19
De ochtend was donker, zo donker dat de lamp aan moest – alleen was er geen lamp die het deed. Toen hij opstond, was hij de stroomstoring vergeten en zelfs toen hij daaraan dacht, bracht hij dit niet in verband met warm water. Maar er was ook geen warm water. Hij had geen koude douche meer genomen sinds een vakantie in Spanje en dat was jaren geleden. De koude douche was toen welkom geweest, maar nu was het heel anders. Toen de eerste straal tegen zijn schouders sloeg, dacht hij dat het zijn dood werd.
Dora sliep nog, maar bewoog zich. Hij vroeg zich af waarom hij thee zou zetten en naar haar toe zou brengen, zolang ze hem behandelde alsof hij haar in de steek had gelaten. Omdat hij weigerde één front met haar te vormen tegen hun dochter? Hij zou haar geen thee brengen. Ze moest zelfs maar eens ervaren hoe het was om met de nek te worden aangekeken. Toen zei hij tegen zichzelf dat hij niet zo idioot moest doen. Op die manier begonnen huwelijken uiteen te vallen. Dat waren de openingszetten. Hij ging naar beneden, zette een steelpannetje water op het gas, deed twee theezakjes in kopjes en stak het gas aan. ‘Nou maar hopen dat er genoeg gas in de fles zit,’ zei hij hardop.
Het water in het pannetje deed er een eeuwigheid over om aan de kook te komen. Hij bracht haar het kopje. Ze zat op de zijkant van het bed en ze had gehuild.
‘Wat is er?’
‘De baby,’ zei ze. ‘Ik kan er niet tegen. Ik kan niet tegen het idee dat we ons kleinkind nooit zullen zien. Niet omdat het is doodgegaan – dat zou verschrikkelijk zijn, dat weet ik – en niet omdat zijn moeder hem niet kan grootbrengen, maar gewoon door een stomme bevlieging. Het is een van de ergste dingen die ooit zijn uitgedacht in de wereld waarin we moeten leven.’
Hij sloeg zijn armen om haar heen, maar ze verstijfde en trok zich los.
‘We zullen het nooit zien – hem of haar. Toch zullen we weten dat hij in de buurt is, een paar kilometer van ons vandaan. Op een gegeven moment doe ik boodschappen en zie ik hem, maar weet ik niet dat hij het is. Misschien kijk ik de hele tijd naar de gezichten van kinderen of ik iets herken. Waarom kun jij er niet net zo over denken als ik? Waarom heb je begrip voor haar standpunt?’
‘Omdat ik een ander mens ben, denk ik.’
‘Het is de bedoeling dat mensen die getrouwd zijn één zijn.’
‘Dat is te idealistisch, denk ik. We moeten elkaar de ruimte geven om verschillend te zijn. Kan dat niet? Het bevalt mij net zomin als jou, weet je? Ik geloof alleen dat we er op dit moment niets aan kunnen veranderen. We kunnen ons niet van ons kind afsnijden en denken, nou, we verbreken het contact voor een tijdje en daarna komt alles weer goed. Want het zal altijd tussen ons in blijven staan. Het is zoals jij zegt: hij of zij zal bij ons in de buurt wonen. Sylvia zelf zal er ook problemen mee krijgen, al zegt ze van niet. Ze zal ons nodig hebben, want in feite heeft ze niemand anders.’
De baksteen die was gebruikt om Megan te doden, was van dezelfde soort – misschien zelfs hetzelfde exemplaar – als het moordwapen in Ambers geval. Er waren miljoenen van zulke stenen, zoals de plinthologist had gezegd. Geen enkele van die miljoenen lag in de buurt van Victoria Terrace, want ze werden daar niet gebruikt voor de verbouwing. Maar ze waren te vinden op bijna alle andere bouwplaatsen in het graafschap, dacht Wexford somber, ja zelfs in het hele land. William Fish of een van de twee mannen die voor hem werkten, of Ross Samphire of zijn broer, of het personeelslid dat met hem aan het werk was in het huis van de Hillands – ze hoefden waarschijnlijk allemaal maar een paar stappen te zetten en ze hadden een baksteen in hun hand.
