41
‘En toen kotste ze zo over de rug van brigadier Roberts heen, hier, in de briefingkamer.’
Charlie wiebelde met zijn heupen, draaide zijn schouders heen en weer en boog zijn hoofd. ‘En… voor een birdie!’
Plonk. De golfbal rolde over de tapijttegels, recht in het kleine hoefijzervormige ding met een gat dat op de vloer bij de tegenoverliggende muur stond. Hij hief de putter boven zijn hoofd en deed het geluid van publiek na. ‘En hij zit erin! De jonge politieman uit Oldcastle is niet te stuiten vandaag, hier op Gleneagles.’
Hij gaf de club aan mij, ging in zijn kantoorstoel zitten en streek met zijn hand over zijn hoofd om te controleren of de bruingeverfde slierten nog netjes over zijn kale plek zaten. Op het borstzakje van zijn witte overhemd zat een vlek van iets wat eruitzag als bruine saus, zijn zwarte uniformjasje hing over de rug van zijn stoel, de inspecteursepauletten schreeuwden om een poetsbeurt.
Het hoefijzervormige ding spuugde de bal weer uit.
Charlie stak een vinger op en trok een denkbeeldige route door het rommelige kantoor. ‘Dat is een par 3 met een bochtje om de prullenbak.’ Nam nog een hap van zijn baconsandwich.
De politieparkeerplaats buiten voor het raam van het kantoor was vrijwel leeg. Af en toe sneed een stel koplampen door de duisternis en verlichtte dan een hoge bakstenen muur met prikkeldraad erbovenop. Tien voor half acht: de zon zou pas over een uur opkomen.
Ik rolde de bal op de tee – een bierviltje van Tennent’s Lager – en ging klaarstaan voor de slag. Rustig en ontspannen. Niets ongewoons hier… ‘Nou ja, Rhona was wel een beetje boven haar theewater gisteravond.’
‘Je weet dat ik geacht word je op je flikker te geven, hè?’
‘Jep.’
Plonk. De bal rolde onder het bureau en stuiterde tegen de plint.
‘O, mooie slag. Kunnen we het hierbij laten dan, qua uitbrander?’
‘Jep.’
Ik ging klaarstaan voor de volgende slag. ‘Hoe gaat het met het buurtonderzoek?’
‘Maar kom op, Ash: de commissaris? Had je niet een nog grotere zatladder kunnen aanwijzen als de Birthday Boy?’
Plonk… De bal botste tegen de prullenbak.
‘En tegen onze geliefde volksvertegenwoordiger zeggen dat hij kan opsodemieteren? Je meent het.’
‘Nog een geluk dat ik die glibberige klootzak niet bij zijn ballen heb gegrepen. Hoe staat het met het buurtonderzoek?’
‘Ze vertellen je niks, hè? Welkom bij de club – niemand vertelt ons arme donders bij Interne Zaken ooit iets. Meestal moet ik raden wat de soep van de dag is.’
‘Mensen houden niet van klikspanen.’
Charlie controleerde zijn haarslierten nog eens. ‘Ash, ik vind het echt heel erg, van Katie.’
‘Ik moet meedoen aan het onderzoek.’
‘Het is zoiets verschrikkelijks…’ Zucht.
‘Ik moet weten wat er gebeurt.’
‘Dit is geen film, Ash. Je krijgt niet vierentwintig uur om de zaak op te lossen – niet met al die journalisten voor de deur. Je hoort thuis te zijn, bij Michelle… Iedereen doet zijn best.’
Plonk. Die stomme bal ging ervandoor, kwam terecht in de opening tussen de archiefkasten en de bezoekersstoel.
Ik kneep zo hard in de club dat mijn knokkels wit werden. ‘Dus ik lig eruit.’ Niet echt een verrassing, maar toch… ‘Hij heeft mijn dochter.’
‘Ik weet het, Ash, ik weet het.’ Charlie haalde een vel papier uit zijn in-bakje en hield het me voor. ‘Het spijt me. De commissaris wil dat je voor de duur van het onderzoek uit actieve dienst ontheven wordt, en de hoofdcommissaris is het met hem eens.’
