44
De scherpe knal weergalmde door de ruimte, oorverdovend hard.
Niets, geen pijn. Die klootzakken hadden me zitten stangen, ze gebruikten lege hulzen. Het was allemaal één grote…
shit.
Vuur scheurde door mijn been, straalde vanuit mijn rechtervoet uit als een uitbarsting van gesmolten metaal. aaargh, klote, klote… Ik rukte aan de stoel, in een poging om weg te komen, maar de pijn bleef, achtervolgde me. Ik schreeuwde het uit in Eds enorme, eeltige hand.
Eugene nam me het pistool af en liet het weer in zijn diepvrieszak vallen.
Schoften…
Ed liet me los en ik greep de zitting vast, mijn hele lichaam in een kramp. ‘Godallemachtig, tering, aaaaaaaaaaargh, klootzak!’ Ik stortte voorover, nam mijn rechtervoet in mijn handen. ‘aaaaaaaaargh…’
‘Oké, dat is wel genoeg zelfmedelijden.’
‘Zelfmedelijden? Stelletje gore klootzakken! Smerige strontlikkende rukkers!’
‘Nou, nou, rechercheur.’ Terri hield mijn portefeuille weer omhoog en gaf me een oogverblindende glimlach. ‘Je hebt hier meer dan genoeg geld; wil je misschien nog een kogel kopen?’
nee!
Ik schudde mijn hoofd, beet mijn tanden op elkaar, haalde sissend adem, in en uit.
O lieve heer, dat deed píjn…
‘Wil je misschien iets tegen de pijn?’
‘Ja.’ Perste het woord eruit als een galsteen.
Kut, kut, kut, kut, kut…
‘Ed, wil jij zo vriendelijk zijn om rechercheur Henderson een spuitje te geven?’
‘Met plezier.’ Hij greep mijn arm, hield hem op en draaide hem tegen de klok in, zodat de elleboog geblokkeerd was. Handpalm omhoog. Ed duwde zijn duim in mijn vel, zodat er een ader omhoogkwam, en trok toen met zijn tanden het beschermingskapje van een injectienaald.
‘Ik wil geen…’
‘Ssst… hiermee gaat het helemaal over.’
‘Nee, het…’
De naald gleed naar binnen. Een prikje toen hij de zuiger indrukte.
‘Daar gaan we dan.’ Terri telde nog meer geld uit mijn portefeuille neer op de tafel. ‘Dat is wel genoeg om de kosten van ons heroïnestartpakket te dekken. Maak je geen zorgen – het is rattengifvrij.’ Ze glimlachte. ‘Zullen we je dan nu maar een lift de stad uit geven?’
Warmte suisde door mijn lichaam, straalde vanuit mijn hart. Zorgde dat de muren klopten, alsof de ruimte ademhaalde…
Terri’s mond bewoog, maar de woorden drongen niet tot me door, het leek alsof ze van ver door een dikke mist heen kwamen.
Voet deed geen pijn meer.
‘Zo Haggis, heb je alles?’ Eugene haakte zijn handen onder mijn oksels en tilde me uit de Range Rover. Zette me overeind. Liet los… en greep me weer, toen de grond onder mijn voeten omhoogkwam. ‘Hoho, nog steeds geen zeebenen, hè?’ Hij liet me tegen de zijkant van een vuilcontainer leunen.
Het was een parkeerplaats, ergens in het donker buiten Bath. Niet eens aan de hoofdweg – in de verte klonk het geraas van verkeer, net hoorbaar boven het gesis in mijn oren uit.
‘Mmm. Oké.’ Mond werkte niet goed. Verdoofd, net als de rest van mijn lichaam.
‘Goed, dan laat ik je los…’
Deze keer bleef ik overeind.
‘Goed zo. Doe je hand open.’
Ik loenste naar hem, maar kreeg hem niet scherp. ‘Nnnn… gajeme n han ssjt.’
‘Doe niet zo gek.’ Eugene tilde mijn hand op en schudde twee kleine glanzende dingetjes in mijn handpalm. Hij drukte mijn vingers om de glimmende koperen hulzen heen, nam toen de kogels terug en liet ze in een doorzichtige diepvrieszak vallen. Drukte die dicht. ‘Zo, wij nemen deze en jij krijgt dit.’ Hij stopte een plastic pennendoosje in de zak van mijn jack en gaf me een tikje op mijn wang. ‘Tot ziens, Haggis.’
Eugene trok zijn blauwe rubberen handschoenen uit, verdween achter de auto en klom weer achter het stuur.
