42
‘… en dat was… dat was Coldplay met “Fix You”.’ Een kuch kraakte uit de autoradio. ‘Sorry mensen, heftige avond gehad, gisteren.’ Een trillende zucht. ‘Oké dan: je luistert naar de Ontbijtshow van Sensational Steve en… en hier komt weer een van de favoriete nummers van Megan Taylor…’
De akkers en dorpen vlogen voorbij terwijl ik de m74 af scheurde, met het gaspedaal plat op de smerige vloerbedekking van de Renault, de telefoon aan mijn oor, die zoemde en zoemde en zoemde. En me weer doorverbond met de voicemail. Ik vloekte.
‘Henry, neem verdomme die koleretelefoon op!’ Ik hing op en probeerde het weer, voor de vierde keer in dertig kilometer.
Lockerbie was een vlek in de achteruitkijkspiegel toen ik het ten slotte opgaf om Henry te bellen en het bij dr. McDonald probeerde. Zij nam meteen op.
‘Ash, is alles goed, ik bedoel het is niet goed, met alles wat er nu gebeurt en dat je nu niet bij de ploeg hoort en ik ben… We zijn ongerust over je.’
‘Wanneer vermoordt hij ze?’
‘Op hun verjaardag, is er…’
‘Nee. Vermoordt hij ze ’s morgens, ’s avonds, tussen de middag, wanneer?’
‘Ik… Dat is moeilijk te zeggen, er is niets op de foto’s waaraan je de tijd van de dag kunt zien, het is altijd binnen en bij kunstlicht, dus…’
‘Als jij hem was, wanneer zou je het dan doen?’
‘Ik geloof niet dat het gezond is om daarmee bezig te zijn, als we…’
‘Wanneer – vermoordt – hij – ze?’
Een zucht. ‘Dat is niet te zeggen, ik bedoel, ik denk dat het belangrijk is ze echt op hun verjaardag te vermoorden, en volgens professor Twining heeft het bij Lauren zes of zeven uur geduurd tot ze stierf, dus hij kan niet later dan om zes uur ’s avonds begonnen zijn… Ik denk dat hij werkt, dus hij kan niet met martelen beginnen voordat hij ’s morgens weggaat, voor het geval er iets gebeurt en ze doodgaan terwijl hij er niet bij is. Dus hij doet het na zijn werk.’
‘Dus we hebben tot vijf uur morgenmiddag.’ Ik keek op mijn horloge. ‘Dertig uur, tot hij… Tot Katie.’
Het was stil aan de andere kant van de lijn.
‘Wát?’
‘Of hij kan maandag vrij genomen hebben, zodat hij de hele dag kan…’
‘Niet doen, oké? Gewoon… niet doen.’
Ik keek dreigend naar de snelweg voor me. ‘Is Henry daar?’
‘Hij is bij de tr-ploeg, hij heeft uit de kaart een paar plekken afgeleid waar de andere slachtoffers kunnen liggen, hij is heel goed, Ash, ik bedoel, gewoon eng goed.’
Dus ze waren weer een stap dichter bij het vinden van Rebecca…
‘Bel me zodra hij terug is.’
‘Hallo? Hallo? Kun je me horen?’
‘Ik heb de pest aan die dingen…’ Henry schraapte zijn keel. ‘Weet je zeker dat niemand ons kan horen?’
‘Henry, het stinkt hier.’
‘Sheba kan er niets aan doen. Doe het raampje open, als je er zo’n last van hebt.’
Nog bijna een kwart tank benzine, dus ik hoefde voorlopig niet te stoppen. ‘Willen jullie twee ophouden? Er is nog een slachtoffer.’
‘Wát?’
‘Een paar maanden geleden, een meisje in Bath: de familie heeft een kaart gekregen, maar ze hebben het stilgehouden.’
Iemand floot.
Dr. McDonald: ‘Je weet wat dit betekent, het betekent dat Katie niet nummer dertien is, maar nummer veertien.’
Stilte.
