24
Eerst leek het of de harde regen, recht omlaag als water uit een kraan die helemaal openstond, Damon tegenwerkte. Zelfs zijn dikke met rubber beklede regenjas kon het water niet meer dan tien minuten buiten houden. Hij zou iets aan lieslaarzen hebben gehad of tenminste gewone laarzen. Hij vond trouwens dat zwarte mensen er in de zon weliswaar beter uitzagen dan blanken, hoe heter hoe beter, maar dat regen hen niet goed liet uitkomen. In de regen leken ze grauw en belabberd. Als het op zijn uiterlijk aankwam, was Damon ijdel – maar dat was inspecteur Burden ook, had hij ontdekt – en hij vond het niet erg, zolang hij het maar niet liet blijken.
Hij was nog maar vijfentwintig, maar zelfs hij kon zich een tijd herinneren waarin zwarte mensen, hoe goed ze ook geaccepteerd werden, door blanken nooit als mooi werden beschouwd. Toen kwam de tijd waarin zwarte mannen en vrouwen aantrekkelijk genoeg waren als ze maar Europese trekken hadden. Dat was nu voorbij. Mensen met een zuiver West-Afrikaans voorgeslacht vonden genade in de ogen van blanken – tenzij de blanke lid was van de bnp of een andere extreemrechtse organisatie. Dat waren Damons gedachten toen hij in Glebe Alley rondhing en hij dacht ook dat Kingsmarkham geen slechte plaats was om te wonen, zeker in vergelijking met Deptford, waar hij was opgegroeid.
Hij keek voortdurend naar de zigzag lopende witgeverfde brandtrappen aan de achterkant van het zwartgeverfde gebouw aan Glebe Road. Als hij zijn ogen dichtdeed, zag hij ze als zwart op wit. Hij zag ze ‘snachts in zijn dromen, zwart op wit of wit op zwart. Het leek hem een symbool of een voorteken, maar hij zou echt niet weten wat het betekende. Waarschijnlijk niets. Een beetje in zichzelf lachend, liep hij tot aan Glebe Lane en weer terug. Hij wist dat het water door de zolen van zijn schoenen zou komen en dat was ook gebeurd. Hij voelde hoe het tussen zijn tenen zompte. Hij had net zijn rechterschoen uitgetrokken en leeggegooid, toen er twee silhouetten op de zigzagtrap verschenen. Zodra hij Colin Fry’s vriendin zag, moest hij opnieuw lachen. Ze droeg een glanzende witte regenjas die al twintig centimeter boven haar knieën ophield. Ze had de ceintuur strak dicht. Die plompe laarzen die alle meisjes droegen, zouden vanavond geschikter zijn, maar Emma droeg sandalen met hoge hakken. Vanaf de plaats waar hij stond, ruim vijftig meter van de brandtrap vandaan, hoorde Damon haar een gilletje slaken om tegen het weer te protesteren. Bij het afdalen van de trap klampte ze zich aan Colins parka vast.
Hij vond het een beetje jammer dat hij niet kon blijven staan, maar ze mochten hem niet zien. Hij liep door het steegje, waardoor zijn schoenen weer volliepen, kwam bij zijn auto en stapte vlug in. Misschien had hij beter eerst zijn regenjas kunnen uittrekken, want de auto leek nu vol water te staan. Het droop van het stuur, doorweekte de mat en maakte de stoel glibberig. Hij kon daar niets tegen doen, behalve zijn drijfnatte schoenen en sokken uittrekken en er spijt van hebben dat hij geen handdoek had meegenomen.
