13
Het was te warm om te slapen en toen Wexford kort na zes uur de krant hoorde komen, ging hij naar beneden en pakte de Kingsmarkham Courier van de deurmat. Lovelace’s verhaal stond erin met die oude foto van hemzelf, jaren geleden genomen toen hij een biertje dronk in de tuin van de Olive and Dove. Hij zette thee, bracht die naar zijn vrouw en zei, terwijl hij haar de krant gaf: ‘Je zou denken dat het de tweede keer gemakkelijker is, maar dat is het niet.’
‘Ik weet niet waarom het gemakkelijker zou zijn.’
‘Misschien dacht ik dat het niet opnieuw zou gebeuren.’
‘Zal ik het verhaal lezen en je dan vertellen of jij het veilig kunt lezen?’
Ze had geërgerd geklonken. ‘Je kent me wel beter dan dat,’ zei hij. ‘Als het erin staat, moet ik het lezen.’
Hannah kocht haar Courier in een kiosk in Brimhurst St John, die om acht uur openging. Op de voorpagina stond te lezen dat Wexford niets bereikte met zijn onderzoek naar de moord op Amber Marshalson. Er stond een foto bij waarop hij bier stond te drinken, met als bijschrift: hoofdinspecteur raakt de draad kwijt . Ze gooide hem achter in de auto en nam aan dat de baas inmiddels wel immuun was voor dat soort dingen. Binnen vijf minuten was ze in Brimhurst Prideaux waar ze de auto dicht bij de hoek van Mill Lane en de weg naar Myfleet parkeerde. Ze had twintig minuten de tijd voordat ze met John Brooks ging praten en ze pakte de krant op.
Volgens Hannah was alles wat de media fout deden, al het onheil dat ze aanrichtten, het werk van mannelijke journalisten. Daarom verbaasde het haar niet om Darren Lovelace’s naam boven dit artikel te zien staan, en ook niet dat ze de ene onjuiste mededeling en wilde overdrijving na de andere las. Het werk begon Wexford boven het hoofd te groeien en hij werd snel oud. Zoals op de foto te zien was, was hij onderhevig aan onverklaarbare woede-uitbarstingen en paranoia. Er was nog niets over de moordenaar van Amber Marshalson ontdekt, en nu werd er een ander meisje, een vriendin van haar, vermist. Kon iemand ‘die niet in dromenland leefde’ er nog aan twijfelen dat ze vermoord was? De korpscommandant stond op het punt om Wexford van de zaak af te halen en hem door iemand te vervangen die jonger was. De Courier betuigde zijn diepste medeleven aan de ‘dierbaren’ van het vermiste meisje, die aan zo’n onbekwame onderzoeker waren overgelaten.
Hoeveel sympathie en bewondering Hannah ook voor ‘de baas’ had en hoe goed ze ook wist dat het hele artikel van Lovelace op lasterpraatjes was gebaseerd, ze moest toegeven dat Wexford een mán was. Onwillekeurig had ze het gevoel dat een vrouw het werk beter zou doen. Iemand als zijzelf bijvoorbeeld, over een jaar of tien…
Het was bijna halfnegen. Ze stapte uit, deed de auto op slot en liep naar de plaats waar John Brooks’ Volkswagen zoals gewoonlijk – maar meestal niet om deze tijd – geparkeerd stond, namelijk voor Jewel Terrace 2. Ze had naar zijn auto gekeken, al was het alleen maar om de resterende minuut door te komen, maar toen ze zich omdraaide, zag ze hem in zijn voortuin staan, achter het hekje.
‘Nou, meneer Brooks, eindelijk…’
Ze had dat nog maar nauwelijks gezegd of hij zei met gedempte stem: ‘Kunnen we dit in mijn auto doen?’
Ze hoefde hem niet te vragen waarom. De voordeur stond op een kier, zijn vrouw was binnen en ze zou misschien iets kunnen horen. ‘Zoals u wilt,’ zei ze.
De lucht was die ochtend betrokken, maar het begon al warm te worden. Het was ‘snachts nauwelijks afgekoeld. Zoals John Brooks’ auto geparkeerd stond, bevond het raam van de passagier zich aan de kant van de straat. Hij maakte het vijf centimeter open, maar liet zijn eigen raam dicht. Hannah keek even naar hem. Sommige mensen zouden hem aantrekkelijk noemen. Hij had het gezicht van een tweederangs beroemdheid, een popzanger of een televisiepresentator, vriendelijk, zacht en beweeglijk, met onopvallende trekken. Afgezien van zijn ogen, die extra veel wit rond de irissen leken te hebben. Hij was slank en donker en zijn ogen waren donker blauwgrijs.
‘Wat is het probleem?’ zei hij met de stem van de kleine beroemdheid. Dat was een heel andere stem dan die van de Keith Prinsips van de wereld, maar erg ‘chic’ was hij ook niet.
Hannah wilde een grote sprong maken. Henry Nash had het niet precies zo gezegd, maar Brooks kon het altijd ontkennen als het niet waar was. ‘Weet u wat het probleem is, meneer Brooks? U hebt de gewoonte om midden in de nacht met de auto weg te gaan en u ging weg in de nacht dat Amber Marshalson werd vermoord.’