Henry’s stem was nauwelijks te verstaan boven het gebulder van de motor uit. ‘Ik had het mis.’ Een diepe zucht. ‘Ik had het mis, Ash. Hij heeft niet naar zijn dertiende slachtoffer toe gewerkt. Het houdt niet op…’
‘Ash, als Katie nummer veertien is, dan is hij aan het versnellen: zeven jaar lang één per jaar, het volgende jaar twee, vorig jaar weer twee, en nu drie, dat betekent dat er snel nog meer zullen volgen.’
‘Hij is aan het versnellen…’
‘Hoe helpt ons dat om Katie te vinden?’ Dr. McDonald was nog sneller dan anders. ‘Ash, hij houdt dit niet vol, hij is uit alle macht bezig, holt van slachtoffer naar slachtoffer, en we moeten een verklaring laten uitgaan waarin iedereen die een dochter van bijna dertien heeft, wordt opgeroepen haar achter slot en grendel te houden.’
‘Dan breekt er paniek uit.’
‘Wat kunnen we anders doen, Henry, nog even en hij gaat groot uit winkelen, we kunnen het niet niet bekendmaken, stel dat het jouw dochter was?’
‘Hmpff. Mijn dochter kan niet wachten tot ik dood neerval, zodat zij en haar man eindelijk mijn geld in hun vingers krijgen. Ik ben volgens haar een “egoïstische oude man” die háár erfenis “opdrinkt”…’ Hij snoof. ‘Het spijt me, Ash, ik had het mis.’
Een fluorescerend gele flitspaal schoot voorbij, de lichtflits ging af terwijl ik een Mini inhaalde. ‘Het vriendje van het slachtoffer zegt dat hij de Birthday Boy heeft gezien.’
Dr. McDonald klonk alsof ze stond te dansen op haar stoel. ‘Ash, dat is geweldig, we laten Dickie contact opnemen met het politiekorps van Avon en Somerset, laat ze een signalement opnemen en…’
‘Nee, geen politie. Het vriendje zou toch niet met ze willen praten. Ik ben op weg erheen.’
‘Maar…’
‘Geen politie!’ Ik hing op en duwde de telefoon weer in mijn zak.
Nog tweehonderdvijftig kilometer.
Ik rekte me uit, kreunde en probeerde weer wat leven in mijn ruggengraat te masseren. Tien voor half vier. Zeven uur, van Oldcastle helemaal naar Bath. Werd vlak na Carlisle aangehouden omdat ik honderddertig reed, maar toen ze mijn politie-identificatie zagen, was het: ‘Heel erg, van uw dochter. Wilt u een escorte, met zwaailicht en alles erop en eraan?’
Ze mochten maar mee tot knooppunt 37, maar het was tenminste iets.
Natuurlijk had ik naar Bristol kunnen vliegen en mezelf zo drie uur kunnen besparen, maar de luchthavenbeveiliging kon soms een beetje zenuwachtig worden als je probeerde een pistool mee aan boord te nemen.
Ik pakte mijn notitieboekje en controleerde nog eens het adres dat ik van Andy Inglis had gekregen. Hier was het: nummer 26, op een derde van een smalle straat met rijtjeshuizen. Groene en bruine strepen vormden smerige schaduwen onder de dakgoten. Vlekkerige, roestkleurige dakpannen, kleine tuintjes, op straat een aaneengesloten rij Honda’s, Fords en Citroëns.
Niet het meest chique deel van Bath, zo te zien.
Ik perste de Renault achter een busje en stapte uit, de middag in. Het was hier een verdomd stuk warmer dan thuis, en het regende ook niet.
Het houten hek kraakte toen ik het opendeed en de tuin in ging. Ergens binnen klonk het geblèr van een voetbalwedstrijd op tv: het publiek juichte, de commentator klonk alsof hij het in zijn broek ging doen van opwinding.
Ik belde aan.
Een gedempte stem: ‘Oké, oké, ik kom eraan… Jezus, kon je niet tot de rust wachten?’