Voor alle zekerheid had hij Bals auto bijna aan het eind van Glebe Road geparkeerd, waar hij niet te zien was vanuit Colin Fry’s ramen. Dat betekende dat hij de rode voordeur nauwelijks kon zien. Hij startte de auto en reed tot bijna tegenover de stomerij. Er was daar niemand. Glebe Road, meestal vol geparkeerde auto’s, was nu half leeg. Damon huiverde. Ze zouden soms ook wel eens uitgaan zonder dat iemand het appartement gebruikte, dacht hij. Misschien was dit een van die avonden. Hij zou een uur wachten – nee, misschien anderhalf uur. Dat was een verschrikkelijk vooruitzicht, maar het kon niet anders. Net toen hij zich afvroeg of het te milieuonvriendelijk zou zijn om de motor en de verwarming aan te zetten, parkeerde er een auto naast hem. Een man en een vrouw stapten uit. Alleen aan hun slanke figuren en de snelheid van hun bewegingen kon hij zien dat ze jong waren, want de vrouw trok de capuchon van haar gewatteerde jas over haar hoofd voordat ze uit de auto stapte en de man, die van hoofd tot enkels in zijn regenjas gehuld was, stak een grote zwarte paraplu op zodra hij zijn voeten uit de auto had. Maar ze gingen naar de rode deur naast de etalage van de stomerij. Damon zag de man onder zijn regenjas zoeken en even later een sleutel in het slot steken. Ze gingen allebei vlug naar binnen en deden de deur achter zich dicht.
Dit was de tweede bezoeker van Colin Fry’s appartement die hij met een sleutel naar binnen had zien gaan. Was het niet een beetje slordig van Colin om Jan en alleman een sleutel van zijn huis te geven? Maar ja, misschien waren het niet Jan en alleman, dacht Damon, terwijl hij naar huis reed om een warm bad te nemen en een afhaalmaaltijd, kip tikka masala , te eten. Misschien waren alle mensen die het appartement gebruikten vrienden of bekenden van hem, mensen die hij vertrouwde of mensen die hem werden aanbevolen door mensen die hij vertrouwde. Hij had dat in zijn rapport gezet en hij zou de volgende avond teruggaan. Nu hij iets had ontdekt, werd het interessant.
‘Ze zijn een volkomen legitieme organisatie,’ begon Mary, ‘tenminste, dat waren ze vroeger. Nog steeds, voorzover ik weet. Een maatschappelijk werker van de sociale dienst van Kingsmarkham heeft de leiding en verder werk ik er en zijn er twee bevoegde therapeuten. We doen het allemaal gratis. In feite organiseren onze leden zichzelf. Wij adviseren alleen maar. We zijn een adviserende organisatie.’
Sylvia kwam binnen met wijn en kommetjes cashewnoten en chips op een dienblad. Wexford stak zijn rechterhand naar de noten uit, maar trok hem snel terug, alsof het kommetje omringd werd door een onzichtbare geëlektrificeerde omheining. ‘Wat voor adviezen?’
‘Nou, schat, we vertellen mensen wat hun mogelijkheden zijn. Dus hoe ze een ivf -behandeling kunnen krijgen – o ja, en een van de therapeuten is kruidenkenner en vertelt wat je moet innemen om de vruchtbaarheid te vergroten.’ Ze trok een gezicht. ‘En dan is er nog de metamorfosetechniek die gebaseerd is op “celgeheugen”. Volgens de beoefenaren dragen onze cellen vroegere trauma’s met zich mee. Stel je een vrouw voor die wanhopig graag zwanger wil worden, maar een moeilijke geboorte heeft gehad. Ze draagt de herinnering aan haar eigen geboorte met zich mee en de angst voor herhaling voorkomt dat ze zwanger wordt. Eigenlijk is het krankjorum, schat. Er zijn mensen die lymfatische drainage aanbieden en hypnotherapeutische visualisatie,’ zei Mary. ‘Sommigen leggen een vruchtbaarheidskristal onder hun kussen.’
Wexford trok zijn wenkbrauwen op.
‘Ja, ik weet het. Ik ben daar nooit gek op geweest. En als dat mislukt of als het niet kan, is er het draagmoederschap, bijvoorbeeld zoals Sylvia het doet door een vriendin te helpen. We kunnen ze ook naar een bemiddelingsbureau als Baby’s voor Allen sturen. Adoptie is natuurlijk ook een mogelijkheid evenals pleegouderschap. We adviseren, vertellen naar wie ze kunnen gaan en hoe ze dat kunnen aanpakken, dat soort dingen. O ja, en we hebben ook groepstherapiesessies. Dat zijn stellen of alleenstaande wensouders die in een kring zitten, over een bepaald probleem praten en vertellen hoe ze daarover denken. Dat is soms erg verdrietig, schat.’
‘Komen er vaak vrouwen naar je toe om hun diensten als draagmoeder aan te bieden?’