Op de helling van de heuvel achter het stadje gingen lichten aan in huizen die sinds de vorige middag donker waren geweest. In hun huis zou het licht ook weer aan gaan en dan zou hij ‘smorgens weer een warme douche kunnen nemen. Hij had van een drievoudige connectie van Samphire met deze zaak gesproken, maar was het in werkelijkheid geen viervoudige? Surrage-Samphire werkte voor de firma van Marshalson. Ze hadden in het huis van de Hillands gewerkt. Ze gingen binnenkort aan het werk in het huis waar Megan was gevonden. En bovendien hadden Ross Samphire en Amber elkaar ontmoet. Hij had haar niet alleen maar even gezien, want de laatste keer dat Amber naar het huis van de Hillands was gekomen, had hij met Vivien Hilland gepraat. Hij had met haar gepraat toen Amber en Brand binnenkwamen. Er waren dus vier connecties, al hoefde dat niets te betekenen.
Hij belde Hannah en toen ze kwam, zei hij: ‘Ik ga naar Sandra Warner en ik wil dat je met me meegaat.’
‘Goed, baas.’
‘We gaan lopen.’
Ongetwijfeld zou ze Baljinders gezelschap boven het zijne hebben geprefereerd. Dat was begrijpelijk. Ze liepen in stilte en hij dacht aan zijn dochter en haar zoons. Net als Dora, vroeg hij zich af of het ooit nog goed zou komen in een familie waaruit één lid was weggehaald – of de anderen, de moeder, de grootouders, zelfs de zus en kinderen van die zus, het ooit konden vergeten, het ooit konden vergeven. Voor het eerst vroeg hij zich af hoe het in Sandra Warners familie was geweest toen Megan haar baby voor adoptie had afgestaan. Volgens Lara sprak Sandra er nonchalant over, alsof het opgeven van het kind zo’n vanzelfsprekende beslissing was geweest dat je er nauwelijks nog over hoefde te praten. Had ze er echt zo over gedacht of had ze zich alleen maar dapper voorgedaan? En Megan zelf? Hoe had zij erover gedacht? Hoe zou zijn Sylvia erover denken als ze de baby ter wereld had gebracht en in Naomi Wyndhams armen had gelegd?
Bijna tien minuten zei hij helemaal niets en toen was het Hannah die sprak. Ze vroeg hem zachtjes, heel anders dan op haar gebruikelijke toon, waarover ze met mevrouw Warner gingen praten.
‘Samphire,’ zei hij. ‘Kent ze hem? Megans zwangerschap. Kan ze daar enig licht op werpen? Ik doe het,’ voegde hij er nogal bitter aan toe, ‘omdat ik eerlijk gezegd niet weet wat ik anders moet doen. We hebben niets om mee te werken, behalve het feit dat Ross Samphire op Victoria Terrace aan het werk gaat en hij Amber een keer heeft ontmoet. Dat is alles.’
Ze gingen de betonnen trap van de Muriel Campden Estates op en liepen langs vijf deuren over de galerij naar die van Sandra Warner. Lara was ‘smorgens al naar school gegaan. Lee Warner zat dicht voor de televisie, zijn schouders ingetrokken en zijn hoofd naar voren gestoken als de kop van een schildpad uit zijn schild. Maar de ontbijtspullen waren opgeruimd en Sandra had haar ochtendjas verwisseld voor een mauve trainingspak. Lee sloeg geen acht op de twee rechercheurs. Wat hem betrof, bestonden ze niet, maar tot Wexfords verbazing was Sandra blij hen te zien en dankbaar voor hun bezoek. Ze beschouwde het blijkbaar als een soort condoleancebezoek.
‘Wat aardig van u. Dat stellen we op prijs, nietwaar Lee?’ Geen antwoord van de televisiekijker. ‘Het is waar wat mijn Lara zegt. De politie is steeds meer betrokken bij de mensen.’
‘Dan wilt u misschien wel even met ons praten, mevrouw Warner,’ zei Wexford. ‘Ik heb wat vragen voor u.’
‘Dat wil ik best,’ zei Sandra gracieus. ‘Wat wilde u weten?’
‘Victoria Terrace 4,’ begon Hannah. ‘Het spijt me dat ik u moet herinneren aan het huis waarin uw dochter is gevonden.’
Sandra gaf heel opgewekt antwoord. ‘Dat geeft niet.’
‘Kende ze dat huis? Heeft ze er ooit over gepraat? Gezegd dat ze daar geweest was?’
‘Nooit tegen mij. Gek dat u dat vraagt, want mijn Lara zei gisteren nog tegen me: “Meg had het nooit over dat huis, hè?” zei ze. “Waarom zou ze daarheen gaan?”’
‘Toen ze overleed,’ zei Hannah, ‘was Megan veertien weken zwanger.’
‘Zo lang al?’
‘Veertien weken, ja. Dat betekent dat de verwekking ongeveer in de laatste week van mei moet hebben plaatsgevonden.’
‘Ja,’ zei Sandra onzeker.
