5

De persconferentie duurde maar kort. Wexford en adjunct-inspecteur Vine hadden de pers weinig te vertellen en deze ene keer gedroeg Darren Lovelace, de nieuwe man van de Courier , zich niet als een lastpak. Wexford sprak twee minuten op het regionale avondnieuws van de bbc en drie minuten op Mid-Sussex Radio, en toen was het voorbij.

‘Ga je Marshalson op televisie een oproep laten doen?’ vroeg Burden hem.

‘Weet je, ik geloof dat ik dat nooit meer met iemand zal doen. Alleen al omdat het tegenwoordig zo vaak gebeurt dat het routine is geworden. Het publiek is blasé. Waarschijnlijk gaan ze naar een andere zender als ze de ouder of minnaar of echtgenote van iemand zien verschijnen, iemand die de moordenaar van hun dierbare – zoals we geacht worden familieleden te noemen – smeekt om naar voren te komen. En dan is er ook nog het pijnlijke feit dat de diepbedroefde nabestaande vaak de moordenaar blijkt te zijn.’

‘Je ziet Marshalson toch niet als een verdachte?’

‘Op dit moment, Mike, heb ik geen verdachten.’

Wexford ging niet in op Burdens uitnodiging om iets te gaan drinken in de Olive and Dove. Hij ging naar huis en dacht intussen aan zijn eerdere uitspraak dat hun rollen die dag waren omgedraaid. Normaal gesproken was hij degene die de inspecteur overhaalde om na het werk iets te gaan eten en drinken. Het was bijna nooit andersom. Hij wilde erg graag horen wat zijn vrouw over Sylvia te zeggen had.

Hij wist al dat ze zwanger was zonder dat ze een man of partner had en hij wist ook dat er iets verkeerd was. Dora had hem dat verteld. Ze had hem verteld wat ze wist, en dat was niet veel. Ze wisten niet of er iets mis was met Sylvia zelf of met de baby, maar Sylvia had beloofd haar moeder die dag op te zoeken en haar ‘het hele geval’ te vertellen.

‘Wat betekent dat?’ had hij gevraagd.

‘Dat weet ik niet, Reg. Ik wilde dat ze me niet zoveel had verteld. Nu ben ik bang dat ze heeft gehoord dat de baby een chromosoom te veel of te weinig heeft. Ik wilde dat ze ons in onwetendheid had gelaten.’

‘Ik ook.’

Net als dat van al zijn buren en bijna alle huizen in Kingsmarkham, behalve die in Ploughman’s Lane, had Wexfords huis geen airconditioning, maar alle ramen stonden open, ook de tuindeuren in de huiskamer. Omdat de tuin al een paar uur in de schaduw lag, was het veel minder heet in de kamer dan het had kunnen zijn. Er stond een bries die de slaphangende bladeren van de seringen in beweging bracht.

‘Ik ga iets drinken,’ zei Wexford.

Het antwoord van zijn vrouw had hij nooit eerder van haar lippen horen komen. ‘Ja, dat moet je doen. En geef mij ook maar wat. Er staat sauvignon in de koelkast. Die moet nu wel ijskoud zijn.’

Een levendige fantasie is je meer tot last dan tot genoegen. Dat dacht hij vaak en dat dacht hij ook nu hij de wijn in twee grote glazen schonk. Hij stelde zich een gehandicapt kind voor dat meer pijnlijke liefde kreeg dan zijn broertjes. Een prachtig kind met hersenletsel, een kind dat bij de geboorte al gedoemd was te sterven, maar nooit vergeten zou worden… Hij schudde zijn hoofd om die gedachten te verdrijven. Hij deed een handvol cashewnoten boordevol dikmakende calorieën in een kommetje. Hij hield van cashewnoten en soms dacht hij dat het een ongezonde fixatie van hem was. Dit was niet het moment voor wat zijn vader indertijd een ‘hongerkuur’ noemde.

‘Er is niets mis met het kind,’ zei Dora toen hij de kamer weer binnenkwam. ‘Als je dat soms denkt. Ik dacht zelf eerst van wel. Het gaat goed met het kind. Sylvia is vier maanden zwanger en Neil is de vader.’

‘Wat?’

‘Ja, je hebt me goed verstaan. Dat zei ik. Neil is de vader. Maar er komt nog meer. Nog veel meer.’