‘Geschorst.’
‘Met behoud van salaris.’
Alsof dat verdomme wat uitmaakte.
Hij keek naar zijn geïmproviseerde kantoorgolfbaan, de stapels papierwerk op zijn bureau, de resten van zijn baconsandwich – naar alles behalve naar mij.
‘Het spijt me echt, Ash. Maar we hebben geen keus.’
De printer in de hoek van het recherchekantoor kreunde en kraakte terwijl hij rapporten uitbraakte. Het enige andere geluid was het geklonk en gebonk dat ik zelf maakte, terwijl ik de inhoud van mijn bureauladen in een kartonnen doos veegde.
‘Hoe gaat het met je?’ Dr. McDonald kwam voorzichtig binnen vanuit de gang. Haar haar was anders, steiler en ook donkerder. De gebruikelijke gestreepte grijze bloes had plaatsgemaakt voor een zwarte met lange mouwen en een rood-zwart gestreept t-shirt daaroverheen. Om haar hals hing een kruis aan iets wat eruit zag als een rozenkrans. Zwarte spijkerbroek. Maar haar schoenen waren nog hetzelfde: helderrode hoge Converse-sneakers, met onnatuurlijk witte punten. Trok ze soms elke ochtend een vers paar aan?
Ik gooide een nietmachine en een perforator bij de verzameling rotzooi. ‘Iedereen smeerde hem toen ik met mijn kartonnen doos binnenkwam.’
‘Meer respect onder dieven dan onder politiemensen?’
‘Geschorst tot het onderzoek voorbij is. Acht jaar en ze zijn nog nergens. Acht jaar…’ Ik smeet het pennenbakje boven op alle half gebruikte Post-it-blokjes. ‘Morgen is ze jarig.’
‘Misschien hoeven we geen arrestatiebevel te hebben om Steven Wallace te verhoren, misschien kunnen we…’
‘Ik heb je gisteravond al gezegd: het is Steven Wallace niet.’
Achter in de onderste la lag een kluwen zwarte snoeren, met allerlei soorten stekkers eraan – laders van telefoons die ik al jaren niet meer had. Ik pakte ze toch maar in. ‘Hij heeft een alibi.’
Ze ging op de rand van een bureau zitten, haar rode schoentjes bungelden een halve meter boven de tapijttegels. ‘We moeten uitzoeken waarom hij Katie als doelwit heeft gekozen, ik bedoel misschien had Henry het mis en heeft de Birthday Boy geen ander meisje gepakt voor Megan Taylor. Misschien is Katie nummer dertien… Tenzij hij echt een jaar vrijaf heeft genomen, en dan zou ze nummer twaalf zijn…’ Er vormde zich een rimpel tussen haar wenkbrauwen. Ze keek neer op haar handen, die gevouwen op haar schoot lagen. ‘Het spijt me, ik probéér te helpen, maar ik weet wel dat ik soms een beetje…’
‘Jij kunt er niets aan doen.’
‘Ik wilde niet over haar praten alsof ze gewoon een van de slachtoffers is, ze is jouw dochter en…’
‘Geeft niet.’ Ik duwde een stuk of vijf notitieboekjes boven op de snoeren. ‘Als het maar helpt om haar terug te krijgen.’
‘Oké.’ Een knikje. ‘Henry’s veerboot is een halfuur geleden aangekomen. Hij wil met ons afspreken op de vindplaats, in Cameron Park.’
Ik staarde in de doos. Al die tijd, en wat had het me opgeleverd? Geen huis, een wrakkig Renaultje en een kartonnen doos vol rotzooi. ‘Ik ben van de zaak af gehaald.’
‘Laat je je daardoor tegenhouden?’
Vergeet het maar.
Vanuit de deuropening kwam een zwak gekreun. ‘Nooit, nooit meer…’ Rhona, zo wit als een doek en even slap. Ze hield zich vast aan de deurpost. ‘Ik ga dood…’
‘Ga dan naar huis en kruip in je bed.’ Ik gooide de laatste spullen in de doos.
