47
‘Momentje, ik kijk het even voor u na.’ Wachtmuziek dreinde uit mijn telefoon.
De achteruitrijlichten gloeiden op en langzaam kwam de achterkant van Drummonds bmw de garage binnen. Ik stak mijn hand op en de auto kwam schommelend tot stilstand.
Alice klom achter het stuurwiel vandaan en deed de kofferruimte open. ‘En?’
‘Ze zijn aan het kijken.’
‘Hallo, commissaris? Ja, meneer McKenzie is er niet vandaag, hij is bezig zijn moeders huis leeg te ruimen, het arme mens moet naar een tehuis. Dement. Ik kan wel een boodschap aannemen, als u wilt?’
Dat wilde ik niet. In plaats daarvan belde ik Rhona en vroeg haar om een computercheck te doen van Frank McKenzie en zijn ouders.
‘Is… Is alles oké, chef? Alleen… nou, je bent gisteravond niet thuisgekomen en ik had curry gemaakt en…’
‘Alsjeblieft, Rhona. Ik moet die informatie zo snel mogelijk hebben.’
‘O… oké.’
‘Bel me terug.’ Ik hing op, stak de telefoon in mijn zak. ‘Klaar, Alice?’
Een knik.
Samen tilden we commissaris Drummond in de kofferbak van zijn bmw, met zijn armen achter zijn rug gebonden, zijn gezicht een en al blauwe plekken en rood sijpelende sneden. Een t-shirt om zijn mond geknoopt als knevel. Alice gooide de laptop en de computerkast naast hem en ging weer het huis binnen om de cd’s te halen.
Ik stak mijn hand naar binnen en sloeg die kleine smerige klootzak.
Hij knipperde naar me, met gezwollen, bloeddoorlopen ogen.
‘Luister goed, Drummond, als er iets met Katie gebeurt, parkeer ik deze auto midden in Muir Woods en steek ik hem in brand. Met jou in de achterbak.’
De klep liet een bevredigende klonk horen toen ik hem dichtsloeg.
En toen belde Rhona terug. Ze las Frank McKenzies strafblad voor me op – zo’n beetje hetzelfde als de versie die Gladde Dave laatst had voorgedragen bij het huis van Megan Taylor – en gaf me toen een adres in Cowskillin.
‘En hoe zit het met de moeder?’
‘Wat klachten van de buren, een paar jaar geleden: te harde muziek in de kleine uurtjes, in haar nachtpon in de tuin staan schreeuwen naar de zeemeeuwen, dat soort dingen. Wil je het adres?’
Christus te paard. ‘Ja graag.’
‘Dorothy McKenzie, McDermid Avenue 32, OC15 3JQ.’
Ik wuifde Alice naar de auto. ‘Rhona, ik ben je eeuwig dankbaar.’
‘Waar gaat dit allemaal over, chef? Heb…’
Ik hing op, ging op de passagiersstoel van Drummonds bmw zitten en stampte met de wandelstok op de vloer voor mijn voeten. ‘Rijden.’
De wolken hadden felroze en oranje randen terwijl het licht vervaagde. Maandagmiddag tien voor half vijf en McDermid Avenue was vrijwel leeg. Nergens een verhuiswagen te bekennen.
Ik stapte uit, stak het pistool in mijn broekband en hompelde de weg over. Alice holde achter me aan. Nummer 32 zag er precies hetzelfde uit als al die andere huizen van het rijtje: drie verdiepingen hoog, een paneeldeur met een erker ernaast.
Geen wonder dat die klootzak hier altijd rondhing als wij er waren.
Ik drukte op de bel, maar er gebeurde niets – hij deed het niet. Dus bonsde ik op de deur. boem, boem, boem.
De kamer met de erker was leeg, aan de muren alleen nog stoffige rechthoeken, waar schilderijen hadden gehangen.
Alice stond praktisch tegen me aan gedrukt. ‘Moeten we niet Dickie en zijn team bellen? Ik bedoel, we weten dat hij het is, we zouden een arrestatieteam moeten laten komen of zo…’
‘Enig idee hoe lang het duurt om een gewapend team goedgekeurd en georganiseerd te krijgen?’ Ik bonsde weer op de deur. ‘Hij is hier al de hele dag, met Katie…’
boem, boem, boem.
‘Nou, ik kan toch bellen en dan kunnen ze ons te hulp komen en…’
De deur ging een klein eindje open en een oog keek naar buiten. Frank McKenzie, zijn gezicht glimmend van het zweet, buiten adem, alsof hij gerend had. ‘Ga weg, of ik bel de politie.’
‘Doe de deur open.’
‘Ik heb niets tegen jou te zeggen, dit is intimidatie.’
‘Oké, oké.’
