm ging af – loeiende sirene en knipperende lichten. ‘Prent dit nou ’s in die stomme rotkop van je. Het is afgelopen. Ik ben jou helemaal niks schuldig.’
Haar ogen twee kille spleetjes, rimpels aan weerszijden van haar opeengeklemde lippen. Tanden bloot. ‘Wie denk je wel dat je bent.’ Ze spuwde naar me, een bellerige fluim die op mijn borst belandde.
Ik draaide me om en liep weg.
‘Dit is nog niet voorbij, Ash! Hoor je wat ik zeg? Dit is niet voorbij!’