‘Echt niet. Morgen is Katie jarig – ik ga nergens heen tot we haar gevonden hebben.’ Rhona liet zich in de dichtstbijzijnde stoel vallen en sloeg haar handen voor haar gezicht. ‘O, god…’
‘Hoe dan ook,’ – dr. McDonald zwaaide met haar rode voetjes – ‘we moeten nu wel gaan, Henry zal niet…’
‘Wacht even, prinses.’ Rhona kwam achter haar vingers vandaan. ‘Hoe zit dat met je nieuwe look?’
‘Vind je het leuk? Ik vergiste me een beetje onder de douche vanochtend – pakte tante Jans haarverzorgingsspul en het werd helemaal steil, maar ik vind het wel…’
‘Ja ja, en die kleren – zeker ook een vergissing? Denk je nou echt dat je Katies plaats kunt innemen door je haar te verven en haar kleren te pikken?’ Rhona trok haar bovenlip op. ‘Wat ben jij gestoord.’
Ik knipperde met mijn ogen. Keek naar dr. McDonald. Dat haar, die kleren, ze leek echt…
‘Ik wil haar plaats niet innemen: ik probeer in haar hoofd te komen, ik bedoel, toen ik zag wat er met mijn haar was gebeurd, dacht ik: oké, laat ik het doen, soms helpt het me om bepaalde verbanden te leggen en aanknopingspunten te vinden en denk je niet dat we alles moeten doen wat we kunnen om…’
‘Goeie god, hou effe op!’ Rhona begroef haar hoofd weer in haar handen. ‘Hou je dan nóóit op met praten?’
Ik pakte mijn doos op en liep naar de deur.
Dr. McDonald wipte van het bureau en liep al babbelend voor me uit. ‘Ik geloof dat je vriendin hier een beetje een kater heeft.’
Geen wonder dat ze cum laude was afgestudeerd.
Ik sloeg de deur van het recherchekantoor achter me dicht.
Ik parkeerde de Renault op McDermid Avenue, tegenover het pad waarlangs ik gisteravond Cameron Park was binnengegaan, stapte uit in de sombere schemering en stak de straat over. Bukte me onder het politielint door. U hebt mijn dna gevonden, agent? Ja, natuurlijk, ik was daar, zondagochtend om vijf voor acht, met dr. Alice McDonald. Zaterdagnacht? Nee, u moet iemand anders bedoelen…
Dr. McDonald stapte naast me voort. ‘Brrr, koud, is het niet koud, ik heb het koud.’
Cameron Park was een kleurloze massa, die verdween in de mist. De tr-tent van gisteravond straalde als een vuurtoren in het donker. Dauw droop van de kale bomen en afhangende struiken. We volgden het pad en staken van daar over naar de ingang.
Henry’s stokoude Volvo-stationcar stond geparkeerd op het gras voor de tent, Sheba lag opgerold in de achterbak, naast een koffer en wat archiefdozen. Ze trilde, haar grijze snuit rustte op haar voorpoten.
Een stem achter me: ‘Ze voelt zich niet lekker…’ Ik draaide me om en daar stond Henry.
Hij knikte naar de dampende beker in zijn hand. ‘Voor je het vraagt, het is gewoon koffie.’
Dr. McDonald ging op haar tenen staan en kuste hem op zijn stoppelige wang. ‘Fijn dat je er bent, ik…’
‘We moeten het hebben over de volgorde van de slachtoffers.’
Ze stapte achteruit. Knikte. Sloeg toen een arm om zichzelf heen. ‘Tja, het hangt helemaal af van de vraag of de Birthday Boy wel of niet een jaar vrijaf heeft genomen, en…’
‘Dat heeft hij niet.’ Henry nam een slok koffie. De beker trilde in zijn hand. ‘Ik weet zeker dat er vijf jaar geleden een slachtoffer was, maar de ouders zijn er niet mee naar buiten gekomen.’