‘Nou en?’ Haar tactiek was gelukt. ‘Ik heb haar niet vermoord.’
‘Kende u haar?’
Misschien dacht hij nu dat ze niet meer op het oorspronkelijke ‘probleem’ zou ingaan, want hij keek opgelucht. ‘Natuurlijk. Iedereen kent iedereen in zo’n klein plaatsje. Ze was een leuk meisje. Ik heb haar eens geholpen iets op haar laptop te vinden toen ze daar problemen mee had.’
‘Ik dacht dat u gezondheids- en veiligheidscontroleur was.’
‘Ja, dat ben ik ook, maar ik weet ook iets van computers en dat wist ze. Ze kwam me om hulp vragen.’ Hij keek naar het huis en de halfopen voordeur. ‘Mijn vrouw vond het niet leuk, maar er was niets, helemaal niets, tussen mij en Amber. Ik beschouwde haar als een kind.’
Een kind dat een kind had gekregen, dacht Hannah. ‘Wat was er aan de hand met haar computer?’
‘Eigenlijk niets. Die jongeren zijn meestal erg goed met technologie, maar zij was dat niet. Ze kon de slag niet te pakken krijgen. Ze wilde dat ik haar hielp een website te vinden en dat deed ik. Het was een fluitje van een cent.’
‘Welke website was dat?’
‘Ik bedoel dat ik haar liet zien hoe het moest. Ik weet niet welke het was.’ Ze merkte dat hij loog. ‘Is er verder nog iets? Ik moet naar mijn werk.’
‘O, ja, meneer Brooks,’ zei Hannah soepel. ‘Er is nog een heleboel. Als u naar uw werk moet, kan ik daar ook verder met u praten. Zullen we zeggen, over een halfuur?’
Hij zuchtte. ‘Vraagt u nu maar wat u wilt vragen, dan is het voorbij.’
‘Ik wil alleen weten waar u ‘snachts naartoe gaat. Een fluitje van een cent, zoals u zegt.’
‘Ik kan niet slapen. Ik rij gewoon wat rond en soms kan ik wel slapen als ik terug ben.’
‘U rijdt twéé uur rond? Waar gaat u dan heen?’
Brooks maakte zich kwaad. Zijn pupillen werden nog kleiner en het wit eromheen breidde zich uit. ‘Dat hoef ik u niet te vertellen. Ik heb niets verkeerds gedaan. Ik ben onschuldig en ik heb er groot bezwaar tegen om op deze manier te worden ondervraagd.’
‘Ja, nou, u zult het me toch moeten vertellen. Ik hoef u er niet aan te herinneren dat dit een moordzaak is. Als u weigert het me te vertellen, is dat belemmering van de politie bij een onderzoek.’ Hannah had dat altijd al willen zeggen en nog niet eerder de gelegenheid gehad. ‘Ik kom op uw werk met u praten, in de lunchpauze. Wanneer is dat? Van een tot twee?’
Hannah kreeg het vreselijke gevoel dat hij misschien liever die avond terug wilde komen en dat ze dan weer met hem in deze auto zou zitten. Ze ging om halfacht met Bal dineren…
Maar haar plicht ging natuurlijk voor. ‘Als u liever hebt dat ik hier vanavond terugkom…’
Dat aanbod had het gewenste effect. ‘Goed. Komt u maar naar mijn werk, als het moet. Halftwee?’
‘Halftwee, meneer Brooks.’
Ze zochten in de steden en daarbuiten. Ze vroegen Prinsip naar de namen van iedereen die Megan kende en dat was een grote opgave voor hem. Uiteindelijk moesten Sandra Warner en haar dochter Lara het voor hem doen. De politie zocht naar mensen die zowel Megan als Amber hadden gekend. Ben Miller, Chris Williamson en James Sothern vielen natuurlijk in die categorie, maar ze zeiden allemaal dat ze Megan maar één keer hadden ontmoet, namelijk die ene keer dat Lara haar zus had meegebracht naar de Bling-Bling. Voor de meisjes, Samantha Collins, Charlotte Probyn en Veryan Colgate, gold ongeveer hetzelfde. Alleen Samantha had Megan vaker ontmoet en ze had een hekel gehad aan Amber, maar niemand in Wexfords team bezat zoveel verbeeldingskracht om zich te kunnen voorstellen dat de dikke, kleine Samantha dat brok beton liet vallen en een baksteen als moordwapen gebruikte.
Wexford ging met adjunct-inspecteur Vine en agent Overton naar de Marshalsons. George was diep geschokt toen hem werd gevraagd of zijn dochter bij drugssmokkel betrokken kon zijn geweest. ‘Ze kreeg een baby toen ze nog op school zat, ze hing de halve nacht in clubs rond en nu komt u me vertellen dat ze als drugssmokkelaar naar Thailand en Europa ging. Waar ben ik in de fout gegaan? Komt het allemaal doordat ze als kind haar moeder heeft verloren? Ik heb mijn best gedaan. Ik dacht dat ik een andere moeder voor haar had gevonden…’
‘Meneer Marshalson,’ zei Wexford, ‘we zeggen niet dat Amber bij drugssmokkel betrokken was, alleen dat het een mogelijkheid is. Misschien kunnen we met uw medewerking vaststellen dat ze daar niets mee te maken had.’