Een klein mannetje met een grote neus en krullend haar deed open. Hij lachte niet. ‘Ik hoop dat je niet zo’n wedergeboren rukker bent.’
Ik keek hem aan.
Hij frunnikte aan de knopen van zijn poloshirt. ‘Nou?’
‘Je bent niet naar de politie gegaan.’ Hij schoof een stukje achteruit, haalde zijn tong langs zijn lippen, begon de deur dicht te duwen.
‘Nee. Ik had gezegd dat ik dat niet zou doen en ik heb het ook niet gedaan…’
Hij keek omlaag naar mijn voet die tussen de deur zat, zodat die niet verder dicht kon. ‘Echt, we hebben niks gezegd.’
Ik haalde mijn pasje tevoorschijn en hield hem dat voor. ‘Waarom niet?’
Zijn mond viel open en toen snoof hij. ‘Ik heb het druk, dus als u het niet erg vindt…’
Uit de hal achter hem klonk de stem van een vrouw. ‘Ron? Is mevrouw Mahajan daar? Ik heb haar vleesschotel.’
Ron keek over zijn schouder het huis in. ‘Ik regel het wel, ga jij maar terug naar de keuken.’
‘Ron?’
‘Ik regel het, zei ik!’ Hij rechtte zijn schouders, terwijl hij nog steeds om de deur heen gluurde. ‘Je hebt het recht niet om hier te komen en ons lastig te vallen. Er is niks gebeurd, ik heb niks te zeggen, ga weg.’
‘Die klootzak heeft je dochter, hè? De Birthday Boy?’
Hij klemde zijn kaken op elkaar. ‘Er is niks gebeurd, alsjeblieft…’
‘Ik weet hoe je je voelt.’
Hij ramde zijn vuist tegen zijn eigen borst. ‘Jij hebt geen idee hoe ik me voel.’
‘Hij heeft mijn dochter ook.’
‘Ron? Wat is er aan de hand?’
Ik zocht weer in mijn portefeuille en haalde er een foto uit – Katie, in begrafeniszwart, met een brede glimlach op haar gezicht. Op weg naar Green Day in het congrescentrum van Aberdeen. Haar eerste grote concert. ‘Ze is vrijdagavond verdwenen. Zaterdag kregen we de kaart.’
Hij werd rood en boog toen zijn hoofd. Staarde naar zijn schoenen. ‘Het spijt me, maar ik weet niet waar je het over hebt. Nou moet je echt weggaan.’
Ik stak mijn arm naar binnen, pakte hem bij zijn shirt en trok, zodat zijn voorhoofd tegen de deur bonsde. ‘Nou moet je eens goed luisteren, kleine schijtluis: hij heeft mijn dochter, ze is morgen jarig, en ik trek verdomme je kop eraf als ik denk dat ik haar daardoor kan vinden. Duidelijk?’
‘Ron?’
‘Ik moest ze beloven…’
We zaten in de woonkamer, terwijl Ellie Chadwick thee inschonk uit een rode theepot. Ze was een tengere vrouw in een felgroene spijkerbroek en wollige roze trui. Haar haar zat achter haar oren, de scheiding waterpas; ze had genoeg make-up op om een baan te kunnen krijgen achter de toonbank bij Debenhams. Kon geen dag ouder zijn dan dertig.
Ron zat aan de andere kant van de salontafel, en keek fronsend naar een stuk marsepeincake. ‘We hebben het belóófd.’
Ze zette de theepot neer en pakte de foto van Katie. ‘Jíj hebt het beloofd, Ronald Chadwick, ik niet.’ Ellie ging met haar vinger langs Katies haar. ‘Knappe dochter heb je.’
‘Ze is een lastpak… maar ze is van mij.’
‘Onze Brenda was net zo. Werkte zich altijd in de nesten.’ Ellie draaide zich om, trok een la van het tv-meubel open en haalde er een klein fotoalbum uit. Bladerde naar een bladzijde bijna achterin en legde die open voor me neer. Een jong meisje met een bril en net zulk haar als haar moeder grijnsde me toe vanaf een of andere kermis – achter haar vaag de paarden van een draaimolen. Ze was gearmd met een magere jongen met sluik blond haar en een brede spleet tussen zijn voortanden.