‘Megan was van 22 tot 25 mei in Frankfurt in Duitsland,’ zei Wexford. ‘Hebt u enig idee of ze de vader van haar kind in dat weekend heeft ontmoet?’
‘Nou, dat heeft ze nooit gezegd. Maar ja, dat zou ze ook niet doen. Niet nu ze met Keith is. Ik bedoel, ze is eigenlijk getrouwd, hè?’
‘Heeft ze ooit de naam Samphire genoemd?’
Voordat Sandra kon antwoorden, keek Lee om en zei prikkelbaar: ‘Kunnen jullie niet naar een andere kamer gaan? Ik kijk niet naar zomaar een film. Dit is de Cup.’
‘We gaan wel naar de keuken, schat.’ Sandra keek Wexford aan. ‘Ik zal thee voor u zetten. Dat is het minste wat ik kan doen.’
De keuken was amper groot genoeg voor drie mensen. Wexford zat tegen een koelkast aan waarvan de deur vol zat met ansichtkaarten die daar met magneten in de vorm van eendjes en teddybeertjes op waren bevestigd. Hannah moest op een kruk zitten en Sandra, die wachtte tot het water kookte, zat op een hoek van de wasmachine.
‘Samphire,’ zei Wexford om haar geheugen op te frissen.
‘Ik heb die naam nooit gehoord.’
‘Heeft ze het ooit gehad over iemand die Ross heet?’
‘Niet tegen mij.’
Wexford kreeg zijn theekopje aangereikt. Toen hij zijn hand uitstak om het aan te pakken, kwam hij met zijn arm tegen de koelkastdeur en viel een van de ansichtkaarten met zijn teddybeermagneet op de vloer. Hij voelde er weinig voor om in dit niet bepaald schone vertrek op handen en knieën te gaan zitten, maar deed het toch. Hij pakte de gevallen kaart op en toen hij dat deed, zag hij een andere kaart die een eindje onder de koelkast was geschoven. Die was misschien weken eerder op dezelfde manier losgekomen.
Hij wist meteen wat het was. Op de kaart stond een huis met steile, rode daken en groene luiken. Het huis had een bord met de tekst hotel die vier pferde boven een afbeelding van vier bruine paarden met blonde manen die een koets trokken. De kaart was afgestempeld op 22 mei. Dat was voor Sandra’s recente huwelijk en Megan had hem dan ook geadresseerd aan Sandra Lapper. In een ongeoefend, nogal beverig handschrift stond op de achterkant: Wou dat jullie hier waren. De zon scheint mooi. Liefs, Meg.
‘Dit is de kaart die Megan u uit Duitsland stuurde, mevrouw Warner.’
‘O, laat me eens kijken. Ja, dat is zo. Ik vroeg me al af waar hij was gebleven? Gekke letters, hè?’ Ze keek naar de gotische letters waarin de naam van het hotel op het ouderwetse herbergbord was geschreven. ‘Het lijkt wel Chinees. Hoe kunnen ze dat ooit lezen?’
‘Mag ik hem hebben?’
‘Ooh, dat weet ik niet. Het is zo’n beetje het laatste van haar wat ik heb. Ik wil hem houden. Ik zou geen goed gevoel hebben als ik hem aan u gaf.’
Kort daarna gingen ze weg. Op het bureau ging Wexford naar zijn kamer. Hij wist dat het op het Europese vasteland nu elf uur in de ochtend was, een uur later dan bij hem. Hij belde de inlichtingencentrale en vroeg naar het nummer van Hotel Die Vier Pferde in Frankfurt.
Het gebouw aan Kingsmarkham High Street waarin vroeger de Westminster Bank gevestigd was geweest, dateerde uit de tijd dat banken nog imposante gebouwen waren, van rode baksteen of wit stucwerk, met zuilengalerijen en dubbele eiken deuren, hoge statige ramen en binnen, hoge rijk versierde plafonds, lambriseringen van tropisch hout en vloeren van marmer. Net als Victoria Terrace in Stowerton zou het worden opgesplitst in luxe appartementen en de verbouwing was al bijna klaar. Burden trof Ross Samphire daar in zijn eentje aan. Ross legde de laatste hand aan de lambriseringen in de hal van het penthouse. Het houtwerk zag er ongeveer hetzelfde uit als in het huis van de Hillands.