‘Ja, vaak,’ zei Mary. ‘We sturen ze door naar de bemiddelingsbureaus. Baby’s voor Allen of Wensouders. Dat meisje dat is vermoord, kwam ook, geloof ik.’
‘Je bedoelt Megan Bartlow?’
‘Nee, die andere, die er goed uitzag. Toen ik haar foto op de televisie zag, dacht ik, zou dat het meisje zijn dat hier is geweest? Ik zou het niet kunnen zweren, maar ik was er vrij zeker van.’
‘Je stuurde haar door naar een bemiddelingsbureau?’
Mary zuchtte. ‘Allereerst zei ze dat ze een wensouder was, maar toen ze daar binnenkwam – de sessie was nog niet begonnen – zei ze dat ze draagmoeder wilde zijn en praatte ze een eind weg voordat iemand haar kon tegenhouden. Ze had al met een paar mensen gepraat toen ik het in de gaten kreeg en haar eruit gooide.’
Een van die mensen, dacht Wexford, of waarschijnlijk een echtpaar, ging buiten de organisatie om naar haar toe en trof een regeling met haar. En op de avond van 10 augustus ging ze naar hun huis of ontmoette ze de man in een hotel en nam ze sperma van hem aan. Hij gaf haar ook duizend pond, die ze als zorgeloos meisje in haar zak stopte waarna ze naar de Bling-Bling Club ging. Was ze van plan om Ross of Rick Samphire hun deel te geven?
Hij vroeg het Mary.
‘Ik heb nooit van ze gehoord, schat. Ik weet zeker dat ze niets met skok te maken hebben.’
‘Waarom zei je dat skok “vroeger” legitiem was?’
‘Ik zei dat ze dat nog steeds zijn, voorzover ik weet.’
‘Maar wat bedoelde je met “vroeger”?’
Mary slikte haar wijn door alsof ze daar grote behoefte aan had. ‘Ik heb me teruggetrokken, als je het dan moet weten…’
‘Ik denk dat ik het moet weten, Mary.’
‘Nou, er is daar iets aan de gang wat me niet aanstaat.’
‘Ik heb naar hun website gekeken.’ Alleen al het uitspreken van die woorden, zo nonchalant alsof hij elk uur naar websites keek, gaf Wexford een trots gevoel, al wist hij dat het belachelijk was. ‘Wat zijn “volkomen nieuwe systemen om het kind van uw dromen te verwerven”? Een voortplantingsmethode die mij is ontgaan?’
‘Ik weet het niet, maar dat is wel de reden waarom ik me heb teruggetrokken. Ik weet alleen dat een van onze therapeuten, een zekere Quickwood, wensmoeders naar een reisbureau in Londen stuurt. Misschien is het alleen maar om de mogelijkheid van adoptie van een kind uit een ander land na te gaan. Misschien is dat alles, maar op de een of andere manier denk ik van niet en daarom wil ik niets meer met skok te maken hebben.’
‘Ik begrijp het niet helemaal.’
‘Ik begrijp het zelf ook niet,’ zei Mary. ‘Ik weet alleen dat een van onze leden vorige week op een vraag-en-antwoordsessie zei dat ze naar Afrika ging voor wat ze een “geboortereis” noemde. Nairobi, zei ze, geloof ik. Ze zou een baby mee terugnemen. Later vroeg onze maatschappelijk werker haar of de sociale dienst al een beoordeling had gedaan – ze noemen dat een huisonderzoek; ze kijken of het huis en de leefomstandigheden van de adoptiefouders in spe geschikt zijn voor een kind. Die beoordeling is extra streng als het om een kind uit een andere cultuur gaat en het is altijd een langdurig proces. Hoe dan ook, die vrouw zei dat zo’n beoordeling niet nodig was, omdat het haar eigen kind zou zijn. Ze zou het kind zelf ter wereld brengen in Afrika. Ik keek eens goed naar haar en ze was duidelijk niet zwanger, maar toch zei ze dat ze over veertien dagen naar Afrika ging.