Ik wees naar de foto. ‘Het vriendje?’
‘Dawson Whitaker. Hij woont in Newbridge, ik denk wel het chicste deel van Bath, je zou die huizen eens moeten zien… In het begin dachten we dat ze het goed getroffen had, zijn familie is stinkend rijk, maar…’
‘Ellie, zo is het genoeg!’ Ron sloeg met zijn hand op de tafel, zodat het serviesgoed rammelde.
‘O, hou toch op, Ron. Christus… Je bent net mijn moeder.’
‘Heb je enig idee wat die klootzak ons aandoet als hij hoort dat we met de politie hebben gepraat?’
‘Dat kan me niks schelen, Ron, oké? Ik ben het zát: ik ben het zat om de hele tijd bang te zijn. Ik ben het zat om de foto’s van Brenda te moeten wegstoppen en te moeten doen alsof ze niet bestaat. Ze was onze dochter.’ Ellie pakte het album weer op, schoof de kermisfoto achter het doorzichtige plastic vandaan en gaf hem aan mij. ‘Ze verdween vier dagen voor haar verjaardag. Toen kwam die… káárt, en hij was precies zoals die in de kranten…’
Ron keek haar dreigend aan. ‘Ellie, ik waarschuw je…’
Ze haalde diep adem. ‘Dat doet hij, hè? Hij martelt ze en hij vermoordt ze en dan stuurt hij je die zieke verjaardagskaarten.’
‘Hebben jullie hem nog?’
Ron snoof. ‘Hebben we hem nog?’
Ellie schudde haar hoofd. ‘De vader van Dawson heeft de kaart meegenomen, toen hij ons kwam opzoeken. De enige keer dat we hem ontmoet hebben. Hij zei dat als we iemand vertelden wat er was gebeurd, als we de politie erbij haalden, iemand ons huis in brand zou steken, met ons erin.’
Ron plukte de marsepein van zijn cake. ‘Vergeet dat van eerst verkrachten niet, dat is het mooiste.’
‘Hij wilde ons alleen maar bang maken.’
‘Nou, dat is hem wel gelukt. Het is een drugshandelaar, Ellie, hij vermoordt elke dag mensen. Dat doen die types.’ Ron kneedde zijn marsepein tot een rafelige bal. ‘Ik wil niet verkracht worden…’
De school bestond uit een elegante verzameling zandstenen gebouwen aan de zuidrand van Bath. Boven de toegangspoort een wapen en daarachter een landhuis. Ramen als van een kathedraal, kantelen en een park van tien of twaalf hectare, allemaal verborgen achter een tweeënhalve meter hoge muur. Heel indrukwekkend. Heel exclusief. En heel duur.
De vader van Dawson Whitaker moest aardig wat drugs heen en weer hebben geschoven.
Ik parkeerde mijn sjofele Renault achter een rij Range Rovers en bmw-4wd’s, die er geen van alle uitzagen alsof ze ooit een modderplas van dichtbij hadden gezien. Op het terrein was een rugbyveld aangelegd en een stuk of dertig jongens sprintten heen en weer, terwijl ze de bal overgooiden, telkens als een kerel in een zwart trainingspak op zijn fluitje blies.
Mijn telefoon ging. Ik haalde hem uit mijn zak en las het scherm: parker. Ik drukte op de toets. ‘Is dit belangrijk?’
Stilte aan de andere kant. Toen: ‘Godgloeiende… Shit, man, ik hoor het net. Alles oké daar?’
‘Wat denk je?’
‘Klote… Kan ik iets doen? Wil je dat ik Michelle opzoek of zo?’
Misschien zou iemand dat moeten doen. ‘Michelle mag jou niet, Parker.’
