6
Omheinde wijken kwamen in dit deel van Sussex niet veel voor, maar telkens wanneer er een nieuwe enclave van dure tot erg dure huizen werd gebouwd, kreeg Wexford de indruk dat het leven daar blijkbaar niet erg veilig was zonder hekken voor de ingang, een slagboom die met sleutels bediend werd en een Engelse versie van een conciërge in het poorthuis. De man die dienst deed bij Riverbank Close in Sewingbury was een Afrikaan van een meter negentig. Hij droeg een zwarte spijkerbroek en een T-shirt met op de voorkant het opschrift riverbank in gele letters. De bestuurder van de auto die aan Wexford voorafging en door de poort reed, werd met een hartelijk ‘Goedemorgen, meneer’ en een stralende glimlach verwelkomd, terwijl Donaldson met ijzige minachting werd begroet en meteen de papieren van hen allemaal moest laten zien.
‘Ik denk,’ zei Burden toen ze binnen waren, ‘dat als ik hier woonde, als ik zo iemand was die hier zou willen wonen, ik gek zou zijn op die kerel en me volkomen veilig zou voelen als hij dienst had. Maar nu…’
Wexford knikte. ‘Ik heb zo’n complex voor het eerst in Californië gezien, en toen hoopte ik dat zoiets hier niet nodig zou zijn.’
‘Is het hier nodig?’
‘Dat weet ik niet, Mike. Het heet River Bank, maar waar is de rivieroever eigenlijk?’
‘Bijna een kilometer verderop, en het is een zijriviertje van de Kingsbrook, al is hij nu misschien helemaal opgedroogd.’
Op nummer 4 waren bouwwerkzaamheden aan de gang. Op een bord in de voortuin stond dat er gebouwd werd door Surrage-Samphire, Interieurbouw en Restauratie, maar zoals vaak bij bouwers het geval is, waren er geen interieurbouwers of restaurateurs in het huis aanwezig, al was de hal, die blijkbaar van lambriseringen werd voorzien, een ware chaos van houtstroken, lijmpotten, kwasten, papier en stoflakens. ‘Maar geen bakstenen,’ zoals Wexford later tegen Burden zei.
Hoewel ze werden verwacht, moesten ze twee keer aanbellen voordat er iemand kwam. Het was een tienermeisje in een buitensporig korte minirok van denimstof en een topje dat zo weinig te raden liet dat Burden, zoals Wexford geamuseerd zag, zijn ogen afwendde – uit preutsheid of onderdrukte begeerte, dat was niet duidelijk.
‘Ja?’
‘We hebben een afspraak met mevrouw Hilland,’ zei Wexford, die tussen de bouwmaterialen ging staan zonder op een uitnodiging te wachten. ‘En u bent?’
Even verwachtte hij te horen te krijgen dat het hem niets aanging, maar ze werd een beetje minder onvriendelijk en zei: ‘Cosima Hilland.’
‘Daniel is uw broer?’
Ze keek hem aan met een blik alsof hij geacht werd dat te weten. De vraag was geen antwoord waardig. Ze stapte over potten en een stapel houtstroken heen, leidde hen naar een dubbele deur en zei: ‘Hierbinnen,’ alsof ze op het punt had gestaan hun een duw te geven.
De moeder was ongeveer zo oud als Diana Marshalson, een magere, vermoeid uitziende vrouw met een verbleekte blonde aantrekkelijkheid. Ze had aan een bureau zitten schrijven en stond nu op. Zodra ze het huis binnengingen, had Wexford gemerkt dat dit een van de weinige huizen in deze buurt was met een goed werkende airconditioning, al waren er misschien nog veel meer in Riverbank Close. Alle ramen waren dicht en de kamer was zo koel als op een herfstdag. Buiten brandde de zon op de geschroeide gazons en de verdroogde bomen met hun slaphangende bladeren.