Nou, Quickwood, die maatschappelijk werker is, zei dat de vrouw blijkbaar erg gestoord was. Haar man had haar verlaten en ze was er geestelijk slecht aan toe. We hoefden ons nergens zorgen over te maken, want ze zou de baby niet uit Afrika mogen meenemen, laat staan ons land binnenbrengen. Waarschijnlijk zat het alleen maar in haar hoofd, zei hij. Maar ik weet het niet, Reg, het beviel me niet. Ik praatte nog eens met haar en ze zei dat ze wist dat het goed was en niet in strijd met de wet, want ze kende een vrouw in Myringham die ook een “geboortereis” had gemaakt en terug was gekomen met een baby die ze een week na haar aankomst in Nairobi had gebaard. Toen stelde ik haar een vraag. Ik vroeg haar of haar vriendin blank was en ze zei ja, dat was ze. Daarna vroeg ik of de baby zwart was en ze zei ja, natuurlijk. Baby’s die in Afrika werden geboren, wáren zwart. En toen zei ze dat ze dacht dat ik racistisch was.
Ik vertelde het aan Ken Quickwood. Hij zei dat we er niets mee te maken hadden, maar die vrouw was een van onze leden en ze vertelde iedereen erover. Daarom heb ik me teruggetrokken.’
‘Is dit vertrouwelijk,’ zei Wexford, ‘of kun je de naam van die vrouw noemen?’
‘Dat zal ik wel moeten, hè, Reg? Waarom zou ik je dit alles vertellen als ik geen naam noem? Het is een zekere Gwenda Brooks en ze woont op Jewel Terrace 2, Brimhurst.’
Eerst wist hij niet wie dat was. Toen herinnerde hij zich de ontmoeting van hemzelf en Burden met John Brooks en zijn jonge minnaar in het restaurant. Dat was zijn vrouw, zijn kinderloze, verlaten vrouw.
‘Wie was die vrouw in Myringham die ze kende?’
‘Dat weet ik niet, Reg. Ik heb je alles verteld wat ik weet.’
Het was of ze op huwelijksreis gingen. Niet zoals het tegenwoordig meestal was, twee pasgetrouwde minnaars die al maanden bij elkaar waren of misschien zelfs al samenwoonden, maar zoals het vroeger was, toen een verlegen, maar trotse man voor het eerst met zijn maagdelijke bruid op reis ging. Er wachtte hun een huwelijksnacht, een echte huwelijksnacht, waarin voor het eerst seks tussen hen zou plaatsvinden.
Zo was het ook voor haar en Bal. Ze zaten zwijgend naast elkaar in Damon Colemans auto, zoals die bruid en bruidegom van vroeger zich ook gevoeld moesten hebben, maar het was erger, want de samenleving was veranderd en stelde andere eisen. Ze nam Bal dit kwalijk. Dit was allemaal zijn werk. Hoe was hij op het idee gekomen dat ze een weekend weg zouden gaan om de liefde te bedrijven? Hij creëerde een kunstmatige situatie, bijna een ritueel, ernstig en gewichtig, van iets wat het natuurlijke gevolg van een oorzaak zou moeten zijn. Hoeveel gelukkiger zouden zij en hij niet zijn geweest als ze twee maanden geleden al met elkaar naar bed waren gegaan (een eufemisme waar ze meestal niets van moest hebben) en dat daarna waren blijven doen? Want omdat hij zo zwijgzaam was en blijkbaar helemaal geen zin had om een gesprek te voeren, nam ze aan dat hij net zo nerveus was als zij. Ze zouden nu kunnen praten en lachen, herinneringen ophalen aan het recente verleden en alleen een beetje opgewonden zijn bij het vooruitzicht dat ze straks in het Maid’s Head zouden aankomen en alleen in hun kamer zouden zijn.
In plaats van zoiets als dit: ‘Hoe ver denk je dat we nog van Taunton zijn?’
Hannah had de kaart op schoot. ‘Een kilometer of vijfentwintig.’
‘We zijn er ruimschoots op tijd voor het eten.’
Eten! ‘Ja,’ zei ze.
Hij stopte bij een benzinestation om te tanken. Het was in de loop van de middag grauwer en donkerder geworden en omdat de klok het weekend daarvoor een uur was teruggezet, was het nu donker. Het was nog maar halfzeven en het was al donker. Niet een romantische avond met de maan aan een heldere sterrenhemel, maar een dichte grijze duisternis waarin de mist de weg aan het zicht onttrok en er een klamme vochtigheid in de lucht hing. Bal reed zwijgend weer door. Een paar minuten later merkte zelfs hij – zo noemde ze het zelf, ‘zelfs hij’, alsof hij traag van begrip en gevoelloos was geworden – dat ze stil was.