‘Ja ja, ik weet het, maar ze is familie. Katie is familie. Kan niet de hele dag op mijn reet niks blijven zitten doen.’
‘Het is geen…’
‘Ik koop wel bloemen voor haar of zoiets, ja?’ Even stilte. ‘Ik vind het echt vreselijk voor je.’
Naast me verscheen een vrouw in een donker broekpak met het schoolwapen op de borstzak, en zilverkleurig, onberispelijk gekapt haar. ‘We gaan vast winnen volgende week, denkt u ook niet?’
Ik verbrak de verbinding met Parker en stopte de telefoon weer in mijn zak.
‘Wie van die jongens is Dawson Whitaker?’
Een fronsje. ‘Het spijt me, ik geloof niet dat we elkaar al hebben ontmoet. Bent u een ouder?’
Tot morgenmiddag, vijf uur. Ik liet haar mijn politiekaart zien. ‘Ik moet Dawson spreken.’
‘O, ik begrijp het… Is hij…?’
‘Nee, mogelijk een getuige.’
‘Dan weet ik zeker dat meneer Atkinson het prima vindt als u even met hem praat. Komt u maar mee.’
De heuvel af en het veld over naar het doel. De enorme witte h van de palen glansde als honing in de ondergaande zon, de lucht was diep, helder blauw.
Het fluitje snerpte en de jongens veranderden weer van richting, langzamer nu. De man in het trainingspak hield zijn handen voor zijn mond als een luidspreker: ‘Kom op, in de benen! Nog vijf! Jenkins, je hoeft hem niet te knuffelen, het is de bal, niet je teddybeer!’
Op deze afstand was het makkelijk om Brenda Chadwicks vriendje eruit te halen: nog steeds mager, nog steeds met sluik blond haar; zijn mond hing open, zodat de spleet tussen zijn voortanden te zien was.
‘Een ogenblik alsjeblieft.’ Mijn gids liep naar de man met het fluitje toe. Zei zacht iets tegen hem, terwijl ze naar mij wees.
Hij haalde zijn schouders op en blies toen extra lang op zijn fluit. Pieieieieieieieiep. ‘Whitaker, hier komen, meteen! De rest: rondjes lopen!’
Dawson liep op ons af, een en al ellebogen en knieën, een rugbybal onder zijn arm. ‘Meneer?’ Kakjongensaccent, zijn stem had dat ongemakkelijk breekbare van iemand tussen kind en volwassene.
De kinderen denderden langs, hijgend en puffend en steunend. Een eindje van ons vandaan stonden meneer Atkinson en de vrouw in het broekpak grapjes te maken. Zodat wij wat privacy hadden.
Dawson haalde zijn schouders op, een overdreven gebaar waardoor het leek of zijn armen bij de ellebogen werden opgehesen. ‘Ik weet het niet. Het ging allemaal heel snel, we hadden ruzie gehad – zij wilde naar de nieuwe Disney-film op de woensdag voor haar verjaardag. Ik had kaartjes voor een Ingmar Bergman-retrospectief bij het Watershed. Het was niks serieus. Ik bedoel, de relatie én de ruzie.’
Relatie? Hij was dertien; sinds wanneer noemden dertienjarige jongens het een relatie?
‘Maar je hebt hem gezien, hè? De man die haar meenam?’
‘Het stelde niet veel voor, maar zij werd plakkerig. Eerlijk gezegd was ik van plan om het na haar verjaardag uit te maken. Wilde die dag niet voor haar verpesten.’
Ja, want geen heerlijker verjaarscadeau dan een avondje Zweedse existentiële cinema.
Ik haalde de foto van Katie tevoorschijn. ‘Dit is mijn dochter.’
Hij trok een wenkbrauw op. ‘Heel gothic.’
‘De Birthday Boy heeft haar en morgen gaat hij haar vermoorden. Heb – je – hem – gezien?’
Dawson deed zijn mond dicht, keek over mijn schouder. ‘Mijn vader wil liever niet dat ik met politiemensen praat. U had hier niet moeten komen.’