De vrouw zei niets, glimlachte niet en stak haar hand niet uit, maar trok haar wenkbrauwen zo ver op dat de met potlood geaccentueerde ellipsen onder haar haar verdwenen. Wexford vatte dat op als een vraag naar de reden van hun komst, zoiets als het ‘Ja?’ van haar dochter. Zonder te zijn uitgenodigd om te gaan zitten, nam Burden toch plaats, en zodra de vrouw naar haar stoel was teruggekeerd, deed Wexford dat ook. Er was gebeld dat ze zouden komen, maar de vrouw liet niet blijken dat ze hiervan op de hoogte was. Ze bleef zwijgend zitten. Eerst keek ze uit het raam en toen richtte ze haar blik op Wexford.
Hij reageerde door haar te vragen of hij terecht veronderstelde dat ze mevrouw Hilland was.
‘Vivien Hilland, ja,’ zei ze. Haar stem klonk enkele gradaties hoger dan de klasse van het huis waarin ze woonde. Een klein landhuis zou beter bij haar hebben gepast.
‘U hebt waarschijnlijk gehoord van de dood van Amber Marshalson.’
‘Dat is de reden van uw komst, neem ik aan.’
‘Ik geloof dat uw zoon de vader van Ambers kind is.’
‘Dat geloof ik ook,’ zei ze. ‘Als ik mag afgaan op wat ik hoor en lees, heeft ongeveer een derde van de mannen die denken dat ze de vader van hun kind zijn het mis. Dat is in dit geval misschien ook zo, maar mijn man en ik gaan ervan uit dat Daniel de vader van Brand is.’
‘Ik begrijp het.’ Wexford zou een zucht willen slaken. ‘Waar is uw zoon nu?’
‘Hij is kandidaatsstudent aan de universiteit van Edinburgh.’ Ze zweeg even alsof ze verwachtte dat een van de rechercheurs haar zou vragen wat een kandidaatsstudent was. ‘Maar momenteel,’ ging ze verder, ‘is hij met vrienden in Finland. Bij een of ander meer.’
‘Weet hij van Ambers dood?’ vroeg Burden.
‘Mijn man heeft een boodschap op zijn mobieltje ingesproken. Daniel heeft nog niet gereageerd. Amber en hij zijn niet meer… eh, bij elkaar. Al niet meer sinds zes maanden voor de geboorte van het kind.’
‘We zouden graag het nummer van zijn mobiele telefoon willen hebben, mevrouw Hilland.’
Ze keek alsof ze wilde protesteren, maar haalde toen haar schouders op en schreef het op een vel papier dat ze uit een schrijfblok op het bureau scheurde. Het meisje Cosima kwam binnen; ze dronk cola uit een blikje. Ze liep hun voorbij zonder hun een blik waardig te keuren, maakte een van de tuindeuren open en liep zonder de deur dicht te doen, de tuin in om daar op haar buik op het gazon te gaan liggen. Mevrouw Hillands wenkbrauwen gingen weer omhoog.
Er klonken voetstappen op de gang en een man stak zijn hoofd om de deur. ‘Ik ben even naar de stad voor dat lijstwerk,’ zei hij. ‘Ik ben zo terug.’
Hij was aantrekkelijk, met een glimlach en blauwe ogen. Haar gezicht werd milder. Ze glimlachte bijna overdreven. ‘Ja, Ross. Dat is goed.’
‘Wanneer hebt u Amber voor het laatst gezien?’ vroeg Wexford toen de man weg was en Vivien Hillands blos van haar gezicht was verdwenen.
‘O, twee of drie weken geleden. Ze bracht Brand vaak hierheen. Per slot van rekening is hij mijn kleinzoon.’
‘Ja.’