‘Mijn medewerking?’
‘We willen dit huis graag doorzoeken met behulp van een… een speurhond. Hebt u daar bezwaar tegen?’
George zei dat hij het niet prettig vond, maar bezwaar, nee dat had hij niet. Het deed hem blijkbaar geen plezier, maar Wexford wel, om te zien hoe blij Brand was toen hij Buster op het toneel zag verschijnen. Hij wist niet of het een speurhond van Busters statuur wel veroorloofd was – op grond van noblesse oblige of hygiëne – om aan het gezicht van een éénjarige cliënt te likken, maar Brand vond het prachtig en Wexford hoorde het kleine jongetje voor het eerst lachen. Terwijl zijn schaterlach door dat sombere huis galmde, sloeg Brand zijn armen om de spaniël heen.
Maar Buster had werk te doen. Hij concentreerde zich vooral op Ambers kamer en besnuffelde daar als een ware professional elke vierkante centimeter van de vloer, de binnenkant van laden en alle hoeken van de kasten. Zijn zoekactie leverde niets op en als dieren teleurgesteld konden kijken, dan deed Buster dat. Hij had niets gevonden.
‘Er komt een moment dat ik het kind een hond moet geven,’ zei George zonder enig enthousiasme. ‘Het zal u waarschijnlijk niet interesseren, want het is iets waarmee ik zelf in het reine moet komen, maar ik kan me niet voorstellen dat dit kind in mijn huis opgroeit en dat Diana en ik voor hem moeten zorgen. We moeten hem een hond geven, zoals ik al zei, of misschien een kat. Een school voor hem vinden. Met hem naar de dokter gaan voor al die injecties die ze moeten hebben. Vriendjes voor hem vinden met wie hij kan spelen. Ik kan het me bijna niet voorstellen. De vorige keer schijn ik er een puinhoop van te hebben gemaakt. Waarom zou ik het nu beter doen? Ik hield zoveel van mijn dochter en nu heb ik haar verloren. Ik ben ouder en ik ben moe en, ja, ook gebroken. Ik ben een oude man. Wordt dat mijn oude dag: weer een kind grootbrengen?’
Misschien halen ze hem bij je weg, dacht Wexford, misschien adopteert iemand hem, iemand die wanhopig naar een kind verlangt. ‘Dat vermiste meisje,’ zei hij, ‘Megan Bartlow. Amber en zij zijn samen naar Frankfurt geweest.’
‘Meneer Marshalson, u weet net zo goed als ik dat twee jonge, Britse meisjes niet met vakantie naar Frankfurt gaan, net zomin als een paar jonge, Duitse meisjes naar Birmingham zouden komen. Waarom gingen ze daarheen?’
‘U denkt dat ze… nou, dat ze harddrugs smokkelden?’
‘Het zou kunnen.’ Wexford wilde niet in George’s diep getroffen gezicht kijken. ‘Ik heb niet de indruk dat ze zo erg bevriend was met Megan Bartlow. In elk geval niet voor dat weekend.’
‘Er kwamen hier veel meisjes. Ze kan een van hen zijn geweest. Ik hoorde die naam pas toen Amber zei dat ze samen naar Frankfurt gingen. Ik nam wel eens de telefoon op als ze belde en ik moet zeggen dat ze niet het soort accent had waarvan ik graag wilde dat vriendinnen van mijn dochter het hadden.’
‘Het was toch geen vriendschap? Het was een zakelijke regeling.’
‘Wat wist Amber van zaken?’
Als er geld te verdienen was, pikken mensen dat soort kennis snel op, dacht Wexford, maar hij zei het niet hardop.
Zodra Hannah haar auto op een terrein voor ‘Personeel en Bezoekers’ had geparkeerd, kwam John Brooks al door een groene deur aan het eind van het gebouw naar buiten een trap af. Hij liep glimlachend en met uitgestoken hand naar haar toe, zodat ze zich afvroeg wat hij zijn collega’s over haar had verteld. Vast niet dat ze van de politie was. Een potentiële klant misschien? Een soort gezondheids- en veiligheidsinspecteur? Hij maakte de groene deur weer open en leidde haar naar een kamertje vol archiefkasten. Blijkbaar zette John Brooks zijn eigen thee en terwijl hij alvast de waterkoker aanzette, vroeg hij of ze ook thee wilde.
‘Nee, dank u.’ Ze wilde hier geen gezellig onderonsje bij een kopje thee van maken.
‘Jammer. Weet u het zeker? Nou, als u niet wilt, wilt u niet.’
‘Meneer Brooks, laten we ter zake komen. Ik wil weten waar u ‘snachts met uw auto naartoe gaat. Slaapt uw vrouw daarom in de ene kamer en u in de andere? Dat heeft niets met uw snurken te maken, hè? U doet alsof u snurkt, want dan hebt u een excuus om in een andere kamer te gaan slapen, zodat u gemakkelijker met de auto weg kunt gaan.’
‘Ik weet niet wat u me wilt vertellen.’