Terri zoemde het passagiersraampje omlaag. Ze had de jurk verruild voor een gele bloes, een zwart spijkerjasje en een honkbalpet. ‘Het was gezellig, maar mocht je overwegen naar het dichtstbijzijnde politiebureau te hinken en een klacht in te dienen, vergeet dan niet dat alleen jouw vingerafdrukken op het pistool staan.’
Ik staarde haar aan. Knipperde langzaam met mijn ogen.
‘Wij hebben een dooie hoer met jouw kogel in haar lijf. En wie weet waar het pistool de volgende keer opduikt: een gewapende overval, een dooie smeris, een serie vermoorde prostituees…?’ Een knipoog. ‘Nou, pas op met die voet.’
De Range Rover gromde weg van de parkeerplaats, de achterlichten gloeiden op als de ogen van een duivelse kat. Werden kleiner. En waren weg.
Helemaal alleen.
Helemaal alleen in het donker.
Moet terug naar Bath: de auto zoeken. Naar huis…
Mijn rechtervoet sleepte over het asfalt. Vlijmscherpe spelden, omwikkeld met zilveren ducttape, omwikkeld met een handdoek, omwikkeld met nog meer ducttape. Omwikkeld met een extra stevige vuilniszak. Stap, schuif, stap, schuif… Stap, schuif, struikel. De grond haastte zich omhoog om me op te vangen. bonk.
Shit.
Ik lag op de weg, in het donker en de kou, en hijgde. En vloekte.
Katie…
Huilde.
Een dunne, ijzige motregen viel op mijn gezicht.
‘schoften!’
Diep in mijn zak ging mijn telefoon. Na drie pogingen kreeg ik hem eruit. dr. mafketel flikkerde op het scherm, en verdween toen. Naar de voicemail.
Mijn benen wilden niet.
Ik prutste een tijdje aan de toetsen en uiteindelijk kraakte haar voicemailboodschap uit de speaker. ‘Ash? Hallo, dit is Alice. Alice McDonald? Oké: dus Henry had helemaal gelijk – het plaats delict-onderzoeksteam heeft gegraven op alle plekken die hij op de kaart had aangewezen en ze hebben de andere lichamen gevonden. Allemaal.’ Even stilte. Ergens in de verte kefte een vos. ‘We hebben in totaal elf stoffelijke overschotten – dus er was vijf jaar geleden inderdaad nog een slachtoffer. Ik wou… Ik dacht dat je dat wel wilde weten. Bel me terug als je dit hoort… Alsjeblieft?’
‘Einde bericht. Om te wissen, toets drie.’ Ze hadden Rebecca gevonden.
Ik bedekte mijn gezicht met mijn handen en snikte. Al die jaren, en nu was mijn kleine meisje eindelijk dood. Regen sijpelde door mijn haar, mijn kleren in, koud en vochtig op mijn verdoofde huid.
Katie en Rebecca…
Nee.
Overeind: je hebt nog tot vijf uur morgenmiddag.
Sta op.
‘aaaaaaaaaaaaaaagh!’
‘Overeind. nu.’
Ik hees mezelf op mijn knieën, toen op mijn wankele voeten. Stap, schuif… Stap, schuif… Stap, schuif…
Hem vinden en vermoorden… Stap, schuif… Stap, schuif… Mijn zere vingers om zijn keel leggen en knijpen… Stap, schuif… Stap, schuif… Hem aan een stoel vastbinden in de kelder… Stap, schuif… Stap, schuif… Figuren in zijn huid kerven, hem horen kermen… Stap, schuif… Stap, schuif…
In het donker glinsterden koplampen, ze kwamen dichterbij.
Stap, schuif… Stap, schuif…
De auto minderde vaart en stopte, recht voor me.
Stap, schuif… Stap, schuif…
Het portier aan de bestuurderskant ging open en binnen floepte een lichtje aan. ‘Alles goed?’
Ik knipperde met mijn ogen, wreef er met mijn hand over.
Het was een jongen: mager, sluik blond haar, brede spleet tussen zijn voortanden. Dawson Whitaker. Terri’s zoon.
Ik draaide mijn hoofd, tot ik ook de auto in beeld kreeg. Een sjofele Renault met deuken in de zijkant. Mijn auto. ‘Dat is mijn auto.’
‘Het spijt me.’ Hij deed het portier aan de passagierskant open, haastte zich naar me toe en pakte me bij mijn elleboog.
Stap, schuif… Stap, schuif…
‘Pas op voor je hoofd.’
Ik zakte neer op de zitting. ‘Wil naar huis.’ Dawson haalde zijn tong langs zijn lippen, aarzelde even. En stapte weer in de auto.