‘De laatste keer, als u dat wilt weten, zal op – eens kijken – 20 juli zijn geweest. Ik weet de datum nog omdat de verbouwing toen is begonnen. Ik herinner me dat ik met Ross Samphire praatte toen zij en Brand kwamen.’ Vivien Hilland had niets oma-achtigs, maar nu ze over Brand praatte, werd haar stem een beetje levendiger. Ze gaf zelfs antwoorden zonder dat er een vraag werd gesteld. ‘Hij lijkt erg op Daniel, en dat is maar goed ook.’ Dat was een nogal cryptische opmerking, maar ze legde het niet uit. ‘Mijn man en ik hadden liever gezien dat Daniel en Amber het hadden bijgelegd en dat hij bij haar ging wonen wanneer hij in de vakanties van de universiteit naar huis kwam. Daarom mag ze van ons in de flat wonen. U weet van de flat?’
‘Nee.’
‘Heeft Diana Marshalson u dat niet verteld? Natuurlijk weet u dat mijn man, Stuart Hilland, vroeger namens de Conservatieve Partij in het Lagerhuis heeft gezeten voor het parlementaire kiesdistrict South Crenge.’ Dat was een erg omslachtige manier om te zeggen dat haar man kamerlid was geweest, dacht Wexford. ‘Toen hij in het Lagerhuis kwam, kochten we een flat in Crenthorne Heath, maar jammer genoeg verloor hij zijn zetel toen deze vreselijke Labour-regering in 1997 aan de macht kwam. We hebben daarna huurders in de flat gehad, maar het huurcontract loopt in november af en we hebben Amber de flat aangeboden.’
‘Zouden zij en Brand naar Londen verhuizen?’
‘Nou, wel een heel eind buiten de stad. Ze vond dat niet erg. Ze verheugde zich erop om op zichzelf te wonen. De gemeente Kingsmarkham wilde niets voor haar doen. Nou ja, wat kun je ook verwachten?’
‘Was aan dat aanbod de voorwaarde verbonden dat Daniel daar ook zou wonen wanneer hij kon?’ vroeg Burden.
‘Eerlijk gezegd wilde ik die voorwaarde stellen, maar mijn man niet. Nee, de flat was alleen voor haar. Eigenlijk begrijp ik niet waarom u al die irrelevante vragen stelt. Ze zal toch wel door een pedofiel of krankzinnige zijn vermoord?’
‘Ik denk van niet,’ zei Wexford. ‘Ik wil u graag nog een vraag stellen die u misschien irrelevant vindt, mevrouw Hilland. Waar was u tussen één en drie uur in de nacht van dinsdag op woensdag?’
‘Ik?’ Alsof de kamer vol mensen zat. ‘Ik? In bed natuurlijk.’ De woorden waren er nog niet uit of er schoot haar iets te binnen. ‘Nee, toch niet. Natuurlijk niet.’ Ze was bijna menselijk geworden. ‘Mijn man en ik waren naar een erg lang stuk in de stad geweest – in Londen, bedoel ik – en we hebben na afloop iets gegeten en zijn daarna naar huis gereden. We waren hier om ongeveer halfdrie.’
‘O. Dank u. Uw dochter was alleen thuis?’
Ze vatte dat op als kritiek. ‘Cosima is een erg verantwoordelijk meisje van zestien. Ze is erg volwassen voor haar leeftijd.’ Alsof ze geroepen werd, stond het meisje op van het gazon en slenterde ze naar binnen. In het voorbijgaan liet ze haar colablikje vallen.
‘Papa en ik zijn gistermorgen om ongeveer halfdrie thuisgekomen, nietwaar?’
‘Dat weet ik niet,’ zei Cosima. ‘Ik slaap ‘snachts.’
‘Je hebt ons gehoord. Dat weet ik. Je riep iets naar ons.’
‘Dat zal wel zoiets als “krijg de tyfus” zijn geweest.’
Vivien Hilland begon tegen haar te schreeuwen. ‘Hoe durf je zulke woorden te gebruiken, vuilbekkende kleine slet! En pak dat colablikje op. Vooruit, pak op.’
Cosima schudde langzaam met haar hoofd, zodat ze er heel even uitzag als de volwassen persoon die haar moeder haar in haar optimisme had genoemd, liep door de kamer en rende de trap op, dreunend als iemand met drie keer haar gewicht. Mevrouw Hilland keek hen met een gemaakt glimlachje aan. ‘Is dat alles?’