‘Waar u heen gaat. Alstublieft, zegt u nu niet dat u maar wat rondrijdt.’
Brooks deed een theezakje in een van de mokken en goot er kokend water op. Hij trok een la open en haalde er een pakje chocoladekoekjes uit. ‘Koekje?’
‘Nee, dank u. Gaat u naar een vrouw toe?’
‘Als ik ja zei en u vertelde wie het was, zou het dan uitlekken?’
‘Als u bedoelt of we het uw vrouw zouden vertellen, nee, ik denk van niet.’ De minachting klonk nu duidelijk in haar stem door en ze zag hem verschrompelen. ‘Als die vrouw bevestigt dat u haar ‘snachts bezoekt en dat u dat ook in de nacht van Ambers dood deed, hoeft niemand anders dat te weten. Een naam en adres alstublieft, meneer Brooks.’
Hij schreef een naam en een adres in Pomfret op een kladpapier. Daarna liep hij met haar mee de trap af naar haar auto. Hij wilde haar graag zo gauw mogelijk van het terrein af hebben, dacht ze bij het wegrijden. Zodra hij wist dat ze weg was, zou hij die vrouw bellen, die Paula Vincent die aan Foster Way, Pomfret, woonde.
Brooks’ vriendin was heel anders dan ze had verwacht. Ze had zich een vrouw voorgesteld die een paar jaar jonger was dan Gwenda en veel meer glamour had; een slettig type in een minirok. De vrouw die de deur voor haar opendeed en niets zei maar alleen haar wenkbrauwen een beetje optrok, was minstens veertig. Haar korte haar was sluik en donker, ze gebruikte geen make-up en haar figuur voldeed bij lange na niet aan het gangbare schoonheidsideaal. Ze droeg een flodderige broek, een vuile, witachtige trui en gewatteerde pantoffels.
Hannah werd niet uitgenodigd verder te komen dan het smalle gangetje. In antwoord op haar vragen zei Paula Vincent dat John Brooks en zij inderdaad ‘een relatie’ hadden. Ze zouden trouwen als hij gescheiden was. Zij, Paula, was weduwe. Hij bezocht haar soms ‘snachts. Alleen dan kon hij wegkomen. Hannah noteerde het allemaal. Ze zei niets, maar bedacht hoe dom die vrouwen waren. Als hij toch ging scheiden, waarom zei hij dan niet tegen zijn vrouw dat hij een vriendin had? Omdat hij helemaal niet ging scheiden natuurlijk, hij was een bedrieger zoals veel van die kerels. Ze dacht even aan Bal met wie ze over vijf uur zou dineren. Was hij anders?
Op de terugweg naar Kingsmarkham kwam ze langs de mensen die aan het zoeken waren, vooral teams van een stuk of tien vrijwilligers onder leiding van iemand van de politie. Ze zwaaide naar Lynn Fancourt en een kleine kilometer verder naar Karen Malahyde. Burden zag ze niet, maar hij was met rechercheur Damon Coleman en vier gewone burgers in de straten en open ruimten van Pomfret aan het zoeken. Terwijl Hannah naar het dorpshuis van Brimhurst terugkeerde, gingen Lynn en Karen en hun teams naar Sewingbury. Burden ging met zijn groep naar het grotere Stowerton.
Omdat het pas rond negen uur na een langdurige schemering donker zou worden, kon het zoeken op onverlichte plaatsen tot in de avond doorgaan. Burden ging om halfzeven naar huis om te eten en was om kwart over zeven in Stowerton terug. Daar loste hij Damon Coleman af, die ergens in Sewingbury pizza ging eten met Lynn Fancourt. Hij kwam terug toen het al donkerder werd.
Stowerton was geen mooie plaats. Het had een groot industrieterrein aan de rand en een binnenstad van kriskras door elkaar lopende straatjes, waaraan kleine huisjes stonden die oorspronkelijk gebouwd waren voor arbeiders van de krijtmijn. Vooral inwoners van Kingsmarkham en Pomfret vonden het een doorn in het oog, al gaven de meesten toe dat het uiterlijk van het stadje sterk verbeterd was sinds de huisjes aan Oval, Rectangle en Pyramid Road door jonge mensen met een goede baan waren gekocht en opgeknapt. Ze vonden de pas geverfde voordeuren mooi om te zien – Wexford noemde de bewoners `het regenboogvolk’ – de bloembakken in de vensterbanken artistiek en de bloeiende bomen en strak bijgeknipte buxusstruiken een teken van beschaving. Stowerton lag binnen forensafstand van Londen, als je het tenminste niet erg vond om vijf dagen per week twee uur per dag in een trein te zitten – of te staan, wat waarschijnlijker was.
