5
Helen McMillan had dezelfde affiches aan de muur als Katie. Nou ja, haar favoriete bands kwamen uit de weinigzeggende plastic X-Factor-hoek, anders dan de pretentieuze quasi-sinistere emo-pop waar Katie van hield, maar qua sentiment was er weinig verschil. Dit zijn de dingen die ik leuk vind, dit geeft aan wie ik ben.
Bij Rebecca waren het Nickelback en de Pussycat Dolls. Altijd een vreemd kind geweest.
‘Iets gevonden?’
‘Hmm?’ Ik keek op van het rommelige bureautje in de hoek van de slaapkamer.
Dr. McDonald stond in de deuropening. ‘Heb je iets gevonden?’
‘Ik ben nog aan het zoeken.’
Een grote roze fluwelige eenhoorn lag op het eenpersoonsbed, omringd door felgekleurde teddyberen, allemaal keurig in het gelid. De dekbedhoes en de sloop waren kraakhelder, alsof ze regelmatig werden verschoond. Waarschijnlijk had het dus geen zin om onder de matras naar verborgen geheimen te gaan zoeken. Als ze Helens bed nog steeds opmaakten, een jaar nadat ze was verdwenen, zouden ze iets wat daar lag al tijden geleden hebben ontdekt. Maar ik voelde toch maar even. Alleen maar houten latten, en de lage plastic opslagdozen die ik al had bekeken.
‘Ash, gaat het?’
De matras plofte terug op de lattenbodem. ‘Hebben ze iets gezegd waar je wat aan had?’
‘Je vindt het toch niet erg dat ik je Ash noem, want we gaan veel samenwerken en rechercheur Henderson zeggen klinkt zo knullig en formeel en je kijkt zorgelijk of misschien wel gespannen en eigenlijk ook een beetje gedeprimeerd, zit het je dwars hoe het met die journaliste ging, want ik vond dat ze het er wel erg dik op legde, maar het is dus eigenlijk niet…’
‘Nee dus.’ Ik streek de sloop glad en trok ook de dekbedhoes weer in model. Dan zag het er wat minder uit alsof ik de slaapkamer van hun dochter had onteerd. ‘De eerste kaart is het ergste. Nou ja, ze zijn allemaal gruwelijk, maar die eerste kaart… dan weet je dat je dochter niet is weggelopen, en dat ze…’ Ik schraapte mijn keel. ‘Het moet vreselijk zijn.’
‘Ze zeiden dat Helen een rustig meisje was dat van boeken en haar woestijnratjes hield en zondag tussen de middag bij haar omi ging eten. Het was geen ongezeglijk kind, ze dronk niet en gebruikte geen drugs en liep niet achter de jongens aan, vind je het niet treurig dat we in een tijd leven waarin je moet vragen of een kind van twaalf wel eens bezopen is of drugs gebruikt en jij zei “dan weet je dat je dochter…”’
‘Gewoon, een uitdrukking.’ Ik keek de kamer nog een keer rond. Nergens een kooi te bekennen. ‘Wat is er met die woestijnratjes gebeurd?’
‘Dood. Ians lichaamstaal werd heel defensief toen hij erover vertelde. Waarschijnlijk heeft hij er een maand of drie, vier voor gezorgd nadat ze verdwenen was. Het begint als een plicht en daarna wordt het pingelen – als ik die ratjes in leven houd, komt ze bij ons terug – en hoe langer het duurt, hoe wanhopiger het allemaal wordt, en dan worden de ratjes symbolisch voor Helens verdwijning en dan worden ze er verantwoordelijk voor, en langzaam maar zeker houdt Ian op met ze eten te geven, en dan gaan ze dood.’
‘Wat een mooie…’
‘Of misschien heeft hij zich een keer een stuk in zijn kraag gezopen en ze met een hamer doodgeslagen.’ Ze frunnikte aan haar bril. ‘Van commissaris Dickie hoor ik dat je nog steeds contact hebt met de ouders van Hannah Kelly.’
‘Hannah had geen woestijnratjes.’
‘Is haar huis net zo? Hebben ze ook alles in de oorspronkelijke staat gelaten als een soort gedenkteken voor haar? Verwachten ze dat ze op een dag gewoon weer binnen komt lopen, alsof er niks gebeurd is?’
De roze eenhoorn was op de grond gevallen toen ik onder de matras voelde. Ik raapte hem op. Wollig. Zacht. Warm. ‘Haar ouders wonen er niet meer. Ze zijn de afgelopen acht jaar wel vijf keer verhuisd, en hij weet ze toch elke keer te vinden. Op 16 september valt er weer een kaart in de bus.’