‘Voorlopig wel,’ zei Wexford.
Buiten veegde Burden met een smetteloze zakdoek over zijn voorhoofd, al was het koel geweest in het huis. ‘Op dit moment pakt ze dat blikje op.’
‘Jammer dat haar moeder haar energie verspilt aan heftige verwijten nu het tien jaar te laat is. Waarom heeft Diana Marshalson ons niet over die flat verteld?’
‘Ze dacht dat het er niet toe deed, denk ik. Of had ze een andere reden?’
‘Ik weet het niet,’ zei Wexford. Hij trok met een kreet zijn hand van het autoportier terug, zo heet was het metaal. ‘God, dat doet pijn. In tegenstelling tot haar man zal Diana het een schitterend vooruitzicht hebben gevonden dat Amber het huis uit ging. Ze heeft nooit goed met het meisje kunnen opschieten en beschouwt de baby als een last.’
‘Je bedoelt dat ze dus geen motief had om Amber te vermoorden. Niet dat ik haar verdacht, maar ze had wel een hekel aan het meisje en ze heeft geen alibi.’
‘Haar man zou het hebben gemerkt als ze naar buiten ging. Maar dat heeft ze niet gedaan. Ze had alle reden om Amber in leven te laten. Amber zou naar Crenthorne Heath gaan en Brand meenemen en met een beetje geluk kregen ze haar dan bijna niet meer te zien.’
‘Ik vraag me af,’ zei hij toen ze in de auto stapten, ‘of er een zekere rivaliteit tussen de families bestond. De Marshalsons schijnen niet zo ruim in het geld te zitten, waarschijnlijk sinds Diana uit de firma is gestapt. Ze hebben geen flat in Londen. Als ze die wel hadden, zouden Amber en Brand daar nu al een jaar wonen.’
‘En dan zou ze nu nog in leven zijn.’
‘Misschien. Maar het heeft geen zin om over zulke dingen te speculeren. We kunnen het boek van het lot niet lezen en daar mogen we dankbaar voor zijn. Alles wordt beheerst door toevallige omstandigheden. Donaldson kan ons bijvoorbeeld via de rondweg van Stowerton naar Kingsmarkham terugbrengen of hij kan de B-weg door Framhurst nemen. In het laatste geval komen we misschien onder de brug door waar in juni dat ongeluk was en laat iemand misschien een brok beton op ons vallen. Als we de rondweg nemen, kan een vrachtwagen roekeloos van de invoegstrook komen en ons naar de eeuwige jachtvelden sturen. Wie weet?’
‘Ik neem altijd de rondweg,’ zei Donaldson ernstig. ‘Maar als u liever over Framhurst gaat…?’
‘O, nee, nee,’ zei Wexford lachend. ‘We nemen jouw route.’
Ben Miller was een lange jongen. Hij was blond en slank en zag er goed uit. Hannah en Baljinder hadden hem alleen thuis getroffen in het kleine hoekhuis van zijn moeder in Myfleet. Ze was naar haar werk, net als zijn zus die ook thuis woonde. Ben had achter zijn computer gezeten, niet om online te gamen, zoals Hannah eerst had gedacht, maar om een opstel te schrijven voor als hij over zes weken weer naar de universiteit terugkeerde.
‘Jij schijnt de laatste te zijn geweest die Amber Marshalson in leven heeft gezien,’ zei Hannah tegen hem, toen ze allemaal voorzien waren van een glas water; een vereiste voor elk soort gesprek in deze hitte, die vandaag weer opliep tot drieëndertig graden. ‘Kun je ons daarover vertellen? Zo gedetailleerd mogelijk, graag.’