Burden had met Lynn Fancourt, Damon Coleman en een team geüniformeerde mannen en vrouwen in de open ruimten gezocht en ook in de tuinen die wild of overwoekerd waren. Maar de stad bestond niet alleen uit grote fabrieken en huisjes van honderdvijftigduizend pond. In het centrum waren straten met huizen uit de jaren 1840, de tijd waarin Stowerton nog een stadje met negentiende-eeuwse elegantie was. De langgerekte, ommuurde tuinen van Victoria Terrace grensden aan de achterkant aan de kleine omheinde tuinen van Oval Road. Voorgevels hadden hoge schuiframen, sierlijke balkonhekken en een trapje naar de deur, geflankeerd door zuilen. Deze huizen hadden ook in Cheltenham of Bath kunnen staan en waren ooit zo mooi geweest als alles wat in Kingsmarkham vergelijkbaar was. Ze waren in het verleden opgesplitst in appartementen en kamers, of er hadden kleine ondernemingen in gezeten die het moeilijk hadden en het onderhoud verwaarloosden. Kortgeleden waren deze huizen allemaal tegelijk opgekocht door een projectontwikkelaar, die ze wilde renoveren. Er stonden steigers tegen de gevels met grote, groene netten eroverheen. Er waren nog geen bouwvakkers aan het werk, al lagen de bakstenen, gasbetonblokken en raamkozijnen al klaar in de voortuinen.
De achtertuinen van Victoria Terrace leken op een weiland dat hard op weg was bos te worden. De scheidingsmuren waren overwoekerd en aan het oog onttrokken door braamstruiken, wilde rozen, klimop en clematis, die in deze tijd van het jaar bedekt was met pluizige zaadbollen. Burden en zijn team doorzochten deze wildernis. In de drukkende warmte van de ondergaande zon sloegen ze brandnetels neer en trokken ze braamstruiken opzij. Ze vonden lege blikjes, chipszakken, condooms, ijsverpakkingen, bierflesjes, één schoen met hoge hak, een ijsbakje uit een koelkast, een injectiespuit, een lottobriefje en een dvd van Apocalypse Now . De schoen wekte enige opwinding, totdat Lynn erop wees dat het een maat 41 was, terwijl Megan maat 38 had.
De duisternis viel langzaam, maar straks zouden ze lichten nodig hebben om verder te kunnen gaan.
‘Het is wel genoeg voor vandaag,’ zei Burden.
Een vrouw zou zich nooit mooi moeten kleden voor een man. Daar was Hannah van overtuigd. Het was een van haar principes. Ten eerste zagen mannen nooit wat een vrouw droeg, alleen of ze er goed uitzag of niet. Ten tweede was het nergens voor nodig om mannen op die manier te paaien, terwijl een man geen moment op het idee zou komen iets nieuws te kopen om te dragen als hij een afspraakje had. Ze geloofde in dat principe en had zich er meestal aan gehouden. Deze keer was het anders, al zou het natuurlijk geen verschil moeten maken. Toch was dat zo. Terwijl ze haar derde douche van die warme dag nam, gaf ze zichzelf toe dat ze op Bal viel, en niet zo’n beetje ook. Het zou het best zijn als ze meteen al duidelijkheid schiep. Vanavond bijvoorbeeld. Dus regel of geen regel, ze zou de meest sexy dingen dragen die ze had, een hele tijd aan haar gezicht werken en die nieuwe conditioner vijf minuten langer in haar haar laten zitten.
Omdat ze erg lang was, wilde ze geen schoenen dragen die haar hoofd boven dat van Bal verhieven, maar zodra die gedachte bij haar opkwam, las ze zichzelf de les. Waarom zou ze in die kuil trappen? Welke hogere macht bepaalde dat een man langer moest zijn dan een vrouw? En zelfs wanneer zo’n macht dat ooit had gedaan, was het nu achterhaald en had het geen betekenis meer. Ze trok de schoenen aan met de hoogste hakken die ze had. Schoenen van zwart leer zonder achterkant, zodat het erg moeilijk was om ermee te lopen, maar ze was ook niet van plan veel te lopen. Toen ze de geur van Cashmere Mist van Donna Karan om zich heen had en een beetje make-up had aangebracht, was ze klaar om naar Bal toe te gaan. Natuurlijk niet stipt om halfacht, maar om vijf over halfacht, zoals het een vrouw betaamt die niet te gretig wil overkomen.
Halverwege het diner bracht Hannah het gesprek op iets anders dan hun werk. Het was alleen maar natuurlijk dat ze daar eerst over praatten, want ze hadden het met elkaar gemeen. Het was niet zo’n grote sprong om van criminaliteit en recherchewerk over te gaan op de persoonlijkheden van hun collega’s. Hannah vond het geen punt om met iemand die lager in rang was over Wexfords karakter te praten. Per slot van rekening had ze alleen maar lof voor hem. Het was niet nodig dat ze zijn ouderwetse eigenschappen ter sprake bracht, vooral zijn taalgebruik en zijn merkwaardige voorkeur voor boeken boven video’s, dvd’s en cd’s, want eigenlijk was dat alles niet zo verrassend.