Dr. McDonald sloeg een arm om zich heen, hoofd een tikje opzij, en keek met een frons op haar voorhoofd naar de boekenplanken boven het bureautje. Er stonden rijen gebonden boeken op, een paar in leer gebonden – Dickens, C.S. Lewis – of met een verbleekt omslag – Ian Fleming, Jilly Cooper, Harper Lee – en dan nog een paar die zo te zien altijd in het plastic waren blijven zitten – Anthony Horowitz, Gabriel King, een paar Harry Potters, vampierrommel. Ze pakte Moonraker van de plank en bladerde er vluchtig doorheen. De frons op haar voorhoofd werd dieper. Toen deed ze, kauwend op haar onderlip, hetzelfde met The Lion, the Witch and the Wardrobe.
‘Ik heb ze al nagelopen. Geen verborgen berichten.’ Ik keek op mijn horloge. ‘We moeten ervandoor.’
Niks. Ze tuurde nog steeds naar het boek.
‘Hallo? Iemand thuis?’
Knipper. ‘Ja, oké, we gaan.’ Dr. McDonald zette het boek terug op de plank en pakte toen een ingelijste foto van de ladekast. Er stond een klein meisje in een roze prinsessenjurk op, compleet met tiara, toverstafje en engelenvleugeltjes. Brede grijns. Twee tanden ontbraken. Rossig haar in een soort knotje. Ze had een uitgeholde pompoen in haar hand. In de brokkelige mond gloeide een kaarsje. ‘Toen ik acht was, maakte tante Jane een pak uit één stuk voor me, voor Halloween, helemaal zwart, met een witte buik en een zwiepstaart en een rood met wit gestreepte hoed van wel een meter hoog. Al mijn vriendinnetjes wilden Disney-prinsesjes zijn.’
‘Rebecca was een zombie. Katie ging als Hannibal Lecter. We hadden haar in een oranje jumpsuit gehesen, en Michelle had een dwangbuis gemaakt van een oud laken.’ Er ontsnapte een glimlach. ‘Ik had zo’n masker met gaten gemaakt, en we duwden haar voort op een karretje. Rebecca slofte achter ons aan en gromde “Hersensssss” tegen iedereen. Ze hadden zoveel limonade en Marsjes op dat ze dagen later nog misselijk waren.’ Ik liet mijn hand door het zachte roze pluche van de eenhoorn gaan. ‘Het was de leukste Halloween die we ooit hebben meegemaakt.’ En de laatste. Voor die schoft Rebecca ontvoerde en alles naar de kloten ging. Ik legde de zachte eenhoorn terug op bed en stak mijn handen in mijn zakken. Haalde mijn schouders op. ‘Hoe dan ook…’
Dr. McDonald zette de foto terug.
Stilte.
Ik schraapte mijn keel. ‘Zullen we?’
De ruitenwissers maakten een geluid alsof iemand een ballon langs een raam trok, heen en weer, en lieten een vettige veeg achter waar de regen niet wilde wijken. Piep, knerp, piep, knerp.
Dr. McDonald schoof heen en weer op haar stoel. ‘Natuurlijk was het zijn schuld niet, dat is het nooit, je weet toch hoe sommige pathologen zijn, koning van hun eigen rijkje en iedereen die een beetje ruggengraat toont of iets terugzegt, krijgt een heel verhaal te horen over hoe het in de echte wereld hoort, en ik snap gewoon niet hoe ze…’
Zo ging het de hele rit vanuit Dundee al – de regen, de piepende ruitenwissers, het suizen van de banden over de weg, de ronkende motor, en alles bij elkaar leverde dat een hoofdpijn op die op seismografen aan de andere kant van de wereld te zien moet zijn geweest.
In de regen doemde een bord op: oldcastle 5 mijl.
Godlof.
‘… dus toen ik hem de plek bij de bijtwond in haar borst liet zien waar de naald naar binnen was gegaan, dacht ik dat hij ter plekke zou ontploffen…’
Naast me daverde een enorme vrachtwagen voorbij. Mijn roestbak schokte op zijn vering toen de luchtverplaatsing ons raakte. De voorruit verdween onder het water dat de grote banden opwierpen.
‘… terwijl het psychologisch gezien toch voor de hand lag om daar te kijken, gegeven de indicatoren, maar daar hoef je bij zo’n man dus niet mee aan te komen…’
En. Zo. Voort.
Ik kneep wat harder in het stuurwiel. Verbeeld je dat het haar keel is, en dan knijpen.
‘Ash?’
Blijven knijpen.
Stilte. Alleen maar de motor en de weg en de radio en de regen.