Ze keek hem aan, met haar hoofd schuin. ‘Hoe weet je dat zij…’
‘De vader heeft het me verteld.’ Hij staarde de mist in. ‘Ze willen er niet bij betrokken raken.’
‘Dus dan is Katie nummer dertien. Dan is zij degene naar wie hij toe heeft gewerkt.’
‘Kut…’ Ik ging op de motorkap van Henry’s auto zitten. Kou drong door mijn broek heen.
Hij glimlachte naar dr. McDonald. ‘Je ziet eruit als een ijspegel, Alice. Waarom ga je niet even naar binnen voor een kop warme thee? En dan kun je misschien meteen even kijken of ze daar een gedetailleerde kaart hebben van deze omgeving?’
Ze deed een stap achteruit. Keek van Henry naar mij en terug. Knikte toen. ‘Oké.’ Haar rode sneakers piepten door het natte gras en ze verdween in de tr-tent.
Het enige geluid kwam van de dieselgeneratoren die de schijnwerpers binnen van stroom voorzagen.
‘Bedankt dat je gekomen bent, Henry.’
‘Je moet het haar vertellen.’
‘Ik wil niet…’
‘Ash, ze moet het weten. Ze speelt niet met een compleet spel en jij wilt haar niet alle kaarten laten zien.’
‘Nee.’
Hij legde zijn hand op mijn schouder. ‘Ik heb Dickie gesproken, ze hebben je met bijzonder verlof gestuurd. Het maakt niet meer uit.’
‘Het maakt voor mij wél uit.’
‘Waarom? In godsnaam, Ash, je bent…’
‘Omdat het van míj is, oké? Daarom.’ Ik duwde me af van de auto, mijn handen gebald in pijnlijke vuisten. ‘Het is al vier jaar van mij. Rebecca is geen publiek bezit, ze is mijn dochter. Ik laat die klootzakken haar niet uit elkaar pluizen en mij vertellen dat ze dood is…’
Henry’s stem was nauwelijks hoorbaar. ‘Ik vind het heel rot voor je, Ash, maar Rebecca…’
‘Ze is niet dood. Niet voordat ik die kaart krijg…’ Een gloed drong door de mist heen, perzik en goud en bloedrood. De zon was blijkbaar boven de heuvels uit gekomen.
Ik keek neer op mijn vuisten. ‘En ja, ik weet hoe dat klinkt. Ik heb nooit…’ Diep ademhalen. ‘Het is van mij.’
Dr. McDonald kwam de tr-tent uit, met iets onder haar arm en in elke hand een dampende beker. ‘Ash, wilde je koffie, want ik heb koffie voor je en er zijn donuts maar die zagen er een beetje oud uit, dus ik heb ze niet genomen, of wil je dat ik terugga…?’ Ze gaf me een beker. ‘Heb de kaart ook.’
Henry spreidde hem uit over de motorkap van de Volvo. Hij was behoorlijk gedetailleerd, maar groot genoeg om het hele park en de omliggende straten te beslaan. Iemand had de graven aangegeven – een rode x voor elk gevonden meisje. ‘Oké. Als hij iets voor de lichamen voelt, houdt hij ze in zijn buurt.’
Uit de verte kwam het geluid van een automotor en knerpend grind door de mist. Steeds luider.
Ze leunde over de motorkap. ‘Maar dat doet hij niet. Afgaand op de plekken waar ze liggen, lijkt het erop dat hij ze gewoon weggooit.’
‘Precies. Dus hij heeft geen zin ze al te ver te moeten vervoeren…’ Henry haalde een potlood tevoorschijn. ‘Heb je een geografisch profiel gemaakt? Tegenwoordig draait het allemaal om computers en statistieken, maar vroeger deden we het met hersenkracht.’
Een gedeukte Astra stopte naast het tr-busje. Dickie kwam achter het stuur vandaan. Zijn glimlach trok nog meer rimpels in zijn wangen. ‘Henry! Henry Forrester, hé ouwe sok, ze zeiden al dat je er was, maar ik dacht…’ Hij keek naar mij.