Dora nam een grote, niet bijster elegante slok wijn en zuchtte. ‘Ik hoopte dat ze weer bij elkaar zouden komen, Neil en zij. Zoals je weet, heb ik dat altijd gehoopt. Maar dat gebeurt niet. Het schijnt dat hij erg gelukkig is met zijn vriendin – hoe heet ze?’

‘Naomi.’

‘Naomi en hij zijn gelukkig, op één ding na. Ze kan geen kinderen krijgen, en dat is niet alleen een kwestie van een heleboel mislukte pogingen. Ze zal nooit kinderen kunnen krijgen.’

‘Ik zie al waar het heen gaat,’ zei Wexford. ‘Ik zie het in al zijn verschrikkelijkheid. Ze krijgt die baby voor hen. Ze gaat die baby aan hen geven.’ Plotseling was het heet in de kamer; de schaduw buiten maakte geen enkel verschil meer. Het was heet, benauwd en drukkend, en hij zweette weer. De druppels stonden op zijn gezicht. ‘Ze heeft last van haar geweten, omdat ze denkt, of omdat ze allebei denken, dat ze Neil zonder enige reden heeft verlaten. Gewoon omdat ze genoeg van hem had. En nu maakt ze het goed door zijn baby te krijgen als een geschenk voor hem en zijn vriendin. Ik ken haar. Ik weet hoe ze in elkaar zit. Waarom moet ze nou ook in haar privé-leven de maatschappelijk werkster uithangen?’

‘Je bloeddruk staat tot twee cijfers achter de komma op je gezicht te lezen,’ zei Dora. ‘Wind je nou niet zo op. Je bent nog erger dan ik.’

Hannah Goldsmith schreef haar rapport. Of beter gezegd, haar nieuwe computer van twintig bij twaalf centimeter schreef het, terwijl zij het denkwerk deed. Ze herinnerde zich dingen en keek in haar aantekeningen. Haar onderwerp was Jewel Terrace, Brimhurst. Baljinder Bhattacharya en zij waren daar een groot deel van de dag geweest en aan het eind van de middag opnieuw. Het was een geluk dat van alle vier bewoners van het rijtje, onder wie twee personen met een fulltime baan, er maar één naar zijn werk was. Alleen John Brooks had die ochtend zijn huis verlaten. Al om halfzeven was hij naar het industrieterrein Stowerton gereden, waar hij veiligheidscontroleur in een groot fabriekscomplex was.

De bewoner van nummer 1 was een gruwel. Hannah wist dat ze niet aan leeftijdsdiscriminatie mocht doen, maar er waren grenzen. Ze besefte dat ze een irrationele afkeer van oude mannen had. Niet oude mensen, alleen mannen. Dat vooroordeel moest ze zien kwijt te raken. Misschien zou ze therapeutische hulp kunnen zoeken om van dat probleem af te komen. Ze nam haar vingers even van het toetsenbord weg en vroeg zich af of ze naar haar vroegere therapeut terug moest gaan of er een moest zoeken die gespecialiseerd was in problemen bij de omgang met ouderen. Maar nu moest ze eerst haar rapport schrijven.

De gruwel heette Henry Nash. Zijn huiskamer was warm en benauwd en er hing een chemische stank die het zelfs van kookgeuren won. Wexford zou hebben geweten wat het was, maar Hannah was te jong om de lucht van mottenballen te herkennen. Henry zelf droeg een gestreepte broek die blijkbaar deel van een pak was geweest, rafelige blauwe bretels en een boordloos gestreept overhemd dat strak dichtgemaakt was bij de hals. Hannah, die stoppels op een mannenkin aantrekkelijk vond, vooral op die van Bal Bhattacharya, walgde van Henry Nash’ witte baardharen van een centimeter lang.

Dat alles was nog tot daar aan toe, maar dan was er ook nog Henry’s houding ten opzichte van haarzelf, de hoogste in rang. Hij richtte al zijn antwoorden tot rechercheur Bhattacharya en het maakte niet uit wie de vraag had gesteld. Ze kon duidelijk merken dat hij in tweestrijd verkeerde tussen racisme en seksisme, maar uiteindelijk tot de conclusie was gekomen dat hij beter met een Aziatische man dan met een vrouw kon praten. Toen ze hem vroeg hoe laat hij de vorige avond naar bed was gegaan, behandelde hij haar vraag alsof ze een seksuele bijbedoeling had. Hij trok een zuur gezicht en sprak tegen Bal. ‘U wilt weten hoe laat ik naar bed ging?’