Toen Wexford hem in het huis van de Hillands had gezien, had hij opgemerkt dat Ross een knappe man met blauwe ogen en klassieke trekken was. Als hij er nu bij was geweest, zou het hem zijn opgevallen dat het gezicht sterk op dat van Michelangelo’s David leek, maar dan wel een David die tegen de middelbare leeftijd aan zat. Zulke vergelijkingen kwamen bij Burden nooit op. Ross legde zijn gereedschap neer, kwam naar hem toe en gaf hem een hand. Ze hadden elkaar al eerder bij Ross thuis ontmoet en er was niets verkeerds aan; ongetwijfeld was hij alleen maar vriendelijk en wilde hij meewerken. Toch had Burden de indruk dat de man zich op gelijk niveau wilde brengen met een tamelijk hoge politiefunctionaris, alsof hij wilde laten zien dat hij aan de kant van die politieman stond, of dat het, zoals Wexford zou zeggen – Burden had het hem vaak horen zeggen – hij en Samphire contra mundum was, tegen de rest van de wereld.
‘Ik zou echt niet kunnen zeggen of ik Amber Marshalson ooit heb ontmoet, inspecteur Burden,’ zei Ross, die hem toesprak als een gelijke, bijna als een vriend. ‘Misschien wel. Ik kan het me gewoon niet herinneren.’
‘Ze was een erg aantrekkelijk meisje.’
‘Ach, inspecteur, ik ben een gelukkig getrouwde man. Sinds ik ben getrouwd, heb ik geen oog meer voor de meisjes. Weet u wat ik tegen mezelf zeg? Ik zeg, wat zouden mijn kinderen van me denken als ze me naar meisjes zagen kijken?’
Burden dacht aan het naakt op de muur van Ross’ huiskamer. ‘Laat me uw geheugen opfrissen. Ik denk dat u Amber in juli bij mevrouw Hilland hebt ontmoet. Ze kwam daar met haar zoontje.’
Ross maakte een dramatisch gebaar, zijn hoofd in de nek, zijn hand tegen zijn voorhoofd en een stomp in de lucht met diezelfde hand. ‘Ja, dat is zo, dat is zo,’ riep hij uit. ‘Allemachtig, dat was ik helemaal vergeten.’
Mooi toneelspel, dacht Burden.
‘Waar woont u, meneer Samphire?’
Die vraag verraste hem. ‘Pauceley Avenue. Hoezo?’
‘Misschien kunt u zich ook herinneren dat u Megan Bartlow hebt gezien. Als ze bij haar vader in Pauceley op bezoek was geweest, liep ze altijd door Pauceley Avenue naar de bushalte terug.’
Ross zei daar niets op, maar schudde alleen zijn hoofd. Misschien dacht hij dat hij niet verantwoordelijk was voor iedereen die in de loop van de jaren langs zijn huis liep. Burden vroeg hem of Colin Fry in het gebouw was en dat bleek niet zo te zijn. Die had naast zijn werk voor Ross nog meer klussen. Er klonken voetstappen op de trap. De statige trap van de bank van marmer met smeedijzeren leuningen, verschafte nu toegang tot alle appartementen. De voetstappen klonken hard op het marmer. Er kwam een vreemde uitdrukking op Ross’ gezicht. Als Burden die uitdrukking zou moeten beschrijven – en Wexford zou daar beter in zijn geweest – zou hij het woord ‘zorgzaam’ gebruiken. Misschien zou ‘behoedzaam’ nog beter zijn, of zelfs ‘beschermend’. Maar Ross bracht zijn gevoelens niet onder woorden. Een man kwam met een groot losbladig boek de kamer in.
Het was bijna niet te geloven dat deze man Ross’ tweelingbroer was. Dit was Rick Samphire, precies zo oud als Ross, op het uur af. Op het eerste gezicht leek hij helemaal niet op Ross, maar hij zag eruit zoals Ross eruit zou hebben gezien als hij een paar jaar in een wreed kamp gevangen had gezeten. Hij leek vermoeid, een schimmige man, zijn haar uitgedund en grijzend, zijn gezicht doorgroefd en ingevallen, zijn ogen flets. Alleen het profiel dat hij Burden toekeerde toen hij tegen Ross sprak, was hetzelfde als dat van zijn broer.
Ross legde zijn hand op de schouder van de andere man en zei zachtjes: ‘Het is in orde, Rick. Je hoeft je nergens zorgen over te maken, maar dit is een politieman. Inspecteur Burden.’
Rick Samphire keek Burden aan met het langzaam opkomend afgrijzen van filmpersonages die het monster uit de diepten van de oceaan aanschouwen. Hij schudde zich van Ross’ hand los, rende naar de deur en stampte de trap af. Zonder op Ross’ verklaring of verontschuldiging te wachten ging Burden achter hem aan.