Ik stak mijn hand op, deed een stap achteruit… en sprong naar voren. Mijn schouder knalde tegen het hout en de deur viel open. Ik kon niet stoppen: mijn rechtervoet wilde mijn gewicht niet dragen, het stomme ding begaf het en ik sloeg languit tegen de vloerbedekking van de hal, in een wolk stof. De hal was ook leeg, net als de voorkamer, alleen door de voordeur kwam licht, dat alles donker en grauw maakte.
McKenzie lag plat op zijn rug, met zijn harige armen over zijn hoofd en spartelende benen.
Ik hees mezelf overeind. ‘Het was niet mevrouw Kerrigan, hè? Jíj hebt mijn huis ondersteboven gekeerd, je zocht dit…’
Hij staarde naar de geheugenkaart in mijn hand. ‘Het… Ik…’ Krabbelde op. En rende weg, de gang in.
Ik hinkte achter hem aan, de stok bonkte op het stoffige tapijt, het pistool voelde koud en zwaar in mijn hand.
Alice stormde me op volle snelheid voorbij, haar zwarte haar zwaaide achter haar aan, de rode sneakers flitsten in het donker. ‘Kom terug!’
McKenzie stortte zich door de deur aan het eind van de gang, een glimp van een ouderwetse keuken, en dan door de achterdeur naar buiten, de tuin in, terwijl Alice hem inhaalde.
Halverwege de gang stond ik stokstijf stil…
Verstikte kreten vanachter een van de deuren.
Katie.
Achter de deur was een gang zonder ramen, de kale vloerplaten verdwenen in het donker. Van het plafond hing een koord omlaag, ik trok eraan en boven mijn hoofd kwam een tl-buis knipperend en flikkerend tot leven. Ongeveer anderhalve meter verderop ging de gang rechtsaf, naar de achterkant van het huis. Ik hinkte naar de hoek: nog een stukje gang, met een deur aan het eind.
Op slot.
Weer geschreeuw.
Ik zette me af tegen de muur, liet mijn gewicht zoveel mogelijk op de wandelstok rusten en schopte met mijn linkervoet. Twee keer. Drie keer. Bij de vierde poging scheurde het slot los en de deur vloog open. De stank van rottend vlees glibberde de gang in.
Zes stenen treden naar een grote kamer met een aarden vloer, de muren bedekt met roze steenwol. Helemaal geen kelder, een uitbouw. Hij was opgedeeld in kleine kamers met gipsplaten wandjes die niet helemaal tot het plafond kwamen, als op de set van een of andere horrorfilm. Het was hierbinnen kouder dan buiten; mijn adem hing als mist voor mijn gezicht.
Ik strompelde naar de middelste kamer, waar het geschreeuw vandaan kwam.
Megan Taylor verstijfde. Ze was vastgebonden aan een houten stoel, haar benen zaten bij de enkels vast met tiewraps, haar armen achter haar rug. Ze sperde haar ogen wijd open. Ging nog harder gillen.
‘Het is oké: politie. Ik ben van de politie.’ Ik stak het pistool weer in mijn broekband en hinkte naar haar toe. Stond toen stil, draaide me om en keek terug naar de deur waardoor ik net was binnengekomen. ‘O shit…’
Megan was niet het enige meisje hier. Op een statief stond een digitale camera, maar daarachter zat nog een meisje, vastgebonden aan nog een stoel. Bloed bedekte elk stukje huid… waar nog huid wás. Naakt, kaalgeschoren hoofd, haar keel open in een dikke, donkere snee.
Mijn maag draaide om.
Het was niet Katie. Het was het meisje van de foto’s op de geheugenkaart. Tegen de andere muur stond een oude keukentafel, op het houten blad lagen messen en hamers en stukken vlees.
‘Jezus…’
Ik deed een stap achteruit, stootte het statief om. De camera viel op de grond.
Zij was hier al minstens een week.
Achter me schreeuwde Megan nog steeds.
‘Alice.’ Shit, Alice zat in haar eentje achter hem aan. Ik draaide me om en rukte aan de tiewraps waarmee Megan aan de stoel vastzat. Stevig. Ik nam een van de kartelmessen van de tafel en hakte het plastic door. Liet het mes aan mijn voeten vallen. ‘Rustig maar, het is voorbij.’
Megan viel van de stoel op de aarden vloer, greep het mes en kroop weg in de hoek. Ze hield het mes in haar beide trillende handen en richtte het op mijn gezicht.
‘Ik ga je niet… Goeie god, ik heb geen tijd voor dit gedoe!’ Ik liep achteruit de kamer uit, probeerde die ernaast – leeg, afgezien van de vlekken op de vloer. De derde: hetzelfde.
‘Luister naar me, Megan, ik moet weg. Iemand komt je halen, oké?’ Ik liep achteruit de treden op en de gang in. ‘Probeer hem niet te vermoorden.’
Ik strompelde door de achterdeur de achtertuin in. De bleke, kronkelende ranken van een enorme kamperfoelie doemden op in de vallende duisternis. De rood bakstenen tuinmuur was tweeënhalve meter hoog en aan het eind zat een hek. Een privé-ingang naar Cameron Park. Het hek hing open.