Ze hoestte. ‘Je mag me niet zo, hè? Elke keer dat je naar me kijkt, aarzel je even, alsof je je best moet doen om me niet dood te meppen. Vind je me bedreigend, of ben ik gewoon heel erg irritant? Ik irriteer mensen als ik nerveus ben, en ik word nerveus van mensen die ik niet ken, vooral als ze onder de blauwe plekken zitten.’
‘Zullen we… zullen we gewoon even naar de radio luisteren?’
Weer stilte, en toen een zacht ‘Oké’. Ze stak haar hand uit en zette het geluid harder. Een nummer van een van die sentimentele groepen die Katie zo leuk vond kwam uit de speakers, niets dan gierende gitaren en beklemmende teksten.
Ik keek even opzij. Dr. McDonald staarde uit het raam, beide armen om zich heen geslagen, alsof ze anders in twee stukken uiteen zou vallen en ze alleen zo de zaak bij elkaar kon houden. Waarschijnlijk was ze narrig.
Mij best, als ze maar stil was.
De weg klom omhoog naar Pearl Hill, langs de enorme vestiging van Costco, en daarna weer naar beneden. Het hele dal kwam in zicht toen de snelweg omlaag boog naar Oldcastle. De gele straatverlichting liet het hele patroon van de stad zien, ook al was het nog maar net twaalf uur. Op Castle Hill verlichtten de schijnwerpers een vlaag regen die tegen de gehavende kantelen kletterde. Aan de andere kant van de rivier knipperden rode waarschuwingslichtjes op de Blackwall-zendmast. De flats en de gore goedkope huizen van Kingsmeath rezen aan een kant van de heuvel op, alsof een stortvloed beton op het punt stond zich omlaag te storten en alles weg te vagen. De hemel zag eruit als een bont en blauw geslagen vrouw.
Welkom thuis.
Ik zette de wrakke Renault naast het trottoir en draaide de sleutel om. McDermid Avenue was een vuilbeige rij huizen van vier verdiepingen, hekken om het trottoir in bedwang te houden en trapjes naar de voordeuren. De zandstenen muren waren bezaaid met satellietschoteltjes, als puisten op een tiener. Erkers, waaiervensters, langs de kant van de weg grillige eiken en beuken, hun naakte takken druipend van de regen.
Op de achtergrond waren de twee schoorstenen van de verbrandingsinstallatie van het Castle Hill-ziekenhuis te zien. Witte stoom slierde langs de gekneusde hemel.
Dr. McDonald tuurde door de voorruit. ‘Nee, hè?’
Een paar reportagewagens, de gebutste Volvo van bbc Scotland en een serie goedkope personenwagens stonden voor een politiewagen. Het grootste deel van de straat was afgezet. De meeste journalisten zaten in hun auto te schuilen voor de regen, maar de tv-ploegen stonden op het trottoir, met de barricade op de achtergrond, en mensen waren met een ernstig gezicht een item aan het inspreken voor het volgende journaal, microfoons en paraplu’s in hun hand, en deden ontzettend hun best om niet te doen of ze zo ongeveer klaarkwamen van opwinding.
Klootzakken.
Ik deed het portier open en stapte uit. IJzige regen beet in mijn oren en voorhoofd. ‘Hou je kop laag en je kwek dicht.’
Ze klauterde de auto uit, met leren tas en al, de riem diagonaal over haar borst, als een eigen veiligheidsgordel, en liep achter me aan toen ik in de richting van het blauwe politie-lint liep. Met een beetje geluk waren we op de plaats delict voor iemand iets doorhad.
Agent Duguid stond aan de andere kant van het lint, voor de politiewagen. Priemende blik onder de klep van zijn te grote pet. Zijn fluorescerende hesje glom. Net als zijn gezicht. Maar dan minder lelijk.
Duguid wees met zijn kin en tikte tegen zijn neus. Achter me klapte een autoportier dicht. Nog een. Toen een overbeschaafd Engels accent bij mijn schouder. ‘Rechercheur Henderson? Hallo.’
Ik liep door.
Een vrouw in een wollen jas liep met me op en stak een microfoon onder mijn neus. ‘Is het waar dat er een tweede stoffelijk overschot is ontdekt?’
Iemand anders. ‘Is het eerste al geïdentificeerd?’
‘Kunt u wat zeggen over het nieuwe slachtoffer in Dundee, Helen McMillan? Neemt Douglas Kelly contact op met de ouders?’
‘Uw eigen dochter is verdwenen. Kunt u daardoor beter invoelen wat de ouders doorstaan?’