Maar na een halfuur vond ze dat het tijd werd om verder te gaan. Ze had nogal wat wijn gedronken, maar toch was het niet de wijn die haar amoureus maakte. Daarvoor hoefde ze maar één blik op Bal te werpen. Natuurlijk reed hij, dus had hij zich beperkt tot een half glas chablis en had hij daarna mineraalwater gedronken. Maar waarom was dat zo ‘natuurlijk’? Ze woonden niet erg ver van elkaar vandaan. Zij was met een taxi naar het restaurant gekomen en ze hadden er samen een kunnen nemen als ze naar huis gingen. Ze ergerde zich ook een beetje omdat Bal weliswaar heel lief over de tafel naar haar glimlachte, maar zijn hand nog niet op de hare had gelegd, terwijl ze haar hand toch nogal uitnodigend op het tafellaken liet rusten. En hij had haar ook niet aangekeken. Misschien was dat niet zo vreemd zolang hij enthousiast over inspecteur Burdens sympathieke houding ten opzichte van het team praatte, en of het Hannah wel eens was opgevallen dat Burden het tegenovergestelde was van de botte inspecteurs op televisie.
Ze bracht het gesprek op hun persoonlijke levens en hoorde dat Bals ouders in Somerset woonden. Zijn vader was boekhouder en zijn moeder… nou, die had nooit gewerkt, maar was alleen de moeder van hem, zijn broer en twee zussen, en de vrouw van zijn vader. Hannah keurde dat natuurlijk af, maar dit was niet het moment om dat te zeggen. Ze was nog dieper geschokt toen ze hoorde dat zijn oudste zus een gearrangeerd huwelijk had gesloten. Die schok kon ze niet verborgen houden.
Bal lachte. ‘Ik zei “gearrangeerd”, niet “gedwongen”.’
‘Evengoed…’
‘Dat is echt niet hetzelfde, Hannah. Lamila’s man was een soort neef in de zoveelste graad. Ze kenden elkaar niet, maar ze werden aan elkaar voorgesteld en zagen meteen iets in elkaar. Als ze hem niet aardig had gevonden of als hij haar niet aardig had gevonden, zou het niet verder zijn gegaan. Er is geen dwang uitgeoefend. Ik zie geen verschil met mensen die elkaar via een datingbureau ontmoeten, alleen is onze manier veiliger en, nou, ook wel betamelijker. Lamila en Kanti zijn erg gelukkig en zij krijgen nu een baby. Dat wordt het eerste kleinkind van mijn ouders. Je kunt je wel voorstellen hoe opgewonden ze zijn.’
‘Zou jij dat ook doen? Een gearrangeerd huwelijk?’
‘We hebben het niet over mij,’ zei hij, en ze dacht, nee, dat is zo, we hebben het niet over jou, alleen over je familie. Geen woord over je wensen, ambities en dromen. Niets over vriendinnen en dat moeten er toch een heleboel zijn geweest. Met zo’n uiterlijk moest het hem moeite kosten ze van het lijf te houden. ‘Nu mag jij me het verhaal van jouw leven vertellen,’ zei hij terwijl hij nog wat wijn voor haar inschonk.
Ze was minder terughoudend dan hij was geweest. Ze wilde namelijk vooral niet de indruk wekken dat ze zo was als zijn zus, die natuurlijk kuis en onbevlekt door het leven was gegaan totdat dat gearrangeerde huwelijk was gesloten en bezegeld. Ze praatte over de ‘relaties’ die ze had gehad, die waarin ze een ‘commitment’ was aangegaan en het veel grotere aantal vluchtige contacten. Het zou een ramp zijn als hij dacht dat ze alleen in serieuze, langdurige relaties geïnteresseerd was. Hij moest het idee krijgen dat ze een kortstondige, maar hartstochtelijke verhouding wilde. Onder het praten keek ze naar zijn gezicht, maar dat bleef even vriendelijk en voorkomend. Hij leek geïnteresseerd, maar niet intens bij haar betrokken.
Bij haar panna cotta werd dessertwijn aangeboden, maar in plaats daarvan nam ze cafeïnevrije koffie. Ze wilde best sexy zijn, maar niet wankelend op haar benen staan en vooral niet hikken – wat een afschuwelijk idee! Het was zo’n warme avond dat hij haar niet in een jas hoefde te helpen, dus kreeg hij ook geen gelegenheid om zijn arm om haar schouders te leggen. Het restaurant was aan de buitenkant goed verlicht, maar het parkeerterrein was tamelijk donker. Parkeerterreinen in de stad zijn geen plaatsen om te flirten, maar die buiten de stad zijn heel anders, omringd door heggen, overwelfd door grote bomen en ook niet vol auto’s, behalve op zaterdagavond. Toen ze over gazons en onder een boog van taxusboompjes door liepen, had Bal haar hand kunnen vastpakken of haar een arm kunnen geven, maar dat deed hij niet. Hij slaagde er zelfs in het autoportier voor haar open te maken zonder haar schouder aan te raken.
Het eerste wat een vrouw in Hannahs situatie denkt, is dat de uitverkoren man homo zou kunnen zijn. Maar ze wist dat Bal dat niet was, al zou ze niet precies kunnen zeggen hoe ze dat wist. Als iemand anders tegen haar had gezegd dat ze ‘gewoon een gevoel’ had van iets, zou ze dat antwoord van de hand hebben gewezen, maar zo was het nu ook bij haar. Ze had een gevoel; ze wist het. Als ze eenmaal in haar flat zouden zijn, zou het natuurlijk gemakkelijker zijn. Ze had die middag een fles champagne in de koelkast gezet, en hoewel ze nog maar twee dagen geleden schone lakens op het bed had gelegd, had ze dat nu opnieuw gedaan. Hij woonde maar een paar honderd meter van haar vandaan, en trouwens, het zou niet uitmaken hoeveel hij dronk, want hij zou bij haar blijven slapen.