Ik keek terug. ‘Dickie.’
Dr. McDonald lachte. ‘Is het niet geweldig? Henry heeft beloofd om te assisteren bij het onderzoek.’
Dickie keek niet eens naar haar. ‘Ja, dat is geweldig. Ash, je mag hier niet zijn.’
‘Ze is mijn dochter.’
‘Dat wéét ik. Luister, je bent met bijzonder verlof. We houden je op de hoogte, dat beloof ik. Maar je – mag – hier – niet – zijn.’
‘Morgen is ze jarig. Denk je nou echt dat ik…’
‘Laat me niet iemand hoeven oproepen om je naar huis te brengen, Ash.’ Hij deed zijn ogen dicht, wreef over zijn voorhoofd. ‘Alsjeblieft.’
De zon sneed door de wolken en vonkte op van de natte straten terwijl ik de Renault Rowan Drive op knarste. Weber had blijkbaar wat geregeld, want een politiecordon sloot de straat af, zeker dertig meter van het huis vandaan, om het journalistentuig op een redelijke afstand te houden. Zodat Michelle wat privacy kreeg.
Ik stopte aan de kant van de straat, achter een reportagewagen van de bbc.
Zou eigenlijk echt naar haar toe moeten gaan om te zien hoe het met haar gaat. Haar wat steun bieden. Tegen haar liegen, doen alsof dit niet hetzelfde is als wat er met Rebecca is gebeurd…
Misschien had Henry gelijk, misschien deed het er niet meer toe. Ze hadden me toch van het onderzoek af geschopt, dus wat maakte het uit als iedereen het te weten kwam?
Het stuur voelde koud aan in mijn handen, het plastic omhulsel kraakte toen ik kneep.
Het maakte mij iets uit.
Knipper.
Waarom kon het niet Steven Wallace zijn? Knipper.
Ik kneep mijn ogen stijf dicht en kneep in het stuurwiel tot mijn armen trilden.
Mijn telefoon ging, het geluid klonk te hard in de stille auto. Ik haalde hem tevoorschijn: anoniem.
‘Wie is dit?’
‘Ash, ouwe schurk…’ Andy Inglis, de baas van mevrouw Kerrigan. Hij schraapte zijn keel, en ging verder op iets minder opgewekte toon. ‘Ik heb het gehoord, over je dochter, vind het heel erg.’
Het portierraampje voelde koel aan tegen mijn voorhoofd. ‘Ik ook.’
‘Luister, ik wou je bellen en gewoon zeggen: “Als er iets is wat ik voor je kan doen…”, dat soort onzin, maar toen dacht ik, waarom zou ik niet een handje helpen? Wat lijntjes voor je uitzetten?’
Ik kon hem bijna horen grijnzen.
‘Dus dat heb ik gedaan. En wat denk je: kerel die ik ken, zegt dat er een paar maanden geleden ook een meisje is verdwenen: kreeg een kaart en alles. Haar ouders hebben er niks over gezegd – haar vriend zit in het wereldje, snap je?’
Een paar maanden geleden: het twaalfde slachtoffer. Het meisje vóór Megan Taylor.
Niet dat dat mij zou helpen om Katie te vinden voor morgen. ‘Ik… Fijn dat je moeite hebt gedaan, maar het is…’
‘Vriendje zei dat hij die klootzak heeft gezien.’
Ik schoot overeind. ‘Wát?’
‘Zegt dat hij erbij was toen ze werd gepakt. Was niet de bedoeling, maar zo ging het. Heeft alles gezien.’
‘En hij heeft het tegen niemand gezegd? Hoe kan hij nou…’
‘Zijn vader is allergisch voor politieagenten. Nou, heb je een pen voor het adres?’
Ik pakte mijn notitieboekje. ‘Wat gaat me dit kosten?’
‘Niks. Sociaal betrokken burger, dat ben ik. Zorg dat die klootzak krijgt wat hij verdient.’