Ik liep door. Nog maar een meter tot de veiligheid van het lint. ‘We zijn op diverse niveaus bezig.’ Nooit iets zeggen wat die schoften kunnen citeren.
Een gedrongen man drong zich voor me, oren als klonten kraakbeen, gebroken neus, een kleine digitale recorder in zijn hand. ‘Wat vindt u van de kritiek dat het verknoeide onderzoek naar de ontvoering van Hannah Kelly, acht jaar geleden, de Birthday Boy de kans bood om… Hé!’
Ik gaf hem een zet, dook onder het lint en trok dat omhoog voor dr. McDonald. Agent Duguid stond tegen de motorkap van de politiewagen geleund en grijnsde. ‘Morgen, chef. Mooie blauwe plekken. Staat je goed.’
‘Jij hebt die schoften ingeseind, hè?’
De grijns werd nog wat breder en trok zijn bolle wangen opzij. ‘Een fles Macallan, chef. Kan ik wel gebruiken.’
Ik liep langs hem heen. Dat was geen reactie waard. Of het moest een knie in zijn ballen zijn.
Dr. McDonald draafde achter me aan. ‘Heeft hij echt die journalisten gewaarschuwd voor een fles whisky, laat een politieman zich zomaar omkopen, dat hoort toch niet, moeten we dat niet doorgeven…’
Alsof dat wat opleverde.
Een breed pad liep vanaf de weg tussen twee zandstenen gebouwen door. Middenin groeide gras.
Cameron Park was vroeger vast indrukwekkend, toen dit nog een chique wijk was. Een gemanicuurd landschap van eiken, vlieren en essen, rododendrons met hun glimmende blad, borders met bloemen en heesters, een vijver met eendjes en een muziektent met een verhard stuk ernaast waar je kon dansen… Nu was het de laatste rustplaats voor zwerfafval. Een winkelwagentje stak boven het lage gras uit, de voorsteven omhoog, een wiel ontbrak, lege chipszakken gevangen tussen de metalen tralies. De rododendrons waren uitgegroeid tot chaotische massa’s. Hun bladeren trilden in de regen, en eronder heerste zwarte schaduw.
Onder de bomen waren drie blauwe tenten opgezet. Een ervan – de grootste – stond naast een vuilgele shovel en een lange sleuf die door een warrige massa bramen was gegraven. De tweede stond naast de vervallen muziektent, de derde was net zichtbaar achter een enorme rododendron.
Flakkerend licht scheen vanuit twee van de tenten naar buiten. Politiefotografen flitsten en wierpen de schaduwen van geknielde figuren tegen de plastic wanden.
Een stem schalde door de regen. ‘Kan me niet schelen. Zorg maar dat je het regelt.’
Dr. McDonald kromp in elkaar.
Een eikel in een grijs pak met een bijpassende overjas beende de tent naast de muziektent uit, met in zijn handen een paraplu en een stapel paperassen. Hoog voorhoofd, haar net zo lang als dat op een kiwi, lange neus, kin die weinig voorstelde. ‘Amateurs.’
Een agente van de uniformdienst draafde achter hem aan.
De eikel mepte de stapel papieren tegen haar borst en liet haar zo in de regen staan, terwijl hij een telefoon tevoorschijn haalde en begon te bellen.
Ze bleef even naar zijn achterhoofd kijken, stak een vinger omhoog en beende toen mompelend het pad af, onze kant op.
Ik knikte naar haar. ‘Hé, Julie.’
‘Chef.’ Agente Wilson knikte naar me. De regen trommelde op de rand van haar bolhoed. Een blonde staart hing nat en slap op haar schouder. Ze had haar ogen tot twee spleetjes dichtgeknepen en haar mond was met een lelijk woord bezig. Nog steeds. ‘Ik zweer het. Ik geef die anaalpleurislijer nog eens een knal.’
‘Is de baas er?’
Ze wees met haar duim over haar schouder, in de richting van de muziektent. ‘Hij doet net of we met z’n allen niet tot tien kunnen tellen, de zak.’
‘Bedankt.’
‘Een knal kan hij krijgen.’
Dr. McDonald keek me door haar beregende bril aan. ‘Gaat het altijd zo, ik bedoel, een beetje rivaliteit en grappen binnen een team is prima en zo, hoor, dat kan een psycholoog best hebben, maar dit kwam toch over als… Ash?’
Ik liep al door in de richting van de muziektent. Die zag er antiek uit. De planken brokkelden af en bogen door, voorzover ze er aan de zijkant nog aan zaten, en ook de helft van het dak was weg. Gedraaide stukken gietijzer staken decoratief tussen de dikke zuilen door, het metaal rood van de roestvlekken.