‘Kom je mee naar binnen, Bal?’
Hij was voor Drayton Court gestopt en haar hart maakte een sprongetje toen hij de sleutel uit het contact trok. De hele rit had een stemmetje in haar hoofd gefluisterd: maar als hij nu eens nee zegt? Hij zei ja en maakte het portier en het hekje naar het terrein van de flat voor haar open. Er ging opnieuw een schokje door haar hart toen hij zich omdraaide en de autoportieren met zijn afstandsbediening op slot deed. Dat zou hij niet hebben gedaan als hij van plan was haar alleen maar tot aan haar voordeur te begeleiden.
Maar niet te ver naar binnen en niet te lang. Hij weigerde iets te drinken.
‘Je weet hoe die dingen gaan, Hannah. Als iemand van ons wordt betrapt, is dat het einde. Het ligt anders voor iemand die niet bij de politie werkt.’
‘Met een half glas kom je heus niet boven het maximum.’
Ze zaten naast elkaar op haar bank. Toen ze hem smekend aankeek, legde hij zijn hand op haar knie, boog zich naar haar toe en schudde glimlachend zijn hoofd. Ze voelde zich nogal zwakjes en dat kwam niet door de drank, maar door die slanke hand op haar been.
‘Je hoeft niet naar huis te gaan.’ Ze zou nooit hebben gedacht dat ze zich zo verlegen zou voelen, zo beschroomd bij een opmerking die ze in verschillende bewoordingen al talloze keren had gemaakt. ‘Je kunt hier blijven.’ Hij luisterde met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Bij mij,’ zei ze.
Plotseling was het of hij veel ouder was dan zij in plaats van een jaar of twee jonger. Met de hand die hij op haar knie had gelegd, pakte hij haar hand op en bracht hem naar zijn lippen. Toen stond hij op en keek haar vernederend vriendelijk aan. ‘Ik voel me enorm gevleid. Jij bent zo ongeveer de mooiste vrouw die ik ken, Hannah. En nog aardig ook.’ Hij kuste haar wang. ‘Ik ga nu weg, maar binnenkort zal ik je vertellen waarom ik niet bij je blijf slapen.’
Sprakeloos knikte ze.
‘Ik ben geen homo en ik heb niemand anders. Welterusten.’
Ze waren op Victoria Terrace terug en wilden in hun auto en busje stappen toen een oudere vrouw naar hen toe kwam, niet naar Burden maar naar brigadier Peach. Later zou Burden blij zijn dat er ook geüniformeerden bij waren geweest. Als zijn team helemaal in burger was geweest, zou het misschien nog weken hebben geduurd voordat ze hun ontdekking hadden gedaan. Want die vrouw, die klaaglijk vroeg of ze haar kat wilden redden, zou hen vast niet hebben aangesproken als ze de geruststellende donkerblauwe jas, broek en pet van vier van hen niet had gezien.
Ze zei dat ze mevrouw Lyall was, Pauline Lyall. ‘Ik vraag u niet om naar hem te zoeken,’ zei ze. ‘Ik weet waar hij heen is. Ik kan hem zien. Daar boven.’
Burden keek. Het was nog licht genoeg om in een opening tussen de groene netten de oranje en witte vorm van een grote kat in een bovenraam te zien. De bek van de kat stond wijd open; blijkbaar schreeuwde hij aan een stuk door. Burden had er helemaal geen zin in om op dit uur van de avond dat huis binnen te gaan en misschien met veel moeite dat stomme beest te vangen. Burden had een hekel aan katten. Maar natuurlijk moesten ze naar binnen; daar viel niet aan te ontkomen.
‘Wat is de beste manier om daar naar binnen te gaan, brigadier?’ vroeg hij aan Peach.
‘De achterdeur. Die leek me niet goed afgesloten. Dat zag ik toen we achter waren.’
De eigenares van de kat vroeg of ze mocht meekomen. Ze zou hen tot last zijn, dacht hij, maar aan de andere kant ging die kat waarschijnlijk eerder met haar mee dan met een van hen. ‘Goed,’ zei hij. ‘Laten we gaan kijken.’
Lynn Fancourt, Damon Coleman en de anderen werden naar huis gestuurd. Burden, Peach en Pauline Lyall liepen door onkruid van een meter hoog naar de achterkant van de huizen, gehinderd door braamstruiken en brandnetels die zich niets aantrokken van de regel dat ze niet prikken als de ‘r’ in de maand zit. Ze gingen vier treden omlaag en kwamen bij de achterdeur van nummer 4. De deur had een ruit en er waren planken schuin overheen getimmerd. Burden wilde de ruit niet breken en dat was ook niet nodig, want toen de planken eraf waren, bleek dat het slot niet meer werkte en ging de deur gemakkelijk open. Ze kwamen in een grote keuken, die ingericht was in de stijl van de jaren vijftig. Zodra ze in de hal waren waar een stijlvolle trap met een boog naar boven ging, was het gejammer van de kat duidelijk te horen.