‘Ja, meneer Nash.’

‘Ik weet niet wat het u aangaat, maar het was tien uur. Ik ga altijd om tien uur naar bed. Stipt.’

Bal zei dat bejaarden erom bekendstonden dat ze licht sliepen (‘Wie noem je bejaard?’) en vroeg hem of hij ‘snachts iets had gehoord. Hoewel hij minstens tachtig leek, zei Nash dat hij niet oud genoeg was om slecht te slapen. Zijn buurman John Brooks stoorde hem soms door om halfzeven zijn autoportier dicht te gooien en de motor te starten, maar deze ochtend niet. Hij had geslapen, had niets gehoord en niets gezien, totdat hij kort voor acht uur uit het raam keek en ‘een hoop mensen’ de berm aan de overkant zag ‘vertrappen’. Hij kende Amber Marshalson en haar ouders nauwelijks en wilde hen ook niet kennen.

‘Zij is dat jonge ding dat een onwettige baby heeft gekregen. In mijn tijd had ze zich niet meer buiten de deur durven te vertonen. En wil iemand beweren dat het toen slechter was dan nu?’

Hannah wilde dat wel, maar het leek haar verstandiger om het niet te doen. Ze kon zonder blikken of blozen naar verhalen over perversie, incest, bestialiteit en extreem sadisme luisteren, maar ze was diep geschokt wanneer ze iemand het woord ‘onwettig’ hoorde gebruiken. Misschien vooral omdat het over die gerimpelde lippen kwam met die witte stoppels eromheen. Onwettig! Het was ongelooflijk.

Toen Bal die weerzinwekkende oude man vertelde dat Amber vermoord was, was hij niet geschokt en schaamde hij zich niet voor wat hij net had gezegd. Hij knikte alleen maar, alsof de moord op een jong meisje een alledaagse zaak was, iets wat in de lijn der verwachtingen lag voor iemand die zo erg had gezondigd als zij. Hannah schreef heel weinig over hem in haar rapport en niet veel meer over John en Gwenda Brooks op nummer 2.

Gwenda was een jonge vrouw, ongeveer even oud als Hannah, maar in andere opzichten heel anders. Haar rok, bruin en beige geruit, reikte tot de helft van haar kuiten en haar blouse was beige met een broche op de hals. Hannah dacht dat ze het laatste gepermanente haar had gezien toen haar oma was gestorven, maar Gwenda Brooks had een permanent, en dan ook nog van het soort dat ‘uitgroeide’. Met haar nogal klagerige stem zei ze dat ze haar man om halfzeven in zijn auto had zien wegrijden. Blijkbaar had ze zelf geen baan en ze had ook geen kinderen. Hannah vroeg zich af wat ze de hele dag deed. Maar daar ging het nu niet om. Mevrouw Brooks had de hele nacht geslapen, totdat om zes uur de wekker ging. Ze zei trots dat ze erg diep sliep en nergens wakker van werd. Ze kwam met een stukje informatie dat Hannah interesseerde, omdat het onverwacht was en nader onderzoek verdiende.

‘Mijn man sliep in de logeerkamer,’ zei Gwenda Brooks. ‘Dat… Nou, dat heeft met zijn snurken te maken. Hij is nog geen dertig, maar hij snurkt als een…’ Ze kon geen dier bedenken waarvan de vocale voortbrengselen vergelijkbaar waren met die van John Brooks’ gesnurk. ‘Nou, ik weet het niet, maar ik kan er niet van slapen.’

‘We zouden graag met uw man willen praten,’ zei Bal. ‘Hoe laat komt hij thuis?’

Blijkbaar niet voor halfacht. John Brooks maakte lange dagen. Zijn vrouw kende de Marshalsons ‘alleen van groeten’. Ze had een keer met Amber gesproken toen zij met de baby buiten was, want Brand was ‘zo lief, hij lacht altijd en is zo blij’. Ze hield van baby’s en wilde er heel graag zelf een hebben. Haar man was een of twee keer naar Clifton geweest om Amber te leren iets met een computer te doen. Gwenda wist niet precies wat. Ze had zelf nooit iets met computers kunnen beginnen.

‘Ik ben zo’n stoethaspel,’ zei ze tot Hannahs afschuw. ‘Ik denk dat ik dyslectisch ben. Dat is altijd het excuus, hè?’