‘Hij gaat haar vermoorden.’
‘Het spijt me, echt, eerlijk waar.’ Een knikje met zijn hoofd.
En toen kwam er een hand neer op mijn schouder. Een grote harige, die vastzat aan een enorme bonk spieren in een duur pak. Zonnebril, kogelrond hoofd met stekeltjeshaar en een diamanten oorring. ‘Valt deze knul je lastig, Dawson?’
‘Mijn oprechte excuses.’ Het joch deed een paar stappen terug. ‘Ik moet weer naar de training.’ Hij draaide zich om en draafde weg om de rest van het team in te halen.
Ik balde mijn handen tot vuisten. ‘Haal die poot weg, of ik breek alle vijf de vingers.’
‘Hoor je dat, Ed? Haggis hier gaat mijn vingers breken.’
Gebrom, als een beer in een echoput. ‘Dacht het niet.’ Ed kwam erbij staan. Zijn gezicht was een kluwen littekenweefsel rond een boksersneus, het haar bij zijn slapen was grijs.
Shit, met zijn tweeën. Wat had het voor zin om het pistool helemaal naar Bath mee te slepen en het dan in die stomme auto te laten?
De hemel boven ons kreeg de kleur van bloed, schaduwen strekten zich als klauwen uit over het speelveld.
Nog een laatste poging tot beschaafde conversatie, voor het geweld losbarstte. ‘Ik wil alleen maar weten wat de jongen heeft gezien, ik maak me niet druk over zijn vader.’
Een derde stem. ‘Ja, nou, die maakt zich wel druk over jou.’
Ze sleurden me de parkeerplaats over naar een Range Rover met geblindeerde ruiten.
Ik probeerde een paar stappen in de richting van mijn smoezelige Renault te zetten. ‘Moet even iets uit mijn auto halen.’
‘Doe niet zo stom, Haggis.’ Die met de harige handen bliepte de sloten van de Range Rover open. ‘Nou ga jij lekker rustig instappen, of moeten we soms die tere kinderzieltjes beschadigen door je voor je kop te slaan?’
‘Ik weet niet…’
‘Hoe dan ook, je gaat die auto in.’
Kin omhoog, hoofd recht. Ik klom achter in de Range Rover. Harige Handen ging achter het stuur zitten. Zijn vriendjes lieten zich ook op de achterbank vallen, aan weerszijden van mij. De verstikkende lucht van aftershave was overweldigend.
De auto reed door de poort naar buiten, de weg op.
‘Waar gaan we heen?’
‘Kop dicht, Haggis. Je praat alleen als ik het zeg, begrepen?’
Vijf minuten later stonden we geparkeerd op een landweggetje met bomen, tussen mottige, groen met bruine akkers. Geen huis te bekennen.
Harige Handen draaide zich om in zijn stoel en bekeek me van top tot teen. Glimlachte. ‘Ed…?’
Een vuist ramde mijn maag in, snel en hard, en er trokken schokgolven van vuur door me heen. Ik klapte dubbel, de lucht kwam sissend uit mijn longen, terwijl de pijn zich verspreidde. Kon niet meer inademen. Had er klaar voor moeten zijn… God…
‘Fouilleer hem.’
Handen gingen door mijn zakken.
Au…
‘Ho, ho, wat hebben we hier?’
‘Politiepasje. Ons mannetje is echt een smeris. Krijg nou wat, ik dacht dat jullie klootzakken slimmer zouden zijn.’
‘Ook een flinke bom duiten hier. Wat denk je: vierhonderd? Vijf?’ Eindelijk stroomde er weer lucht mijn longen in.
Harige Handen stopte mijn portefeuille in zijn zak. ‘Je bent een eind van dat gat van je vandaan, Haggis. De zoon van meneer Whitaker lastigvallen, je neus in andermans zaken steken, overlast veroorzaken. Niet zo slim, hè?’
Een rochelend lachje van Ed. ‘Niet zo slim.’
Ja ja, ze hadden waarschijnlijk gelijk.