‘O, die arme Ginger,’ riep mevrouw Lyall uit. Ze was leniger dan ze eruitzag en ging de trap op.
Burden was geen kenner van vroeg-Victoriaanse elegantie anders had hij wel meer belangstelling gehad voor het gipswerk op de plafonds, de overwelfde nissen en de gebogen trapleuningen, hoe geblutst en beschadigd alles ook was. Het huis rook naar rottend hout en urine; er hing ook nog een andere lucht – muizen, zei Peach. ‘Misschien dat Ginger daarom naar binnen is gegaan,’ voegde Peach eraan toe.
Burden interesseerde zich niet zo erg voor Gingers motivatie en hij geloofde ook niet dat die lucht van muizen kwam. Hij had die lucht eerder geroken en gehoopt hem nooit meer te ruiken. Bang voor wat ze boven zouden aantreffen, ging hij achter Peach aan de trap op. Maar er was niets – alleen die lucht. Alle deuren van de drie kamers op deze verdieping stonden wijd open en mevrouw Lyall stond in de grootste kamer. Ze had een kat ter grootte van een lynx in haar armen en zei lieve woordjes tegen het dier.
‘Ik kan u niet vertellen hoe dankbaar ik ben.’
Hij wilde haar daar weg hebben. Als het was wat hij dacht… ‘Ik wil graag uw adres hebben, mevrouw.’
‘O, ja, met alle genoegen. Het is Pyramid Road 52.’
‘Goed. Neemt u… eh, Ginger heet hij toch… mee naar huis, dan doen wij ons best om dit huis af te sluiten.’
Onder het roepen van nog meer dankwoorden ging ze met de kat in haar armen naar beneden. Burden hoorde haar voeten op de treden buiten de achterdeur.
‘Het is ergens,’ zei hij tegen Peach. ‘Het licht doet het zeker niet meer, hè?’
‘Nee. Dat heb ik geprobeerd.’
‘Ik vraag om assistentie. En lichten.’
Toen Burden had gebeld, doorzochten ze de kamers op deze verdieping. Elke kamer had een kast. Een daarvan was een grote inloopkast, bijna een kamer op zich, met niets dan rollen vloerbedekking, rollen behang en een dode muis. Peach dacht even dat die muis zijn theorie bevestigde, maar toen gaf hij toe dat het iets anders moest zijn. Inmiddels was het donker. Het enige licht kwam van de straatlantaarns, maar werd gedempt door de netten die voor de gevel hingen, zodat een bizar gelig-groen licht als goudvernis over de vloeren en muren lag. Ze gingen de trap op naar de volgende verdieping. Hun voetstappen galmden over het kale hout van de treden. Naarmate ze hoger kwamen, werd de stank heviger. Het was bijna niet uit te houden in die benauwde hitte en Burden, die erg van netheid hield, voelde dat het zweet over zijn zij rolde en vlekken maakte in zijn oesterkleurige overhemd. Gelukkig was het zo donker dat de natte plekken niet te zien waren. Hij dacht dat hij die groene kleur voortaan altijd zou associëren met de stank van de dood.
Ze kwamen op een overloop met drie deuren. Toen hij de eerste deur openmaakte, kwam er zo’n hevige walging in hem op dat hij bijna kokhalsde. De kamer was leeg en er viel een rechthoek van zwavelig chroomlicht op de houten vloer, de kleur van geelzucht. In de verste hoek, voorbij de gele rechthoek en in diepe schaduw gehuld, zag hij een deur met een ronde knop en een sleutelgat.
‘Hij heeft hem vast op slot gedaan en de sleutel meegenomen.’
‘Is het een kast?’ vroeg Peach. ‘Zal ik de deur openbreken?’
‘Kijk eerst of hij op slot zit.’
Natuurlijk zat hij op slot. Peach, een zware, gespierde man, zette zijn schouder ertegenaan en bij de tweede poging gaf de deur zich gewonnen en vloog open. Burden zou hebben gezegd dat de stank niet nog erger kon worden, maar dat kon wel. Zijn ogen waren inmiddels aan het donker gewend en hij kon nog net onderscheiden waar de stank vandaan kwam. Hij zag het vage schijnsel van het lantaarnlicht op lang, blond haar en met zijn zakdoek tegen zijn neus ging hij naar voren om het van dichtbij te bekijken. Op datzelfde moment klonken de voetstappen van degenen die kwamen assisteren op de trap.
De lichten die ze hadden meegebracht, lieten het lichaam van een meisje zien, onderuitgezakt tegen de achterwand van de kast. Het haar, dat in het schemerduister glanzend had geleken, zelfs glinsterend, zag er nu uit zoals het werkelijk was, besmeurd en aangekoekt met opgedroogd bloed. Er zat donkerrood baksteenpoeder op haar gezicht en op het zwarte T-shirt dat ze droeg. Haar witte sandalen met hoge hakken zaten nog aan haar voeten en haar witte handtas hing nog aan haar arm.
Burden had eerder een versie van die handtas gezien, maar dan van zwart leer, net zo versierd met vergulde gespen en knoppen en net zo verfraaid met allemaal kleine vakjes: aan de arm van Sandra Warner, de moeder van Megan Bartlow.