‘Het was niet mijn schuld.’ Het joch schakelde terug en ging naar de andere weghelft om een camper in te halen. ‘Ik wist dat er iets gaande was, mam wil me niet naar rugbytraining laten gaan zonder beveiliging, sinds wat er met pap is gebeurd… Maar meestal gaat alleen Eugene mee, of Ed of Derek, nooit alle drie…’
Een snelwegbord doemde op uit het donker: south wales m4; bristol (west), south west, midlands m5; bristol m32.
Dawson reed het knooppunt voorbij. ‘Kan je niet naar Bristol brengen – mam doet al haar zaken daar, als we bij de Eerste Hulp aankomen, weet zij het binnen een kwartier. We gaan naar Gloucester.’
Ik zakte nog verder achterover in mijn stoel. ‘Geen ziekenhuis…’
‘Wees nou maar kalm. Probeer te slapen of zo.’
Weinig kans. ‘Hoe heb je me gevonden?’
Hij bleef strak voor zich uit kijken. ‘Wat is er met je voet gebeurd?’
‘Een daad van verzoening.’ Ik vormde een pistool met mijn vingers en richtte op hem: ‘Pang.’
‘Mam dumpt ze altijd op weg naar haar werk. Ik dacht… Nou, als je nog leefde…’ In de verte fonkelden straatlantaarns. We haalden een roestig bestelbusje in. ‘Heeft de Birthday Boy echt je dochter meegenomen?’
‘Je rijdt aardig goed voor zo’n klein jochie.’
‘Ik ben al dertien. Geen kind meer.’
‘Je hebt gelijk.’
Hij kneep in het stuurwiel, draaide met zijn handen alsof hij probeerde het ding zijn nek om te draaien. Nu nog wat artritis, een dode dochter en een gat in zijn voet.
Het plastic omhulsel van de stuurkolom was opengebarsten, als een grote, grijze pistachenoot. Er staken draden uit, met hun glimmende koperen eindjes aan elkaar geknoopt. ‘Je hebt mijn auto aan de praat gekregen…’
Dawson haalde diep adem. Toen spoten de woorden er achter elkaar uit, als cola uit een blikje waarmee geschud is. ‘De Birthday Boy heeft Brenda niet vermoord.’
Ik zuchtte. Liet mijn hoofd tegen het koele glas van het portierraampje vallen. ‘Het was je mama, hè? Ze vond het niet goed.’
‘Dacht dat ze een golddigger was, maar mam heeft het mis.’
‘Dus zij vermoordde Brenda.’
Stilte.
‘Nee. Want ik was haar voor.’
Het was stil en donker in de straat toen Dawson de Renault van de weg af parkeerde op een stuk grind achter een onopvallend betonnen gebouw: drie verdiepingen hoog, achter de ramen brandden lampen.
Ik knipperde met mijn ogen. Armen waren loodzwaar, benen ook. Had waarschijnlijk aardig wat bloed verloren.
Hij hielp me de auto uit, deels door me te ondersteunen en deels door aan me te trekken. ‘Kunt u lopen?’
‘Is niet… Jawel.’ Stap, sleep… Stap, sleep…
Hij tilde mijn arm op en legde die over zijn schouders. ‘Het is niet ver meer.’ De achterdeur ging open met een yalesleutel en we hobbelden door een smalle gang tot we bij een trap waren die naar beneden ging. Allemachtig, moest het nou een trap zijn? Beneden was een blauwe deur met een brievenbus. Dawson pakte zijn sleutels weer, morrelde aan de sloten en we stonden in een klein kelderappartement, omhuld door de warme, kleverige geur van gebak.
Hij duwde de deur dicht en deed hem weer op slot – drie zware grendels en een metalen staaf die vanuit een oog in de vloerplaten in een grote stalen plaat op de deur haakte.
Bij ons hadden we hennepkwekerijen die minder goed beveiligd waren.
Dawson trok zijn jas uit en hing die aan een haak. ‘Bren? Bren, ik ben het.’
Vanaf de andere kant van de gang klonk een stem. ‘Hoe was de training?’
Hij leidde me binnen in een klein, vrolijk geel geverfd keukentje. Aan een elektrisch fornuis stond een jong meisje in een pan te roeren.
‘Vissticks en appelkruimeltaart, als je honger…’ Ze draaide zich om: lang blond haar met dezelfde kaarsrechte scheiding als haar mama.
De glimlach op het gezicht van Brenda Chadwick verdween. Ze liet haar houten lepel vallen en legde haar handen om haar gezwollen buik. ‘Wie is dat?’