Hannah zette het in haar rapport. Als de Marshalsons een computer hadden, waarom wilde Amber dan leren hem te gebruiken? Had haar stiefmoeder haar dat niet kunnen leren? Trouwens, het was ondenkbaar dat iemand van achttien niet met een computer overweg kon. Dat konden ze allemaal, al vanaf dat ze een jaar of vijf waren. Misschien had John Brooks in het geheim een verhouding met Amber. Dat zouden ze moeten onderzoeken.

Lydia Burton op nummer 3 was over het geheel genomen sympathieker en had ook meer te vertellen, al besefte Hannah bij nader inzien dat ze dat misschien alleen maar dacht omdat Lydia haar soort vrouw was: alleenstaand, zelfstandig en met een erg verantwoordelijke baan. Een paar jaar nadat Marshalson en zijn destijds ernstig zieke vrouw naar Mill Lane waren verhuisd, was Amber Marshalson leerling geweest van de school waarvan Lydia de directeur was. De eerste mevrouw Marshalson was gestorven toen Amber zeven was, en een jaar later was haar vader hertrouwd met een mededirecteur van zijn binnenhuisarchitectenbureau.

‘Die arme Amber werd erg lastig. Ze heeft zich nooit helemaal verzoend met haar stiefmoeder, en dat is jammer, want Diana is een erg aardige vrouw. Ze is heel lief voor de baby.’

Een kleine West Highland-terriër kwam de kamer in en sprong op Lydia Burtons schoot. Bal vroeg haar weer naar wat ze had gezien toen ze om halfeen de hond uitliet, en ze vertelde opnieuw haar verhaal over de man met de capuchon die tussen de bomen stond. Nee, ze geloofde niet dat hij iets in zijn handen had, al had hij misschien wel een rugzak. Ja, ze wist zeker dat hij een rugzak had. Als ze haar ogen dichtdeed, zag ze de bult op zijn rug.

‘Het kan ook een tas of een zak zijn geweest die hij aan zijn schouder had hangen. Ik was een beetje bang, weet u. Het liep al tegen één uur en ik was alleen buiten met mijn hond. Zoals u kunt zien, stelt hij als waakhond niet veel voor, het arme beestje. Ik stak zo gauw mogelijk de weg over en ging naar binnen. Ik had de politie moeten bellen, nietwaar? Je denkt daar altijd pas aan als het te laat is…’

In de geweldige hitte die de volgende dag doorging, bleven ze naar het wapen zoeken. Ze wisten alleen dat ze op zoek waren naar een stuk beton, een blok gasbeton, een baksteen of zelfs een ijzeren staaf. Hoewel hij wist dat hij het nog niet kon verwachten, wachtte Wexford steeds ongeduldiger op het verslag van de plinthologist .

Hannah legde haar rapport op zijn bureau en vertelde hem waarom ze volgens haar het wapen niet hadden gevonden. Inmiddels had Carina Laxton vastgesteld dat het tijdstip van overlijden dichter bij twee uur dan één uur die nacht had gelegen.

‘Wat het ook was, het zat in zijn rugzak, baas. De man die Lydia Burton zag, had een rugzak. Wat kan hij daar anders in hebben gehad dan de baksteen of het brok beton dat hij heeft gebruikt om Amber te vermoorden?’

‘Misschien. Ik laat de zoektocht doorgaan totdat de baksteenman me iets definitiefs kan vertellen. Hij heeft een monster uit de wond gekregen voor zijn onderzoek – de arme kerel.’

Hannah vond het ongepast dat iemand met Wexfords rang – ja, welke rang ook – opmerkingen met zo’n emotionele ondertoon maakte. Dit was de báán van die baksteenpersoon. Ze was het gewend, god nog aantoe. Het was haar carrière. Hannah keurde ook het woord ‘man’ af dat Wexford had gebruikt. Hoe wist hij dat die expert geen vrouw was? Per slot van rekening was de patholoog-anatoom ook een vrouw, net als de rechter van instructie die de volgende dag het onderzoek naar Ambers lichaam zou openen.

‘Dat stuk beton of wat het ook was, had hij meegebracht, baas,’ zei ze, ‘en toen hij het had… gebruikt, nam hij het weer mee.’

‘Of misschien “zij”, Hannah,’ zei Wexford op neutrale toon.