‘Ik zat bij Amber op school,’ zei Ben Miller. ‘We kenden elkaar al heel lang. Het is verschrikkelijk wat haar is overkomen. Ik kan het nog bijna niet geloven.’ Hij zag er oprecht bedroefd uit. ‘Wat er die avond gebeurde? Nou, ik ging om een uur of negen met mijn vriendin naar de Bling-Bling Club. Mijn vriendin woont in Kingsmarkham. Ze heet Samantha Collins.’ Aha, de ‘Sam’ was toch een vrouw, dacht Hannah. ‘En na een tijdje kwamen er anderen bij die we kennen. Lara, Lara Bartlow. En Chris Williamson met zijn vriendin – hoe heet ze ook weer? – o ja, Charlotte, Charlotte Probyn, en later kwamen er nog twee meisjes, Veryan en Liz, ik weet niet wat hun achternamen zijn. Ik drink niet en Amber drinkt ook niet – dronk, bedoel ik. Afschuwelijk hè, als je het over iemand hebt en je moet opeens in de verleden tijd gaan praten omdat ze dood is. Ik reed Sam naar huis en bracht daarna Amber naar Brimhurst. God, was ik nou maar helemaal tot aan haar huis gereden. We komen vaak met zijn allen bij elkaar in Kingsmarkham en ik bracht haar bijna altijd thuis – nou eigenlijk sinds ze dat ongeluk had gehad. Daarna heeft ze nooit meer gereden. Maar ik zette haar altijd aan het begin van Mill Lane af. Ik heb nooit gedacht, en zij ook niet, denk ik…’
‘Welk ongeluk was dat, Ben?’ vroeg Bal.
‘Toen ze tegen die auto botste in Brimhurst Lane.’
‘Ze botste tegen een auto op?’
‘Daar moet u van weten.’ Ben Miller bleek een van de velen te zijn die ervan uitgingen dat rechercheurs alle details van elk verkeersongeluk kenden. ‘Toen een of andere schoft een brok beton van de Yorstone Bridge liet vallen. Het blok raakte Amber niet, maar de auto die voor haar reed wel en toen reed zij daar bovenop. Dat zou iedereen zijn overkomen, maar ze was diep geschokt en wilde niet meer rijden. Uiteindelijk zou ze dat vast wel weer hebben gedaan, maar dat ongeluk is nog niet zo lang geleden. Het was in juni.’
‘En daarom bracht je haar thuis?’
‘Dacht u dat ik dat deed omdat ze dronk? Ze raakte nooit alcohol aan. Tenminste niet dat ik heb gezien. Vroeger wel, maar ze zei dat ze ermee gestopt was toen ze zwanger was van Brand. Ze is toen ook met roken gestopt.’
Hannah zag Bal goedkeurend knikken en vaag glimlachen. Hij stond bekend om zijn intense afkeer van roken. ‘Weet je nog hoe laat je Amber afzette?’ vroeg hij.
‘Tot op de minuut. Toen we over de weg naar Myfleet reden, zag Amber dat ik mijn autoklok nooit vooruit had gezet. U weet wel, wat we in maart en oktober moeten doen. “Het is geen twaalf uur veertig,” zei ze. “Het moet later zijn.” En ik zei: “Het is één uur veertig. Ik vergeet altijd de klok vooruit te zetten en ik ga het nu niet meer doen. Over twee maanden moet hij toch weer een uur terug.” En toen stopte ik bij de hoek van Mill Lane.’
‘Bleef ze nog in de auto zitten om te praten of zoiets?’
Ben Miller keek geërgerd. ‘Nee. En er was niet “zoiets”. Dat is er ook nooit geweest. Ik heb een vriendin. Ze stapte uit, zei dat ze me later zou zien en dat was het laatste wat ik van haar heb gezien. Het laatste voor altijd.’
‘Ze zou je later zien?’ zei Hannah, die de eigentijdse betekenis van die woorden niet kende. Ze was jong, maar net even te oud voor dit taalgebruik.
‘Volgende week, bedoelde ze.’
‘En je reed meteen naar huis?’
‘Dat kostte me een minuut of tien.’
‘Kan iemand dat bevestigen?’
‘Ik zou zo gauw niemand weten.’