‘Is er iets, Hannah?’
Ze gaf geen antwoord en hij herhaalde de vraag.
‘Intuïtief van je dat je het merkt,’ zei ze.
Helemaal een man, zoals haar moeder het misschien zou hebben gezegd. ‘Wat heb ik deze keer gedaan?’ zei hij.
Ze nam een besluit. Als ze niets deed, als ze het erbij liet en de avond op zijn beloop liet, zou het veel erger worden. Een van hen – zo niet beiden – zou diep vernederd worden en ze hielden niet genoeg van elkaar om het goed te maken. Maar als ze terugdacht aan hun relatie, zag ze niet hoe ze zich anders had kunnen gedragen. Welke stap had ze kunnen zetten waardoor ze op dit moment, even buiten Taunton, in een andere stemming zouden hebben verkeerd? Geen enkele. Hoe het haar ook tegenstond om zoiets te denken: het was zijn schuld. Hij wilde zich door een verouderde moraal laten leiden in een tijd die daar geen enkele behoefte meer aan had.
‘Het heeft geen zin, Bal,’ zei ze. ‘Misschien is het mijn schuld…’ Ze wist van niet. ‘Maar dit wordt niets. Het spijt me.’
‘Waar heb je het over, Hannah?’
‘We hebben te lang gewacht. Voel je dat niet aan? Begrijp je dat niet? Zoiets moet spontaan zijn, vanzelf gaan. Dat heb ik gezegd, maar je wilde niet luisteren. Het moest allemaal serieus zijn; we moesten elkaar eerst goed leren kennen en… weet ik veel. En nu is het te laat.’
Hij zette de auto op een parkeerplaats langs de weg. ‘Wat wil je doen? Daar in aparte kamers slapen? Dat kunnen we doen. Ik heb altijd gezegd dat uitstel het verstandigst is.’
‘Ja, en kijk wat daarvan gekomen is. Rij maar door. Je kunt me in Taunton afzetten, dan neem ik de trein terug. Dat kan toch rechtstreeks?’
‘Doe niet zo mal,’ zei hij, en zijn gezicht was zo duister als de lucht buiten. ‘Natuurlijk rij ik terug.’
En dat deed hij, sprakeloos, beheerst, maar soms met een zacht geluid als onderdrukt grommen.
‘Ik moet naar de wc,’ zei ze ergens in West Sussex. Ze namen een kop koffie, herinnerden zich dat ze nog geen eten hadden gehad en probeerden ieder een pastei en een tomaat te eten.
‘Ik denk dat je je verstand hebt verloren,’ zei Bal.
Ze haalde haar schouders op.
‘Ik denk dat dit het einde is.’
‘Er is nooit veel begin geweest,’ zei ze.
Ze vond hem zo mooi om naar te kijken, zelfs als ze moe en boos was. Wat zonde. En ze mocht hem graag, ze zou hem missen of eigenlijk niet, want hij zou er altijd zijn. Ze kon om overplaatsing vragen – maar waarom zou ze dat doen? Zij was niet degene die fout was geweest. Hij reed zwijgend verder.
Het was nu minder druk op de weg, vooral nu ze in oostelijke richting reden. Zoals altijd kwamen automobilisten in de verleiding om de maximumsnelheid te overschrijden en tot honderddertig of honderdveertig te gaan. Bal hield zich natuurlijk braaf aan de honderdtwintig en maakte zich geen zorgen toen de camera flitste, gericht op de honderdveertiger die hem inhaalde.
Ze zeiden pas weer iets toen ze het bord met welkom in kingsmarkham, een historische stad voorbij waren. Bal nam niet de weg naar links, maar de rondweg, en Hannah zei: ‘Je gaat verkeerd.’
Hij liet een humorloos, smalend lachje horen. ‘Een van ons. Dat staat vast.’
Nooit meer zou hij op die manier ‘ons’ zeggen, dacht ze. Hij nam Orchard Road en stopte een beetje te abrupt voor haar deur. Ze keek naar hem, maar hij keek niet naar haar. Zijn handen lagen nog op het stuur, omklemden het.
Toen ze uit de auto stapte, zei ze opnieuw: ‘Het spijt me.’