Het natte gras wikkelde zich om de wandelstok toen ik door het hek het park in ging. Overal rafelige schaduwen en onduidelijke vormen in het duister. Ik stond stil… Geen idee welke kant ik op moest.
Ergens links klonk geschreeuw. ‘Hé, jij daar, kom terug!’ Ik hinkte langs een groepje bomen, en daar stond een van de tr-tenten licht te geven alsof het kermis was. Bij de ingang stond een groepje tr-mensen in witte pakken en twee van hen renden weg, dieper het park in, dansende witte vormen tegen het donker.
Tegen de tijd dat ik bij de tent aankwam was de menigte al wat uitgedund en Alice zat op het gras, met haar hand tegen haar hoofd, terwijl er iemand op zijn knieën naast haar zat en haar over haar rug aaide.
‘Waar is hij?’
Alice keek naar me op. Een van haar ogen begon al op te zwellen, net als een kant van haar mond, een straaltje bloed biggelde omlaag uit haar gespleten onderlip. ‘Ik heb het geprobeerd…’
De man van de tr hielp haar overeind en trok zijn gezichtsmasker af, zodat een enorme snor zichtbaar werd. ‘Wie was dat in godsnaam?’
Ik wees in de richting vanwaar ik was gekomen. ‘Huis daar: hek staat open. Megan Taylor zit binnen…’
De technische man staarde me aan.
‘Wat sta je daar nou? Ga haar helpen, idioot! Bel een ambulance, assistentie, stel de plaats delict veilig. En kijk uit: ze heeft een mes.’ Ik sleurde Alice omhoog. ‘Kom op.’
Ik draaide me om om achter de twee tr-mensen aan te gaan die Frank McKenzie achtervolgden, maar Alice wrong haar hand los en rende naar een modderige bestelbus van de tr. Trok de deur aan de bestuurderskant open en klom achter het stuur. De koplampen floepten aan en de motor begon te brullen. De voorwielen slipten. Modder en gras spatten op de zijkanten van de bus. Toen kregen de wielen grip en het busje glibberde vooruit het pad op, kwam naast me rijden en stopte. Het zijraam zoemde open. ‘Stap in.’
Ik klauterde in de passagiersstoel en zij gaf gas.
Het bestelbusje schoot vooruit en slingerde van het pad af het gras weer op, hotsend en glibberend over de hobbels.
Een van de tr-mensen voor ons struikelde en viel languit voorover, maar de andere ging door, terwijl zijn tr-pak oplichtte in de koplampen van het busje.
We doken een kluwen bramen in en kwamen er aan de andere kant weer uit.
De muur die om het park stond, kwam in zicht. Daarachter reikten de twee schoorstenen van het Castle Hill-ziekenhuis naar de zware hemel; bovenop knipperden waarschuwingslichten, waardoor hun opbollende stoomwolken veranderen in kokend bloed.
De tr-figuur ging steeds langzamer lopen, tot hij stilstond en vooroverboog, met zijn handen op zijn knieën. Zijn rug ging op en neer toen wij hem voorbij scheurden. De koplampen vingen iemand die voor ons uit rende, zwaaiend met zijn harige armen: Frank McKenzie.
Hij dook een van de poortjes door en Alice stuurde de bus achter hem aan. Dichterbij. Dichterbij.
‘O, shit…’ Daar konden we nooit doorheen. Niet in een bestelbusje. Ik greep me vast aan de handgreep boven de deur.
Ze minderde geen vaart. De bakstenen boog ontplofte boven mijn hoofd toen we erdoorheen knalden. Bam, en de voorruit was een ondoorzichtige massa barsten. De carrosserie van het busje kermde, vonken vlogen rond in het donker.
Alice trapte op de rem en de bus kwam midden op de straat krijsend tot stilstand. ‘Godsamme!’
Ik deed mijn veiligheidsriem af, sjorde mijn linkerbeen omhoog en trapte. De versplinterde voorruit boog door. Nog twee trappen en hij kwam los en viel op de straat. Nog maar één koplamp werkte en tuurde bijziend het donker in.
Alice wees met haar vinger door het gat waar net nog de voorruit was geweest. ‘Daar!’
Krijsende banden, we schoten weer vooruit. Ik frommelde mijn riem terug in zijn gesp. McKenzie ging naar het ziekenhuis.
‘Rij over die schoft heen.’
Alice had hem bijna, maar hij sprong over een lage palissade en rende over het gras naar de westelijke vleugel van het Castle Hill-ziekenhuis. Op het kruispunt scheurde ze de straat in met het bord verloskunde, oogziekenhuis, poliklinieken, radiologie. Halverwege de straat draaide ze naar rechts, bonkte de stoep op en reed in een rechte lijn op de rug van McKenzie af, toen hij zich met zijn schouder door een nooduitgang het gebouw in ramde.