‘Ash?’ Daar was ze weer, en ze hipte even van haar ene been op het andere, zodat ze in de maat liep met mij. Links, rechts, links, rechts. ‘Is er iets wat ik moet weten voor de interactie met jouw team? Ik bedoel, ik ken niemand en het is natuurlijk een kleine ruimte en je weet dat ik niet zo goed kan omgaan met sociale druk en jij bent de enige hier die ik ken, dus…’
‘Laat mij dan maar het woord doen. Tot je eraan toe bent om een bijdrage te leveren.’ Met als extra voordeel dat ze even haar kaken op elkaar hield.
De blauwe plastic tent naast de muziektent was ongeveer zo groot als een dubbele garage. Op de zijkant stond in witte letters eigendom technische recherche politie oldcastle – tent c.
De eikel liep nog steeds te bellen. Onder het lopen schopte hij tegen plukken vergeeld gras. Maar toen we bij hem waren, keek hij op en kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Wacht even.’ Hij klemde zijn telefoon tegen zijn borst. ‘Waar heb jij gezeten? Je dienst is al drie uur geleden begonnen.’
Ja, want hij moest toch om de dertig seconden iedereen laten weten wat een piskever hij was?
Ik zei een paar tellen niks, zodat het lekker lang en ongemakkelijk stil bleef. Toen sperde ik mijn neusvleugels open, alsof ik ergens stront rook. ‘Dr. McDonald, dit is brigadier Smith. Hij is nieuw.’
‘Ik heb je een vraag gesteld, recherchéúr.’ Even inprenten dat ik de laagste rang had.
‘Hmmm…’ Naast de tent stonden een paar Transits, en daarachter een politiebusje, met tralies voor de ramen nog wel. Een paar Land Rovers in politiekleuren. Geen grote zwarte Porsche Cayenne. ‘Is de officier van justitie alweer weg?’
Een vinger priemde in mijn borst.
‘Kan me niet schelen hoe jullie het aanpakten voor ik hier arriveerde, rechercheur, maar je geeft nu antwoord aan een superieur als hij je een vraag stelt.’
Dr. McDonald schraapte haar keel, maar hield voor de verandering haar mond dicht.
Ik staarde naar de vinger en toen naar de eikel. ‘Ik tel tot drie.’
Smith deed schichtig een paar stappen naar achteren. ‘Bedreig jij mij?’ Toen rechtte hij zijn rug en hief zijn kin op. ‘Wil je zo graag een douw krijgen, recherchéúr?’
Ik glimlachte. Waarom ook niet? Het zou vijf, misschien wel zes minuten duren voor iemand de moeite nam om ons uit elkaar te trekken. Waarschijnlijk zouden ze allemaal gokken op wie er zou winnen. Knokken! Knokken! Knokken! Vijf minuten. Meer dan genoeg tijd om die verwaande lul helemaal in elkaar te tremmen. Ik balde mijn vuisten. Kreunend protest van mijn knokkels. Maar het zou het waard zijn.
Hij deed een stap naar voren.
Een stem achter me. ‘Chef?’ Een Oldcastle-accent alsof de woorden door een verstopte neus werden geperst. Rhona. Ze schoof om me heen tot ze in beeld was.
De wallen onder haar ogen waren de enige kleur in haar gezicht. Ze had haar jasje over een schouder geslagen, ook al goot het en was het zo koud dat haar adem als een wolkje uit haar mond kwam. Oude zweetvlekken hadden haar donkere bloes bij de oksels lichtblauw opgebleekt. Stroblond haar in een kroezige staart. Ze krulde haar bovenlip in een soort zenuwtrek, zodat beige tanden in bleekroze tandvlees zichtbaar werden. ‘Sorry dat ik je stoor, chef. Heb je even?’
Brigadier Smith liet zijn hoofd hangen en streek langs zijn slaap. ‘wat?’
Maar Rhona keek niet naar hem, maar naar mij. ‘De baas heeft je nodig.’
Smith rechtte zijn schouder. ‘Ik kom eraan.’
‘O, sorry, brigadier Smith, ik zag u even niet staan.’ Weer een flits roze tandvlees, toen wees Rhona naar mij. ‘Ik had het tegen…’.
Smiths kin kwam omhoog. Hij wrong de woorden tussen zijn opeengeklemde tanden door. ‘In een professionele politiemacht spreken we gewone rechercheurs niet aan met “chef”. Is dat begrepen?’
Rhona lachte even naar hem. Toen draaide ze zich weer om naar mij. ‘Hoe dan ook, chef, het zou mooi zijn als je er even bij kwam.’