1
Toen hij hem van de stoel pakte en uit de auto tilde, voelde de rugzak zwaarder aan dan toen hij hem erin had gezet. Hij liet hem op de zachte, met varens begroeide grond zakken. Toen ging hij weer achter het stuur zitten om de auto diep in een soort grot te zetten die gevormd werd door meidoorn- en braamstruiken en de hopplanten die alles in dit bos overwoekerden. Het was eind juni en de plantengroei was dicht en weelderig.
Toen hij weer uitstapte en een paar stappen achteruitging, kon hij de auto bijna niet meer zien. Waarschijnlijk zag hij hem alleen omdat hij wist dat hij er was. Niemand anders zou hem opmerken. Hij hurkte neer, hees de rugzak op zijn schouders en richtte zich langzaam helemaal op. Die beweging deed hem aan iets denken en even later besefte hij wat het was: dat hij zijn zoontje optilde om hem op zijn schouders te zetten. Honderd jaar geleden, leek het wel. De rugzak was lichter dan de jongen, maar voelde zwaarder aan.
Hij was bang dat als hij rechtop ging staan de rugzak hem naar achteren zou trekken en zijn rug zou breken. Natuurlijk zou dat niet gebeuren. Hij had alleen dat gevoel. Toch zou hij niet rechtop gaan staan. Hij zou het niet eens proberen. In plaats daarvan boog hij zich bijna recht naar voren. Het was niet ver. De tweehonderd meter naar de brug zou hij op deze manier kunnen afleggen. Iemand die hem in dit schemerige licht vanuit de verte zag, zou denken dat hij een gebochelde was.
Er was niemand te zien. De bochtige landweg slingerde om Yorstone Wood heen en over de brug. Hij had met de auto tot aan de brug kunnen doorrijden, maar dan had iemand hem kunnen zien. Daarom was hij een onverharde weg ingeslagen en over een veld gereden om zijn auto tussen de struiken te verbergen. Hij meende een auto in de verte te horen, iets zwaars met een dieselmotor. Die zou op de weg beneden rijden, op Brimhurst Lane tussen Myfleet en Brimhurst Prideaux, onder de Yorstone Bridge door, die daar voor hem lag. Het was nu niet ver meer, maar het leek nog wel kilometers. Als zijn benen bezweken, kwam hij niet meer overeind. Zou hij die rugzak niet gemakkelijker achter zich aan kunnen slepen? En als hij dan iemand tegenkwam? Als je zoiets meesleepte, was dat verdachter dan wanneer je het op je rug droeg. Hij duwde zijn schouders een beetje verder naar achteren en tot zijn verbazing was dat een verbetering. Hij zou niemand tegenkomen. Tussen de bomen door kon hij de weg zien en de kleine stenen brug die nooit met staal was versterkt of door een felgekleurde houten brug vervangen was.
De leuningen van de brug waren laag, volgens de plaatselijke krant zelfs onveilig laag. De krant mopperde altijd over die brug en over dat de weg zo gevaarlijk was vanwege die lage leuningen. Hij liep tot aan de brug, hurkte neer en liet de rugzak van zijn schouders op de grond zakken. Hij maakte de flappen en de rits los. Er zat een stuk beton in, min of meer bolvormig, iets groter dan een voetbal. In de rugzak zat ook een paar handschoenen. Voor alle zekerheid trok hij ze aan. Niemand zou ooit zijn handen onderzoeken, maar hij wilde geen schrammen of schaafwonden oplopen.
Het beetje daglicht vervaagde zienderogen en met het vallen van de duisternis werd het koeler. Hij keek op zijn horloge; het was kwart over negen. Nog even. Hij tilde het brok beton op, dacht erover het alvast op de leuning te zetten, maar deed dat niet. Het was altijd mogelijk dat iemand vanaf het pad dat hij had gebruikt naar de brug toe kwam. Wacht op het telefoontje, dacht hij. Het zou nu niet lang meer duren.
Er was geen verkeer onderlangs gekomen sinds hij op de brug was, maar er kwam nu wel een auto aan. Die reed in de richting van Brimhurst Prideaux en ging waarschijnlijk helemaal naar Kingsmarkham. Hij legde zijn hand over het mobieltje in zijn zak en maakte zich zorgen omdat het niet overging. Toen ging het over.
‘Ja?’
‘Ze is vertrokken. Wil je het nummer nog een keer?’
‘Ik heb het. Zilverkleurige Honda.’
‘Ja.’
‘Zilverkleurige Honda. Ze moet er over vier minuten zijn.’
Hij hoorde dat de verbinding werd verbroken. Het was nu donker. Er reed een auto onder de brug door, richting Brimhurst St Mary en Myfleet. De weg ging omlaag waar de brug eroverheen lag en ging vervolgens met een bijna haakse hoek naar links. Op de hoek stonden hoge bomen met dikke, oude stammen en daartegenover stond een zwart-wit bord met een pijl om het verkeer naar links te leiden. Er was een minuut voorbijgegaan.
Hij sleepte de rugzak achter zich aan en liep naar de andere kant van de brug, waar hij zich bukte, met veel moeite het brok beton optilde en het op de leuning zette. Het was maar goed dat die leuning niet zo hoog was. Er was weer een minuut voorbijgegaan. Een wit busje met groot licht kwam uit de richting van Myfleet, gevolgd door een auto. Ze kwamen een motor tegen die uit de richting van Kingsmarkham kwam. Hij werd even verblind door de koplampen van weerskanten en vloekte. Niemand zou hem zien. De zilverkleurige Honda met het nummer dat hij in zijn geheugen had geprent, zou gauw komen, heel gauw. De derde minuut ging voorbij. De vierde…
Hij had een hekel aan anticlimaxen. Die zilverkleurige Honda kon een andere route hebben genomen. Je kon wel zeggen dat zoiets niet gebeurde, maar toch kon je dat ook weer niet zeggen, niet als het op het gedrag van mensen aankwam. Hij stond met zijn gezicht naar de kant waar de Honda vandaan zou komen, naar Myfleet. De Honda zou onder de brug door rijden, maar voordat hij de bocht naar links nam… Hij zag lichten in de verte. Die lichten werden telkens even door een heg of boomstam aan zijn oog onttrokken, maar doken dan weer op. Twee stel lichten, niet één auto, maar twee, allebei zilverkleurig, tamelijk dicht bij elkaar. Een van die twee was de Honda, maar hij kon niet zien welke, niet van hieruit, niet in het donker, al kon hij wel het nummer of tenminste het laatste deel daarvan zien.
Zodra hij een harde duw tegen het brok beton op de leuning had gegeven en voelde dat het viel, wist hij dat hij op de verkeerde auto had gemikt. De klap was oorverdovend, alsof er een bom ontplofte. De eerste auto die hij had geraakt, ploegde zich in een boomstam. De motorkap sprong open, de voorruit was weg en het halve dak was ingedrukt. Blijkbaar was hij geëxplodeerd en opengespleten. De auto die erachter reed, en die op dat moment nog onbeschadigd was, botste tegen de achterkant en de kofferbak sprong open. Dat was de zilveren Honda die hij had moeten raken. Toen de vrouw die achter het stuur had gezeten gillend naar buiten kwam met haar handen in de lucht, wist hij dat hij had gefaald.
Hij wachtte niet langer, maar pakte de rugzak op en liep weg. Toen hij achteromkeek, zag hij dat de voorste auto in brand stond. In het felle schijnsel van dat vuur zag hij voor het eerst de vrouw die hij had willen doden.