Damon had nooit begrepen wat de weervoorspellers op radio en tv bedoelden als ze zeiden dat de regen naar het noorden (of het zuiden of het oosten) wegtrok om te worden gevolgd door zon en buien. Buien waren toch ook regen? Toen hij een kind was, had een van de blanke buren van zijn ouders hem altijd nageroepen dat hij moest teruggaan naar waar hij vandaan kwam. Omdat hij in Londen was geboren, had hij niet geweten waar dat was en op een dag had hij zich omgedraaid en het aan de vrouw gevraagd. Hij vroeg het haar heel beleefd.
‘Waar het warm is,’ zei ze. ‘Warm genoeg om je te verbranden, brutale aap.’
Maar ze riep het hem nooit meer na. Damon dacht dat het op die warme plaats nooit zou regenen en hij zou daar eigenlijk best heen willen. Hij herinnerde zich dit toen hij terug was in Glebe Alley, weer naar de zigzaggende brandtrap keek en zich afvroeg of er een van die buien op komst was. Het was een maanloze en sterreloze nacht. De hemel kon helder zijn of met wolken bedekt; dat kon je niet nagaan. Hij had voor alle zekerheid zijn dikke regenjas weer aangetrokken en daarbinnen had hij het warm. Warm genoeg om je te verbranden, brutale aap. Damon glimlachte. Die arme oude vrouw van wie iedereen in de buurt wist dat ze niet goed bij haar hoofd was, had tegenwoordig voor de rechter kunnen worden gedaagd omdat ze dat tegen hem had gezegd. Het was een vreemde wereld.
Omdat hij Bals auto gebruikte en hem min of meer uit het zicht parkeerde, hadden Colin Fry en Emma misschien besloten hun voordeur weer te gebruiken. Daar kon hij niets aan doen. Hij kon niet op twee plaatsen tegelijk zijn. Er viel een regendruppel op zijn neus en toen hij hem weg wilde strijken, ging de deur boven aan de brandtrap open en kwamen ze naar buiten. Hij wachtte niet, maar rende het steegje door naar Glebe Lane en zijn auto. Die had hij ‘smorgens in alle vroegte goed schoongemaakt, maar toch was binnen alles nog vochtig. Hij verplaatste hem een meter of tien over Glebe Road en ging op een vrije parkeerruimte staan. Als er nu een bezoeker van het appartement kwam, waar zou die zijn auto dan parkeren?
Blijkbaar in de volgende straat of anders was hij met de bus gekomen, want de man die naar de stomerij toe liep en zijn sleutel in het slot van de rode deur stak, was te voet gekomen. Het was een lange man in een duur uitziende Burberry met ceintuur en hij had zijn paraplu opgestoken. Toen de deur openzwaaide, moest hij die paraplu inklappen. Toen hij naar binnen ging en de paraplu op de stoep uitschudde, zag Damon zijn gezicht in het lantaarnlicht. Hij kende dat gezicht. Dat wil zeggen, hij had het ergens gezien, maar kon zich niet herinneren wie het was.
Hij vloekte in stilte. Hij moest zich kunnen herinneren wiens gezicht het was. Waar had hij die man gezien? Hij zou aan alle plaatsen moeten denken waar hij de laatste tijd geweest was, alle mensen met wie hij had gesproken…
De straat was niet leeg meer. Er naderde een vrouw uit de richting van High Street. De zonnebril die ze droeg, deed een beetje vreemd aan bij dit weer, vooral omdat ze ook een zwarte regenjas droeg die tot haar enkels reikte en een grote mannenparaplu gebruikte. Was zij ook op weg naar Colin Fry’s appartement?
Daar leek het wel op. Het ging minder hard regenen voor ze daar aankwam en ze klapte de paraplu in. Nadat ze om zich heen had gekeken, schoof ze haar bril omhoog naar de doek die ze om haar hoofd had gewikkeld. Damon had haar nooit eerder gezien. Het enige wat hij over haar kon zeggen, was dat ze een jaar of veertig of misschien jonger was. Maar het was moeilijk te zien als ze hun haar op die manier naar achteren trokken, de huid onder de ogen uitrekten en de wangen omhoog lieten komen.
Ze ging naar de deur naast de stomerij, maar voordat ze haar vinger op de bel had, ging de deur open. Ze stapte vlug naar binnen.