Dawson hief zijn handen. ‘Het is oké, ik kan het uitleggen.’
‘Dat mag ik hopen.’
Voor me op tafel stonden een kop thee met melk en een bord vissticks, aardappelpuree en pastarondjes. Koud te worden, terwijl Dawson en Brenda hun maaltijd naar binnen werkten.
Brenda at haar laatste pastarondje op en leunde achterover. ‘Dus we konden niet blijven, snapt u? Als Dawsons moeder zou ontdekken dat ik zwanger was, zou ze onze baby vermoorden. En mij.’
‘Jullie hadden weg kunnen lopen.’
Dawson schudde zijn hoofd en sloeg een arm om haar schouders. ‘Jij kent mijn moeder niet. Waar we ook heen gaan, ze vindt ons toch.’
Geweldig. Ik duwde mijn bord weg.
‘Maar niet als ze dacht dat Brenda al dood was.’
‘Daarom zei ik dat ik gezien had hoe Brenda werd meegesleurd.’ Hij staarde omlaag naar zijn handen. ‘Vroeger was mam niet zo, het is pas begonnen toen ze pap invalide hadden gemaakt…’
Gewoon een werkende moeder die het familiebedrijf runt.
Brenda keek me aan. ‘Het was mijn idee. In de kranten stond die kaart met dat meisje uit Inverness, en we maakten onze foto net zo.’
‘Je verzon de ontvoering, je verzon de kaart en je regelde een flatje in Gloucester om je te verstoppen.’
Dawson knikte. ‘Een man zorgt voor zijn gezin.’
Een stel dertienjarigen dat vadertje en moedertje speelde. Ja, dát had toekomst.
Brenda lachte naar hem. ‘Ik weet dat het niet veel voorstelt, maar het is van ons. Dawson pikt elke week wat geld van zijn moeder: genoeg om de huur te betalen en spullen voor de baby te kopen.’
‘Ik spaar voor een aanbetaling. Binnenkort hebben we een echt huis.’
Mijn telefoon ging. Dawson en Brenda schrokken op. Ik liet hem op de voicemail overgaan. ‘En je eigen vader en moeder?’
Ze boog haar hoofd. ‘Op deze manier doet ze hun ook geen kwaad.’
Na het eten hielp Dawson me naar de badkamer. Ik zat op de rand van het toilet, terwijl Brenda de gerafelde vuilniszak wegknipte en de ducttape daaronder. De handdoek was donkerrood. Hij kletste neer in het gele bad, zodat rode druppeltjes bloed tegen de zijkanten spatten.
‘O jee…’ Ze ging met haar tong langs haar lippen, wreef de vingertoppen van haar huishoudhandschoenen over elkaar. Keek naar de druipende klomp ducttape en leer. ‘Wil je dat ik je schoen uittrek, of moet ik hem, je weet wel, kapot snijden?’
De badkamer rook nu naar vuurwerk en bloedworst.
‘Snijd hem maar open, hij is toch al naar de maan.’
Ik deed mijn ogen dicht, beet op mijn tanden. Stukken schoen bonkten in de badkuip.
Een bonk, geruis. Toen verspreidde zich warmte over mijn voet.
Ik keek.
Brenda bewoog de douchekop heen en weer en waste zo dikke klonten geronnen bloed weg. Ze blies haar wangen op, haar wenkbrauwen in een frons. ‘Kom op, Bren, je kunt het…’
Onder het rood en zwart vandaan kwam roze, daarna bleke huid. Het hele geval was dik en gezwollen, als een enorme wespensteek, met in het midden een donker kringetje, niet veel groter dan een erwt, twee centimeter van de plek waar de voet overging in tenen. Rond het kogelgat zat hetzelfde zwarte sterretje als op de schoen. Vlekjes zwart poeder, getatoeëerd in de huid. Uit de gezwollen massa staken roomwitte splintertjes. Bot.
Roze welde op, kleurde het water
Ze keek naar me op. ‘In hechten ben ik niet goed, maar ik heb ontsmettingsmiddel…?’
‘Maak het maar schoon en doe er een verband om. Dan komt het wel goed.’ Ik deed een poging te glimlachen, terwijl ik zat te bloeden in haar badkuip. ‘Je doet het prima, je wordt een geweldige mama.’
Van gangreen ging je tegenwoordig niet meer dood, toch?