Toen Hannah in Kingsmarkham terug was, trof ze Wexford met Burden in zijn kantoor. ‘Toen we weggingen, kwam Millers zus thuis van haar werk. Ze is kapster. Is het niet frappant? Die jongen gaat naar de universiteit en zij is kapster.’
‘Je bent een snob, Hannah,’ zei Burden.
‘Als je met betrekking tot schoolopleidingen een snob kunt zijn, ben ik dat misschien wel. Ik ben geen snob als het op stand aankomt. Die vrouw kon ons niet vertellen hoe laat Ben precies thuiskwam. Ze sliep. Ze zegt dat ze hem niet heeft horen thuiskomen. Ik heb door de telefoon met hun moeder gesproken en die zei hetzelfde. Maar ik kan me niet voorstellen waarom hij haar met een baksteen op het hoofd zou slaan, baas.’
‘Nee, maar we weten nog niet veel van hem af, hè?’ zei Burden.
‘Daarentegen weten we wel steeds meer over haar. Ze reed in een van de auto’s die betrokken waren bij dat ongeluk in Brimhurst Lane, je weet wel, toen een schurk een brok beton van de brug liet vallen.’
‘Amber Marshalson?’ Wexford stond op en liep om het bureau heen. ‘Ik had het er vanmorgen nog over, weet je nog, Mike? Wil je kijken of je iets in de computer kunt vinden, Hannah?’
Zoals gewoonlijk had Wexford bewondering voor haar handigheid met computers. Hij zou er zelf een puinhoop van hebben gemaakt. Hij zou in een hyperlink terecht zijn gekomen of per ongeluk een e-mailattachment hebben verstuurd. Hannah vertelde wat ze had gevonden en las het gedeeltelijk voor.
‘Er waren twee auto’s bij betrokken. Een zilverkleurige Honda en een grijze Honda, beide van hetzelfde model. De zilverkleurige Honda werd bestuurd door Amber Marshalson, zeventien jaar oud en de grijze Honda door James Andrew Ambrose, tweeënzestig, met zijn vrouw Mavis, zestig, naast hem.
De grijze Honda reed in de richting van Myfleet, evenals de zilverkleurige Honda, die erachter reed. Toen de twee Honda’s onder de brug door reden, liet iemand een brok beton van ongeveer tweeëntwintig kilo vallen. Het beton trof de voorruit en motorkap van Ambrose’s motorkap. De man verloor de macht over het stuur en botste tegen een boom. De zilverkleurige Honda botste tegen de achterkant van de grijze. Amber Marshalson bleef ongedeerd, maar Ambrose liep ernstige verwondingen op – er staat hier niet welke – en Mavis Ambrose ook, waaronder botbreuken en een ingeklapte long.’
‘En Mavis Ambrose is daarna gestorven,’ zei Burden somber. ‘We hebben de dader nooit te pakken gekregen. We hebben alleen ontdekt waar het brok beton vandaan kwam. Waarschijnlijk vandaan kwam, moet ik zeggen. Van een bouwplaats in Stowerton. Maar verder konden we niets aan de weet komen.’
‘Indertijd,’ zei Wexford peinzend, ‘namen we aan dat het een staaltje van willekeurig geweld was, een of andere misdeelde persoon die de samenleving de schuld van zijn moeilijkheden gaf en wraak nam.’ Hannah deed haar mond open om te protesteren, maar hij negeerde haar. ‘Maar dat was het niet, hè? Het was niet willekeurig en het was niet gericht op James Ambrose. Het was gericht op Amber Marshalson, alleen verwarde hij de twee Honda’s met elkaar. Die auto’s reden dicht achter elkaar en het werd al donker, te donker om nummerborden te kunnen lezen. Hij had het op de zilverkleurige voorzien, maar hij kreeg per ongeluk de grijze te pakken.’
‘Hij veroorzaakte de dood van die vrouw,’ zei Hannah.
‘Ze stierf in plaats van Amber. In juni mislukte het hem met Amber, dus probeerde hij het opnieuw in augustus en deze keer,’ zei Wexford grimmig, ‘kreeg hij het wel voor elkaar.’