De regen glinsterde in het licht van de straatlantaarns. Dawson schuifelde met zijn voeten. ‘Het spijt me, echt. Het komt door ons dat u helemaal hierheen bent gekomen en het spijt me dat we niet kunnen helpen om uw dochter te redden.’ Hij groef in zijn zak en haalde een doorzichtig plastic zakje tevoorschijn, met een stuk of tien ronde pilletjes erin. ‘Amfetaminen. Daar blijft u wakker van. En ik heb de tank van de auto volgegooid.’
Ik nam de pillen aan, stopte ze in de zak van mijn jasje. ‘Je kunt niet blijven jatten uit de winkel van je moeder, het loopt een keer in de gaten.’
Hij stak zijn kin in de lucht. ‘Een man moet voor zijn gezin zorgen.’
‘Ouders verpesten alles.’ Ik ging achter het stuur van de Renault zitten. ‘Je bent een goeie jongen, Dawson. Ga niet op je moeder lijken.’
Hij grijnsde naar me. ‘Wees maar niet bang – ik zie er niet uit in een panty.’
Aan de andere kant van de snelweg flitsten koplampen voorbij; ze lieten lichtsporen achter zich, die pulseerden in hetzelfde tempo als de kloppende pijn in mijn voet. Niet makkelijk: met mijn linkervoet koppelen én remmen. Maar het was te doen. Net.
Die stomme heroïne raakte uitgewerkt. Mijn hart klopte als een drilboor en wilde niet kalmeren, hoe vaak ik ook met mijn tanden knarste. Stomme amfetaminen. En die hoge bloeddruk hielp ook niet echt tegen het gat in mijn voet. Maar ik reed tenminste nog…
De ruitenwissers kreunden en piepten heen en weer in de motregen, ze klonken als boze kraaien die klaarzaten om me mijn ogen uit te pikken.
Moet snel stoppen om te tanken. Neem dan wat van de Naproxen, Diclofenac en Tramadol die ik uit het huis heb gered. Zal wel genoeg helpen tegen de pijn om te kunnen rijden.
Volgens het dashboardklokje was het iets over half tien. Nog anderhalf uur tot middernacht. En dan nog zeventien uur tot vijf uur maandagmiddag. Anderhalf plus zeventien was… Ik wreef in mijn ogen. Waarom moesten die koplampen zo verdomde fel zijn? Achttieneneenhalf.
Nog achttieneneenhalf uur voordat de Birthday Boy stukjes van mijn kleine meisje zou gaan snijden.
Ik verplaatste mijn linkervoet een eindje en reed de Renault in een vaartje van honderd over de m6. Met mijn politiekaart zwaaien had op de heenweg dan wel gewerkt, maar toen had ik nog geen pupillen als grote zwarte knopen en geen kogelgat in mijn voet.
Links kwam Preston voorbij, alleen wat lichten in het donker en een naam op een bord dat glinsterde van de regen.
Achttieneneenhalf uur.
Mijn telefoon schalde in mijn zak. Ik haalde hem eruit. henry. Ik drukte op de toets.
‘Het… het werkt niet meer…’ De woorden klonken onduidelijk, zonder ruimte ertussen.
‘Jullie hebben Rebecca gevonden.’
‘Ik heb… Ik heb geprobeerd me in te leven… Maar het is zo… moeilijk… Het spijt me zo, Ash, het spijt me zo…’
Ongelofelijk: ik had hem eens een hele fles Bell’s achter elkaar zien innemen en toen leek hij nóg broodnuchter.
‘Ik wil… Ik wil haar redden, maar het… Ik kan niet… Ik weet niet wat hij wil…’
‘Henry, hoeveel heb je al gedronken?’
‘Ik kan het niet… niet meer. Het… Had in Shetland moeten blijven. Ash, waarom… waarom heb je me laten komen?’ Een snik. ‘Ze is dood… Het is niet… Ik kan het niet.’
‘Godsamme, Henry…’ Ik kneep harder in het stuurwiel. ‘Je bent niet de enige die een klotedag heeft, oké? Word volwassen.’ Iets brulde me voorbij in de buitenste baan en het oude Renaultje slingerde.
‘Ik had… had hem moeten pakken… jaren geleden. Het is allemaal mijn schuld. Het is… Nee.’ Geslurp, geklots, dan een sissende ademhaling. ‘Ik wou niet… Het spijt me, Ash, het spijt me: het is allemaal mijn schuld…’
‘Zet die ellendige fles neer, dronken oud vod, ik heb je hulp nodig! Katie is nog ergens. Er is nog tijd. We moeten hem vinden.’
‘Stomme, nutteloze oude man… Had… Had… jaren geleden dood moeten gaan.’
Een bonk, gedempt gehuil.
Bedankt, Henry. Hartstikke bedankt.